ECLI:NL:RBOVE:2022:4046

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
08-996042-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor deelname aan criminele organisatie en illegale productie van accijnsgoederen

Op 24 januari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij de illegale productie van sigaretten in Oirschot. De verdachte, afkomstig uit Letland, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het vervaardigen en voorhanden hebben van accijnsgoederen zonder dat deze in de heffing waren betrokken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen in een professioneel opgezette sigarettenfabriek opereerde, waar in totaal 8.934.100 sigaretten en 9.037 kilogram tabak werden aangetroffen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 283 dagen voorwaardelijk, en de rechtbank overwoog dat de illegale activiteiten een ernstige verstoring van de legale markt voor tabakswaren veroorzaakten. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte een ondergeschikte rol had en dat er geen eerdere veroordelingen waren. De straf werd gematigd vanwege het tijdsverloop sinds de aanhouding en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en medische klachten. De rechtbank legde ook voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996042-17 (P)
Datum vonnis: 24 januari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] (Letland),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G.J. Heidema en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen accijnsgoederen, te weten 8.934.100 sigaretten, heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats;
feit 2:samen met anderen accijnsgoederen, te weten 8.934.100 sigaretten en 19.250 kilogram tabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die accijnsgoederen niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen in de heffing waren betrokken;
feit 3:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het opzettelijk vervaardigen van accijnsgoederen buiten een accijnsgoederenplaats en het voorhanden hebben van accijnsgoederen terwijl die niet in de heffing waren betrokken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met heden te Oirschot, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk (telkens) (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval 8.934.100 sigaretten, heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor sigaretten is aangewezen;
2
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met heden te Oirschot, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk (telkens) (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval 8.934.100 sigaretten en/of 19.250 kilogram tabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten en/of die tabak niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
3
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met heden te Oirschot, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
 het opzettelijk vervaardigen van accijnsgoederen buiten een accijnsgoederenplaats die voor sigaretten is aangewezen en/of
 voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet volgens de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
In de ochtend van 24 februari 2017 ging de politie Oost-Brabant samen met een inspecteur van Enexis B.V. naar het adres [vestigingsplaats] in het kader van een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij. Dat vermoeden was ontstaan omdat in de directe omgeving van genoemd adres in 2016 een hennepkwekerij was aangetroffen en bij het maken van thermische opnamen boven enkele panden gelegen aan de Bekersberg 1 tot en met 4 op 9 februari 2017 was gebleken dat de temperatuur in een loods aan de Bekersberg 2/2a, links achterin, veel hoger was dan elders.
Die ochtend spraken verbalisanten met de eigenaar van genoemde loods, [medeverdachte 8] . [medeverdachte 8] vertelde dat hij de loods wel kon openen en dat het achterste deel van de loods was verhuurd.
Verbalisanten hebben daarop de loods betreden. Het achterste deel van de loods was opgesplitst in twee ruimtes.
Eén van die ruimtes - die extra warmte uitstraalde - bleek te zijn afgesloten en [medeverdachte 8] verklaarde daarop niet over de sleutel van die ruimte te beschikken. De huurder van de ruimte liet telefonisch weten dat hij in Duitsland verbleef. De politie heeft daarop het slot geforceerd en de ruimte betreden.
Binnen trof de politie pallets aan met dozen gevuld met tabak, dozen gevuld met sloffen sigaretten, een aantal machines en andere benodigdheden voor de productie van sigaretten. Er was sprake van luchtafzuigapparatuur en, buiten de loods aan de andere zijde van de roldeuren, een aggregaat voor de stroomvoorziening van de machines. Achterin de loods was een aparte ruimte ingericht als kantine. Daar werden acht mannen aangetroffen, waaronder verdachte. De mannen werden aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet op de accijns. De politie heeft hierna contact opgenomen met de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), die ter plaatse is gekomen en het onderzoek heeft overgenomen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3 op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
Daartoe is betoogd, samengevat weergegeven, dat uit het bewijs volgt dat de aangetroffen tabak en sigaretten - zijnde accijnsgoederen - niet in de accijns waren betrokken terwijl dat wél had gemoeten zodat sprake was van een illegale toestand. Uit verscheidene ter plaatse vastgestelde feiten en omstandigheden volgt bovendien dat alle verdachten wisten dan wel redelijkerwijs moesten en konden weten dat de sigaretten en tabak niet in de heffing waren betrokken, zodat bij de verdachten sprake was van opzet, minst genomen in voorwaardelijke zin.
