4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank komt tot die bewezenverklaring op grond van de hierna weergegeven feiten en omstandigheden zoals deze volgen uit wettige bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de feiten onder 1, 2 en 3:
In het achterste deel van de loods zijn, als gezegd, in een soort kantine acht personen aangetroffen, die zijn aangehouden. Vier van hen bleken uit Litouwen afkomstig te zijn, drie uit Letland en één uit Moldavië.
Verdachte was één van de acht aangehouden personen.
In de loods trof de politie een volledige, professioneel opgezette, illegale sigarettenfabriek aan. De productielijn van deze fabriek bestond uit diverse machines, waaronder een sigarettenmachine en een verpakkingsmachine. Alle machines zijn op de aanwezigheid van merken en/of nummers onderzocht. Daarbij werd vastgesteld dat bij geen van de machines sprake was van een zichtbaar merk en/of nummer, met uitzondering van het laatste deel van de verpakkingsmachine, waar sprake was van een schakelkastje met wat Chinese opschriften.Het aggregaat dat de machines van stroom voorzag was buiten de fabriek uit het zicht geplaatst, in een houthok achter houtblokken.
Op basis van een machtiging is de loods op 24, 25, 26, 27 en 28 februari en 1 maart 2017 doorzocht, waarna de sigarettenfabriek is ontmanteld.
Tijdens de doorzoeking werden, onder meer, de volgende voorwerpen/goederen in beslag genomen: 77 dozen met tabak, verschillende dozen met afval waaronder hulzen en tabaksresten, losse sigaretten en 4.376.500 sigaretten van het merk Regal en 4.471.200 sigaretten van het merk MG – in totaal dus 8.934.100 sigaretten – en 112 dozen met per doos 17.600 filters.Op de aangetroffen dozen met de tabak zaten geen etiketten meer.Deze waren verwijderd, waardoor de herkomst van de tabak niet meer was te achterhalen.
Een groot aantal pallets met sigarettenverpakkingen werd aangetroffen en in beslag genomen, en daarnaast eveneens onderdelen van de sigarettenfabricage lijn (een voorkap, een shredder, de sigarettenmachine en een houder voor opvangbakken), pallets met rollen filterpapier en rollen binnenpapier voor sigarettenpakjes, een afzuiger met houten ombouw, circa 22 emmers met lijm, jerrycans met lijm en een fles aceton.
De sigarettenverpakkingen waren als kartonnen bladen - ook wel blanks genoemd - op pallets geplaatst. Boven op deze stapels blanks lagen blanks van chocoladeverpakkingen zodat op het eerste gezicht niet was te zien dat de pallets sigarettenverpakkingen bevatten.
Op sommige filterdozen zaten etiketten met de tekst ‘Consignee [naam 2] ’.Bij andere filterdozen waren de etiketten uitgesneden. Er werd een doos aangetroffen met een behoorlijke hoeveelheid weggesneden etiketten.
Op de pakjes sigaretten en de aangetroffen dozen tabak zaten geen accijnszegels.
Aan het bedrijf lmperial Brands, merkhouder van - onder andere - de sigarettenmerken Regal en Excellence, zijn met toezending van in de loods aangetroffen verpakkingen en sigaretten met daarop de merken Regal, MG en Excellence vragen gesteld. Imperial Brands heeft in een schriftelijke reactie laten weten dat sprake is van vervalsing van merknamen.
De forensische recherche heeft ter plaatse sporen veiliggesteld.
Het totale nettogewicht van de in de loods aangetroffen gesneden tabak, in 77 dozen, was 9.037 kg.Uit in het Douanelaboratorium verricht (monster-)onderzoek bleek dat het rooktabak betrof in de zin van artikel 32 van de Wet op de accijns.
Voor de betreffende locatie was geen zogenoemde AGP-vergunning afgegeven voor een accijnsgoederenplaats (AGP), die is vereist om sigaretten en/of rooktabak te mogen produceren.
De eigenaar van de loods - verhuurder van de ruimte waarin de illegale sigarettenfabriek werd aangetroffen -, [medeverdachte 8] , heeft verklaard dat hij de ruimte aan een Ierse man genaamd ‘ [betrokkene 2] ’ had verhuurd. ‘ [betrokkene 2] ’ vertelde een handel te hebben in horsefood-supplementen en de handel te willen uitbreiden naar Nederland en Duitsland. ‘ [betrokkene 2] ’ was ongeveer 40 jaar oud en zag er verzorgd uit, aldus [medeverdachte 8] . ‘ [betrokkene 2] ’ huurde het achterste deel van de loods met ingang van 1 januari 2017; sinds januari 2017 vonden daar ook activiteiten plaats. ‘ [betrokkene 2] ’ huurde ook een naastgelegen woning, zodat zijn personeel daar kon verblijven.