De officier van justitie heeft verder betoogd dat verdachte, door te handelen zoals ten laste gelegd, deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van een samenwerkingsverband van een zekere duurzaamheid en een structuur tussen meerdere personen waarbij planmatig en stelselmatig werd gehandeld en waarbij de organisatie tot oogmerk had het plegen van strafbare feiten, te weten handelen in strijd met bepalingen van de Wet op de accijns.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit en daartoe - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
De feiten onder 1 en 2:
Op grond van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het plegen van strafbare handelingen. Verdachte wist niet, en kon redelijkerwijs ook niet weten of vermoeden, dat de aangetroffen (tabaks-)goederen niet in de accijnsheffing waren betrokken. Verdachte meende dat sprake was van legale arbeid. Hij had vooraf gehoord dat hij in een sigarettenfabriek kon werken en eenmaal ter plaatse heeft hij een arbeidscontract getekend. Gezien deze en de overige omstandigheden ging verdachte er vanuit dat het legaal werk betrof en dat zijn werkgever voldeed aan de wettelijke verplichtingen, zoals het betalen van accijns en verdachte mocht daar ook vanuit gaan.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat, indien moet worden geoordeeld dat sprake is geweest van enige verwijtbaarheid, de mate van verwijtbaarheid hooguit valt te kwalificeren als (bewuste) schuld, niet als (voorwaardelijk) opzet.
Feit 3:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Daartoe is aangevoerd, verkort weergegeven, dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te oordelen dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Uit het dossier blijkt niet méér dan dat sprake was van een eenmalige samenwerking tussen de verdachten, gedurende een relatief korte periode.
Daarnaast staat op grond van het dossier niet vast dat verdachte wist, in de zin van ‘vol opzet’, dat sprake was van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Verdachte heeft immers verklaard dat hij niet heeft gedacht dat mogelijk sprake was van illegaal handelen. Zo al moet worden aangenomen dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, is dat - gelet op het vereiste oogmerk - onvoldoende om te komen tot bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie, aldus de raadsman.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank komt tot die bewezenverklaring op grond van de hierna weergegeven feiten en omstandigheden zoals deze volgen uit wettige bewijsmiddelen [1] .
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de feiten onder 1, 2 en 3:
In het achterste deel van de loods zijn, als gezegd, in een soort kantine acht personen aangetroffen, die zijn aangehouden. Vier van hen bleken uit Litouwen afkomstig te zijn, drie uit Letland en één uit Moldavië. [2]
Verdachte was één van de acht aangehouden personen. [3]
In de loods trof de politie een volledige, professioneel opgezette, illegale sigarettenfabriek aan. De productielijn van deze fabriek bestond uit diverse machines, waaronder een sigarettenmachine en een verpakkingsmachine. Alle machines zijn op de aanwezigheid van merken en/of nummers onderzocht. Daarbij werd vastgesteld dat bij geen van de machines sprake was van een zichtbaar merk en/of nummer, met uitzondering van het laatste deel van de verpakkingsmachine, waar sprake was van een schakelkastje met wat Chinese opschriften. [4] Het aggregaat dat de machines van stroom voorzag was buiten de fabriek uit het zicht geplaatst, in een houthok achter houtblokken.
Op basis van een machtiging is de loods op 24, 25, 26, 27 en 28 februari en 1 maart 2017 doorzocht, waarna de sigarettenfabriek is ontmanteld.
Tijdens de doorzoeking werden, onder meer, de volgende voorwerpen/goederen in beslag genomen: 77 dozen met tabak, verschillende dozen met afval waaronder hulzen en tabaksresten, losse sigaretten en 4.376.500 sigaretten van het merk Regal en 4.471.200 sigaretten van het merk MG – in totaal dus 8.934.100 sigaretten – en 112 dozen met per doos 17.600 filters. [5] Op de aangetroffen dozen met de tabak zaten geen etiketten meer. [6] Deze waren verwijderd, waardoor de herkomst van de tabak niet meer was te achterhalen. [7]
Een groot aantal pallets met sigarettenverpakkingen werd aangetroffen en in beslag genomen [8] , en daarnaast eveneens onderdelen van de sigarettenfabricage lijn (een voorkap, een shredder, de sigarettenmachine en een houder voor opvangbakken), pallets met rollen filterpapier en rollen binnenpapier voor sigarettenpakjes [9] , een afzuiger met houten ombouw, circa 22 emmers met lijm, jerrycans met lijm en een fles aceton. [10]
De sigarettenverpakkingen waren als kartonnen bladen - ook wel blanks genoemd - op pallets geplaatst. Boven op deze stapels blanks lagen blanks van chocoladeverpakkingen zodat op het eerste gezicht niet was te zien dat de pallets sigarettenverpakkingen bevatten. [11]
Op sommige filterdozen zaten etiketten met de tekst ‘Consignee [naam 2] ’. [12] Bij andere filterdozen waren de etiketten uitgesneden. Er werd een doos aangetroffen met een behoorlijke hoeveelheid weggesneden etiketten.
Op de pakjes sigaretten en de aangetroffen dozen tabak zaten geen accijnszegels. [13]
Aan het bedrijf lmperial Brands, merkhouder van - onder andere - de sigarettenmerken Regal en Excellence, zijn met toezending van in de loods aangetroffen verpakkingen en sigaretten met daarop de merken Regal, MG en Excellence vragen gesteld. Imperial Brands heeft in een schriftelijke reactie laten weten dat sprake is van vervalsing van merknamen. [14]
De forensische recherche heeft ter plaatse sporen veiliggesteld.
Het totale nettogewicht van de in de loods aangetroffen gesneden tabak, in 77 dozen, was 9.037 kg. [15] Uit in het Douanelaboratorium verricht (monster-)onderzoek bleek dat het rooktabak betrof in de zin van artikel 32 van de Wet op de accijns. [16]
Voor de betreffende locatie was geen zogenoemde AGP-vergunning afgegeven voor een accijnsgoederenplaats (AGP), die is vereist om sigaretten en/of rooktabak te mogen produceren. [17]
De eigenaar van de loods - verhuurder van de ruimte waarin de illegale sigarettenfabriek werd aangetroffen -, [medeverdachte 8] , heeft verklaard dat hij de ruimte aan een Ierse man genaamd ‘ [betrokkene 2] ’ had verhuurd. ‘ [betrokkene 2] ’ vertelde een handel te hebben in horsefood-supplementen en de handel te willen uitbreiden naar Nederland en Duitsland. ‘ [betrokkene 2] ’ was ongeveer 40 jaar oud en zag er verzorgd uit, aldus [medeverdachte 8] . ‘ [betrokkene 2] ’ huurde het achterste deel van de loods met ingang van 1 januari 2017; sinds januari 2017 vonden daar ook activiteiten plaats. ‘ [betrokkene 2] ’ huurde ook een naastgelegen woning, zodat zijn personeel daar kon verblijven. [18]
Ook tijdens de verhoren van de verdachte en/of de medeverdachten kwam de naam ‘ [betrokkene 2] ’ dan wel ‘ [betrokkene 2] ’ telkens naar voren als een coördinerende of leidende figuur. Het zou dan gaan om een Engelssprekende man die met grote regelmaat aanwezig was in de loods en de aanvoer van tabak en/of het eten voor de arbeiders en/of het vervoer van en naar de loods verzorgde.