Ook tijdens de verhoren van de verdachte en/of de medeverdachten kwam de naam ‘ [betrokkene 2] ’ dan wel ‘ [betrokkene 2] ’ telkens naar voren als een coördinerende of leidende figuur. Het zou dan gaan om een Engelssprekende man die met grote regelmaat aanwezig was in de loods en de aanvoer van tabak en/of het eten voor de arbeiders en/of het vervoer van en naar de loods verzorgde.
Ten aanzien van de komst naar Nederland van verdachte en de medeverdachten blijkt uit het dossier, in het bijzonder uit de verklaringen van verdachten in samenhang bezien, dat medio januari 2017 vier personen uit Litouwen naar Oirschot zijn overgebracht door een - onbekend gebleven - persoon. Deze groep heeft de loods geïsoleerd en zich beziggehouden met verdere voorbereidingen voor de sigarettenfabriek.
Een tweede groep van vier personen, drie personen uit Letland en één Moldaviër, kwamen eind januari 2017 aan in Oirschot. Zij werden in Eindhoven door ‘ [betrokkene 2] ’ opgehaald. Deze tweede groep heeft machines aangesloten en zich beziggehouden met het onderhoud van de machines tijdens de productie.
Op basis van de verhoren van verdachte en/of de medeverdachten is verder gebleken dat in de sigarettenfabriek te Oirschot sprake is geweest van een duidelijke rol – of taakverdeling – tussen de aangehouden verdachten. Deze was, blijkens de verklaringen, als volgt:
Verdachte ( [verdachte] ), afkomstig uit Letland, was monteur/mecanicien/technicus en werkte bij de sigarettenmachine;
Medeverdachte [medeverdachte 3] , afkomstig uit Letland, was elektricien van de machines. Hij werkte ook bij de verpakkingsmachine;
Medeverdachte [medeverdachte 2] , afkomstig uit Moldavië, moest vegen / opruimen en hield zich bezig met verpakken/ sealen;
Medeverdachte [medeverdachte 5] , afkomstig uit Letland, werkte als monteur/mecanicien/technicus van de verpakkingsmachine en werkte bij die machine;
Medeverdachte [medeverdachte 1] , afkomstig uit Litouwen, werkte eveneens bij de verpakkingsmachine;
Medeverdachte [medeverdachte 4] , afkomstig uit Litouwen, werkte bij de sigarettenmachine;
Medeverdachte [medeverdachte 6] , afkomstig uit Litouwen, werkte bij de sigarettenmachine;
Medeverdachte [medeverdachte 7] , afkomstig uit Litouwen) werkte bij de verpakkingsmachine.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
De rechtbank is van oordeel dat zowel de sigaretten als de tabak die ter plaatse zijn aangetroffen, zijn aan te merken als accijnsgoederen in de zin van artikel 1 onder f van de Wet op de accijns. Ten aanzien van de aangetroffen tabak is vastgesteld dat deze gesneden tabak betrof die geschikt was om te worden gerookt, en aldus moet worden aangemerkt als rooktabak in de zin van het EKO-arrest (HvJEU zaak C-638/15).
Accijns is op grond van de Wet op de accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van deze accijnsgoederen. Onder uitslag tot verbruik wordt verstaan het brengen van een accijnsgoed buiten een AGP. Daarvan was ten tijde van het binnentreden sprake: de accijnsgoederen (sigaretten en tabak) zijn aangetroffen buiten een AGP. Er was dus accijns verschuldigd. Er zijn geen accijnszegels aangetroffen.
Van het voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken, is sprake als een persoon feitelijke beschikkingsmacht heeft over in Nederland niet veraccijnsde goederen. Dat is het geval als deze persoon:
- de hoedanigheid van de goederen kent, en
- daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen, en
- naar de uiterlijke verschijningsvorm weet of gezien de feitelijke omstandigheden redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden - in samenhang bezien - volgt dat verdachte zich in de periode vanaf 1 januari 2017 tot het moment van zijn aanhouding opzettelijk schuldig heeft gemaakt, in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, aan de illegale productie van sigaretten en aan het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen – in totaal 8.934.100 sigaretten en 9.037 kilogram rooktabak – terwijl die niet in de heffing waren betrokken. Verdachte was aldaar werkzaam met als doel sigarettenproductie. Hij kende zodoende de hoedanigheid van de goederen en had daartoe daadwerkelijke toegang.
Ten aanzien van het opzet overweegt de rechtbank dat verdachte, gelet op de aangetroffen toestand in de loods - met de complete productielijn met (verouderde) machines en de overige aangetroffen goederen - wist, dan wel moet hebben geweten, dat sprake was van een illegale situatie waarbij gezamenlijk sigaretten werden vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats en waarbij men rooktabak en sigaretten voorhanden had terwijl deze niet in de heffing waren betrokken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder de volgende omstandigheden in aanmerking, die erop waren gericht de activiteiten af te schermen en ontdekking te voorkomen en die niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat het om illegale activiteiten ging:
- voor een ieder was zichtbaar dat etiketten van dozen en/of verpakkingen werden verwijderd;
- bovenop stapels blanks voor de sigarettenverpakkingen waren blanks van chocoladeverpakkingen geplaatst zodat niet zichtbaar was dat sprake was van verpakkingsmateriaal voor sigaretten;
- er werd geen gebruik gemaakt van kenmerken als accijnszegels;
- er was geen bedrijfs-/merkaanduiding aanwezig in, op of bij het pand in de vorm van bijvoorbeeld een bord of stickers;
- het aggregaat was klaarblijkelijk bewust aan het zicht onttrokken door deze te verbergen in een apart hok achter stapels houtblokken;
- het betreffende deel van de loods was voorzien van geluidsisolatie; en
- de werkruimte was - blijkens verklaringen van (mede-)verdachten - tijdens de werkzaamheden afgesloten en van buitenaf niet zonder sleutel toegankelijk.
Daarnaast werden sigaretten van verschillende merken geproduceerd terwijl sprake was van slechts één productielijn, hetgeen haaks staat op de situatie waarin legaal – door merkhouders – sigaretten worden geproduceerd.
Tenslotte neemt de rechtbank ten aanzien van het opzet in aanvulling op het voorgaande nog in aanmerking dat redelijkerwijs bij personeel dat werkzaam is binnen de tabaksindustrie - gelet op de bijzondere aard van het product en de aard van de bedrijfsvoering - bekendheid mag worden verondersteld met het gegeven dat rookwaar een accijnsgoed is dat op grond van Europese én nationale regelgeving in de accijnsheffing moet worden betrokken en van accijnszegels moet worden voorzien.
De rechtbank komt bovendien tot medeplegen gelet op de duidelijke rol - en taakverdeling zoals hiervoor weergegeven. Uit de feiten en omstandigheden volgt immers dat elke verdachte een eigen taak had en tegelijkertijd sprake was van gezamenlijk verrichtte, nauw op elkaar afgestemde, werkzaamheden ten behoeve van de productie van sigaretten.
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) alleen dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven en verdachte zelf een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, dan wel die gedragingen heeft ondersteund.
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen als hiervoor weergegeven van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk heeft gehad het plegen van misdrijven. Uit de relevante, hiervoor weergegeven, feiten en omstandigheden met betrekking tot de aangetroffen illegale sigarettenfabriek te Oirschot volgt tevens dat verdachte van de strafbaarheid van het handelen alsook het oogmerk van het samenwerkingsverband - op het plegen van strafbare feiten - op de hoogte was. Zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk ligt immers besloten in de door hem geleverde bijdrage aan de verwezenlijking van dat oogmerk onder de hiervoor onder de feiten 1 en 2 beschreven uiterlijke omstandigheden in de weergegeven context.
De rechtbank neemt hierbij voorts in het bijzonder in aanmerking de professionele en planmatige wijze waarop de illegale sigarettenfabriek was opgezet, de gecoördineerde uitvoering van de benodigde werkzaamheden, de duidelijke rol - en taakverdeling tussen de verdachte en de medeverdachten, het feit dat is getracht - op verschillende manieren - om de illegale sigarettenproductie verborgen te houden voor de buitenwereld alsook de stelselmatigheid waarmee en de schaal waarop werd geproduceerd.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande - in samenhang bezien - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het opzettelijk vervaardigen van accijnsgoederen buiten een accijnsgoederenplaats en het voorhanden hebben van accijnsgoederen die in de heffing zijn betrokken.