Ten aanzien van de komst naar Nederland van verdachte en de medeverdachten blijkt uit het dossier, in het bijzonder uit de verklaringen van verdachten in samenhang bezien, dat medio januari 2017 vier personen uit Litouwen naar Oirschot zijn overgebracht door een - onbekend gebleven - persoon. Deze groep heeft de loods geïsoleerd en zich beziggehouden met verdere voorbereidingen voor de sigarettenfabriek.
Een tweede groep van vier personen, drie personen uit Letland en één Moldaviër, kwamen eind januari 2017 aan in Oirschot. Zij werden in Eindhoven door ‘ [betrokkene 2] ’ opgehaald. Deze tweede groep heeft machines aangesloten en zich beziggehouden met het onderhoud van de machines tijdens de productie. [19]
Op basis van de verhoren van verdachte en/of de medeverdachten is verder gebleken dat in de sigarettenfabriek te Oirschot sprake is geweest van een duidelijke rol – of taakverdeling – tussen de aangehouden verdachten. Deze was, blijkens de verklaringen, als volgt:
 Verdachte ( [verdachte] ), afkomstig uit Letland, was monteur/mecanicien/technicus en werkte bij de sigarettenmachine [20] ;
 Medeverdachte [medeverdachte 3] , afkomstig uit Letland, was elektricien van de machines. Hij werkte ook bij de verpakkingsmachine [21] ;
 Medeverdachte [medeverdachte 2] , afkomstig uit Moldavië, moest vegen / opruimen en hield zich bezig met verpakken/ sealen [22] ;
 Medeverdachte [medeverdachte 5] , afkomstig uit Letland, werkte als monteur/mecanicien/technicus van de verpakkingsmachine en werkte bij die machine; [23]
 Medeverdachte [medeverdachte 1] , afkomstig uit Litouwen, werkte eveneens bij de verpakkingsmachine [24] ;
 Medeverdachte [medeverdachte 4] , afkomstig uit Litouwen, werkte bij de sigarettenmachine [25] ;
 Medeverdachte [medeverdachte 6] , afkomstig uit Litouwen, werkte bij de sigarettenmachine [26] ;
 Medeverdachte [medeverdachte 7] , afkomstig uit Litouwen) werkte bij de verpakkingsmachine [27] .
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
De rechtbank is van oordeel dat zowel de sigaretten als de tabak die ter plaatse zijn aangetroffen, zijn aan te merken als accijnsgoederen in de zin van artikel 1 onder f van de Wet op de accijns. Ten aanzien van de aangetroffen tabak is vastgesteld dat deze gesneden tabak betrof die geschikt was om te worden gerookt, en aldus moet worden aangemerkt als rooktabak in de zin van het EKO-arrest (HvJEU zaak C-638/15).
Accijns is op grond van de Wet op de accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van deze accijnsgoederen. Onder uitslag tot verbruik wordt verstaan het brengen van een accijnsgoed buiten een AGP. Daarvan was ten tijde van het binnentreden sprake: de accijnsgoederen (sigaretten en tabak) zijn aangetroffen buiten een AGP. Er was dus accijns verschuldigd. Er zijn geen accijnszegels aangetroffen.
Van het voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken, is sprake als een persoon feitelijke beschikkingsmacht heeft over in Nederland niet veraccijnsde goederen. Dat is het geval als deze persoon:
  • de hoedanigheid van de goederen kent, en
  • daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen, en
  • naar de uiterlijke verschijningsvorm weet of gezien de feitelijke omstandigheden redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden - in samenhang bezien - volgt dat verdachte zich in de periode vanaf 1 januari 2017 tot het moment van zijn aanhouding opzettelijk schuldig heeft gemaakt, in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, aan de illegale productie van sigaretten en aan het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen – in totaal 8.934.100 sigaretten en 9.037 kilogram rooktabak – terwijl die niet in de heffing waren betrokken. Verdachte was aldaar werkzaam met als doel sigarettenproductie. Hij kende zodoende de hoedanigheid van de goederen en had daartoe daadwerkelijke toegang.
Ten aanzien van het opzet overweegt de rechtbank dat verdachte, gelet op de aangetroffen toestand in de loods - met de complete productielijn met (verouderde) machines en de overige aangetroffen goederen - wist, dan wel moet hebben geweten, dat sprake was van een illegale situatie waarbij gezamenlijk sigaretten werden vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats en waarbij men rooktabak en sigaretten voorhanden had terwijl deze niet in de heffing waren betrokken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder de volgende omstandigheden in aanmerking, die erop waren gericht de activiteiten af te schermen en ontdekking te voorkomen en die niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat het om illegale activiteiten ging:
  • voor een ieder was zichtbaar dat etiketten van dozen en/of verpakkingen werden verwijderd;
  • bovenop stapels blanks voor de sigarettenverpakkingen waren blanks van chocoladeverpakkingen geplaatst zodat niet zichtbaar was dat sprake was van verpakkingsmateriaal voor sigaretten;
  • er werd geen gebruik gemaakt van kenmerken als accijnszegels;
  • er was geen bedrijfs-/merkaanduiding aanwezig in, op of bij het pand in de vorm van bijvoorbeeld een bord of stickers;
  • het aggregaat was klaarblijkelijk bewust aan het zicht onttrokken door deze te verbergen in een apart hok achter stapels houtblokken;
  • het betreffende deel van de loods was voorzien van geluidsisolatie; en
  • de werkruimte was - blijkens verklaringen van (mede-)verdachten - tijdens de werkzaamheden afgesloten en van buitenaf niet zonder sleutel toegankelijk.
Daarnaast werden sigaretten van verschillende merken geproduceerd terwijl sprake was van slechts één productielijn, hetgeen haaks staat op de situatie waarin legaal – door merkhouders – sigaretten worden geproduceerd.
Tenslotte neemt de rechtbank ten aanzien van het opzet in aanvulling op het voorgaande nog in aanmerking dat redelijkerwijs bij personeel dat werkzaam is binnen de tabaksindustrie - gelet op de bijzondere aard van het product en de aard van de bedrijfsvoering - bekendheid mag worden verondersteld met het gegeven dat rookwaar een accijnsgoed is dat op grond van Europese én nationale regelgeving in de accijnsheffing moet worden betrokken en van accijnszegels moet worden voorzien.
De rechtbank komt bovendien tot medeplegen gelet op de duidelijke rol - en taakverdeling zoals hiervoor weergegeven. Uit de feiten en omstandigheden volgt immers dat elke verdachte een eigen taak had en tegelijkertijd sprake was van gezamenlijk verrichtte, nauw op elkaar afgestemde, werkzaamheden ten behoeve van de productie van sigaretten.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) alleen dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven en verdachte zelf een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, dan wel die gedragingen heeft ondersteund. [29]
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen als hiervoor weergegeven van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk heeft gehad het plegen van misdrijven. Uit de relevante, hiervoor weergegeven, feiten en omstandigheden met betrekking tot de aangetroffen illegale sigarettenfabriek te Oirschot volgt tevens dat verdachte van de strafbaarheid van het handelen alsook het oogmerk van het samenwerkingsverband - op het plegen van strafbare feiten - op de hoogte was. Zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk ligt immers besloten in de door hem geleverde bijdrage aan de verwezenlijking van dat oogmerk onder de hiervoor onder de feiten 1 en 2 beschreven uiterlijke omstandigheden in de weergegeven context.
De rechtbank neemt hierbij voorts in het bijzonder in aanmerking de professionele en planmatige wijze waarop de illegale sigarettenfabriek was opgezet, de gecoördineerde uitvoering van de benodigde werkzaamheden, de duidelijke rol - en taakverdeling tussen de verdachte en de medeverdachten, het feit dat is getracht - op verschillende manieren - om de illegale sigarettenproductie verborgen te houden voor de buitenwereld alsook de stelselmatigheid waarmee en de schaal waarop werd geproduceerd.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande - in samenhang bezien - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het opzettelijk vervaardigen van accijnsgoederen buiten een accijnsgoederenplaats en het voorhanden hebben van accijnsgoederen die in de heffing zijn betrokken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij in de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met 24 februari 2017 te Oirschot tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk accijnsgoederen, te weten 8.934.100 sigaretten, heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor sigaretten is aangewezen.
feit 2:
hij op 24 februari 2017 te Oirschot tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk accijnsgoederen, te weten 8.934.100 sigaretten en 9.037 kilogram tabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten en die tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
feit 3:
hij in de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met 24 februari 2017 te Oirschot heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en een andere natuurlijke persoon, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
 het opzettelijk vervaardigen van accijnsgoederen buiten een accijnsgoederenplaats die voor sigaretten is aangewezen en
 het voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet volgens de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 5 lid 1 onder a en b juncto artikel 97 van de Wet op de accijns en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5, eerste lid onder a van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden;
feit 2het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5, eerste lid onder b van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden;
feit 3het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval het komt tot strafoplegging, verzocht om rekening te houden met de hierna genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Verdachte is een man van inmiddels gevorderde leeftijd. In het verleden heeft hij gewerkt onder slechte arbeidsomstandigheden. Verdachte lijdt aan verschillende medische klachten, waaronder een hoge bloeddruk. Hij gebruikt veel zware medicijnen. Een hernieuwde periode in detentie zal verdachte bijzonder zwaar vallen.
De raadsman heeft daarnaast verzocht om rekening te houden met het tijdsverloop. Verdachte is op 24 februari 2017 aangehouden.
Op 8 juni 2017 heeft in de zaak een regiezitting plaatsgevonden waarna de rechtbank heeft beslist dat de verdachten in elkaars zaken als getuigen zouden worden gehoord door de rechter-commissaris. Dit feit en het gegeven dat sindsdien meer dan vier en een half jaar is verstreken, valt de verdediging niet te verwijten; voor het horen van de getuigen bestond blijkens de beslissing van de rechtbank destijds voldoende reden.
Daarbij komt dat verdachte alweer geruime tijd geleden Nederland heeft verlaten en reeds is bestraft doordat hij in het kader van het voorarrest een periode in detentie heeft doorgebracht. De Belastingdienst heeft bovendien een forse naheffingsaanslag opgelegd aan verdachte.
De raadsman heeft gelet op het voorgaande primair verzocht om in geval van gevangenisstraf aan verdachte, naast een voorwaardelijk strafdeel - dat kan gelden als een waarschuwing - een onvoorwaardelijke strafdeel op te leggen dat de duur van het voorarrest niet overschrijdt.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte een taakstraf zal worden opgelegd zodat verdachte geen risico loopt opnieuw gedetineerd te komen zitten, mocht hij tegen het vonnis in hoger beroep willen gaan.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk overtreden van artikel 5 onder a en onder b van de Wet op de accijns en aan deelname aan een criminele organisatie.
Gelet op hetgeen in de loods te Oirschot is aangetroffen – een volledige in werking zijnde productiestraat met meerdere machines, een aanzienlijke voorraad nog te verwerken rooktabak, een grote hoeveelheid sigaretten en vele pallets met dozen met filters en blancs – is sprake geweest sprake van strafbaar handelen in een georganiseerd verband en op grote schaal. Verdachte was, voorafgaand aan de inval van de politie, al enkele weken bezig - samen met de mededaders - met de illegale productie van sigaretten.
Het illegaal vervaardigen en het voorhanden hebben van accijnsgoederen verstoort de legale markt voor tabakswaren en werkt ontwrichtend op de economische ordening en het fiscale systeem van het land. Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachten zich schuldig gemaakt aan ontduiking van de accijnsverplichting voor grote bedragen en aan oneerlijke concurrentie ten opzichte van de handelaren en bedrijven, die wel voldoen aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen. Het handelen van de verdachte heeft daarmee grote financiële schade tot gevolg.
Daarnaast heeft dit handelen negatieve invloed op het anti-rookbeleid - met het oog op de algemene volksgezondheid - van de Nederlandse overheid en van andere landen van West-Europa. Ten behoeve van dat beleid maakt de overheid gebruik van prijsverhogingen, op basis van heffingen en belastingen.
Bovendien geldt dat de productie- en handelsketen ten aanzien van illegale rookwaren niet traceerbaar is, hetgeen eveneens ongunstig is voor het beleid in het kader van de volksgezondheid, aangezien bij de aanwezigheid van extra gevaarlijke stoffen in illegale rookwaar het onmogelijk is om de producent van die rookwaar te achterhalen.
Verdachte heeft, evenals de mededaders, een essentiële bijdrage geleverd in het proces om gezamenlijk miljoenen illegale sigaretten te produceren en hij heeft door zijn handelen bewust deel uitgemaakt van een criminele organisatie.
Gezien de aard, ernst en omvang van de feiten kan mede vanuit het oogpunt van generale preventie (normbevestiging en afschrikking) niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een in beginsel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van fraude, waarbij de hoogte van het benadelingsbedrag bepalend is. In dit geval is volgens een door de FIOD gemaakte schatting mogelijk sprake van een benadelingsbedrag van ruim € 4.000.000,--. Indien de daadwerkelijk aangetroffen sigaretten en versneden tabak op de markt waren gebracht zou hiermee een accijnsnadeel van ongeveer € 2.500.000,-- zou zijn gemoeid.
Voor een fiscaal benadelingsbedrag van € 1.000.000,-- of meer komt het LOVS als oriëntatiepunt voor de strafoplegging tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 27 december 2021 blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Daarnaast is niet kunnen worden vastgesteld dat verdachte een leidende rol had en/of meedeelde in de winsten van de illegale onderneming, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte een ondergeschikte rol had, die tegen een relatief geringe beloning het risicovolle deel van de illegale activiteiten mede heeft verricht. In eerdere vergelijkbare zaken heeft de rechtbank als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend geacht.
De rechtbank hanteert ook in deze zaak die strafmaat als uitgangspunt. Met name het tijdsverloop van bijna 5 jaar tussen de regiezitting en de uitspraak, is voor de rechtbank aanleiding in het voordeel van verdachte af te wijken van dat uitgangspunt. Het gaat de rechtbank te ver om de verdachte die in 2017 al 77 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, na het verstrijken van bijna 5 jaar nadat de voorlopige hechtenis is geschorst, nogmaals in detentie te laten nemen. Te meer nu niet is gebleken dat verdachte in de periode nadien nogmaals voor vergelijkbare feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank zal daarom het grootste deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk laten zijn, waarbij de proeftijd beperkt zal worden tot 2 jaren.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarbij zij zal bepalen dat de duur van het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk zal zijn aan de duur van het voorarrest. Die straf acht de rechtbank in het onderhavige geval, alles afwegende, passend en geboden. Om praktische redenen zal de rechtbank de straf niet uitdrukken in maanden, maar in dagen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft ten aanzien van het beslag het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen onder de nummers
1 tot en met 36vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer dan wel dat deze moeten worden verbeurd verklaard.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen met de nummers
1 tot en met 17op de beslaglijst gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen onder de nummers
18 tot en met 36(digitale apparatuur zoals diverse telefoons, laptops, smartphones, iPads, harddisks, tablets, usb-sticks), heeft de raadsman teruggave van deze voorwerpen aan de verdachte bepleit, nu niet is gebleken dat een of meer van de feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen onder de nummers
1 tot en met 17vatbaar zijn voor
onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dan wel met behulp van deze voorwerpen de feiten zijn begaan of voorbereid dan wel die voorwerpen tot het begaan van de feiten zijn vervaardigd of bestemd, terwijl zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de op de beslaglijst onder de nummers 18 tot en met 36 vermelde (digitale) apparatuur (telefoons, laptops, smartphones, iPads, harddisks, tablets, usb-sticks), nu niet aannemelijk is geworden dat al deze apparatuur aan verdachte toebehoort en op dit moment niet duidelijk is wie daarvan als de rechthebbende(n) kan/kunnen worden aangemerkt.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 353 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5, eerste lid onder a van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden;
feit 2het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5, eerste lid onder b van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden;
feit 3het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
283 (tweehonderddrieentachtig dagen) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen.
- verklaart
onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de
nummers 1 tot en met 17;
-
gelast de bewaringten behoeve van de rechthebbende(n) van de in beslag genomen voorwerpen, te weten (digitale) apparatuur als telefoons, laptops, smartphones, iPads, harddisks, tablets, usb-sticks, zijnde de op beslaglijst genoemde voorwerpen onder de
nummers 18 tot en met 36;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
-
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden
.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD – Belastingdienst in het
2.Kennisgeving van inbeslagneming en een proces-verbaal van bevindingen, AMB-012, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , dossierpagina 10000048 en - 49.
3.Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte.
4.Het proces-verbaal ‘Bevindingen ontbreken merken en nummers machines Oirschot’, AMB-013, dossierpagina 10000050.
5.Beslaglijst 2, dossierpagina 10000030 (A8, A9, A11 en A12).
6.Doc-001, 1-14 (met foto’s), dozen en overig m.b.t. aangetroffen situatie in de loods.
7.Het proces-verbaal van relaas, dossierpagina 00000012, onderaan (met foto)
8.AMB-007 en Beslaglijst 3, dossierpagina 10000031 (A13 tot en met A35).
9.Beslaglijst V, dossierpagina 10000033 (A60, A61).
10.Beslaglijst VI, dossierpagina 10000034 (A84, A92, A93, A94).
11.DOC-051, dossierpagina 30000126 e.v., 1-4 (met foto’s).
12.DOC-031, dossierpagina 30000084.
13.Het proces-verbaal van doorzoeking, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , AMB-007, dossierpagina 10000023 e.v..
14.Het proces-verbaal van ambtshandeling AMB-014, opgemaakt door [naam 1] , rechercheur van de Belastingdienst/ FIOD, dossierpagina 10000051 – met als bijlage een Engelstalig ‘Statement of witness’, van Imperial Tobacco Brands, betreffende verstrekte monsters.
15.Het proces-verbaal Wegen en monsteronderzoek, AMB-016, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] van de FIOD-Belastingdienst van 19 april 2017 (dossierpagina 58- 59).
16.DOC-050: uitslag van onderzoek Douane Laboratorium, 13 april 2017 n.a.v. monsters van aangetroffen tabak.
17.Proces-verbaal van bevindingen / ambtshandeling AMB -010 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] van de FIOD-Belastingdienst (dossierpagina 45 - 46).
18.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 8] , V01-01, dossierpagina 70000001, bovenaan en 70000002, bovenaan.
19.Proces-verbaal van relaas, dossierpagina 00000010 halverwege.
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , V02-02, dossierpagina 7000009 onderaan en dossierpagina 70000012 onderaan.
21.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] , V04-02, dossierpagina 70000083 halverwege en V-04-04, dossierpagina 70000092, onderaan.
22.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, [medeverdachte 2] , V05-02, dossierpagina 70000110, bovenaan en V-05-03, dossierpagina 70000123 bovenaan.
23.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] , V07-01, dossierpagina 70000157, onderaan en V07-02, dossierpagina 70000162, halverwege.
24.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , V03-02, dossierpagina 70000059, halverwege.
25.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 4] , V06-01, dossierpagina 70000130, onderaan en V06-02, dossierpagina 70000137, bovenaan.
26.Proces-verbaal van verhoor van verdachte N [medeverdachte 6] , V08-01, dossierpagina 70000187, halverwege.
27.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 7] , V09-04, dossierpagina 70000237, bovenaan.
28.HR 2 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3699 en Gerechtshof Den Bosch 13 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054.
29.O.a. HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413.