ECLI:NL:RBOVE:2022:4031

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
C/08/276799 / HA ZA 22-36 en C/08/281808 / HA ZA 22/193
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door Listeriabesmetting bij melkgeiten

In deze zaak vorderen de eisers, een maatschap van melkgeitenhouders, schadevergoeding van de gedaagden, een vennootschap onder firma, omdat 53 van hun melkgeiten zijn gestorven aan Listeria. De eisers stellen dat de grasbalen die zij van de gedaagden hebben gekocht de oorzaak van de besmetting zijn. De gedaagden betwisten dat alle melkgeiten aan Listeria zijn overleden en stellen dat de aansprakelijkheid moet worden verlegd naar een derde partij, de gedaagde in vrijwaring. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de grasbalen van de gedaagden de oorzaak van de besmetting zijn en dat de gedaagden tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen. De rechtbank besluit dat een deskundigenbericht noodzakelijk is om het aantal melkgeiten dat aan Listeria is overleden vast te stellen. In de vrijwaringszaak wijst de rechtbank de vordering van de gedaagden af, omdat zij onvoldoende hebben onderbouwd dat de gedaagde in vrijwaring aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over het deskundigenbericht.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/276799 / HA ZA 22-36 en C/08/281808 / HA ZA 22/193
Vonnis van 14 december 2022
in de hoofdzaak met nummer C/08/276799 / HA ZA 22-36 van

1.MAATSCHAP [A] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[B],
te [woonplaats] ,
3.
[C],
te [woonplaats] ,
4.
[D],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers in de hoofdzaak] ,
advocaat: mr. M. van. Nee te Zwolle,
tegen

1.[E] V.O.F.,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[F],
te [woonplaats] ,
3.
[G],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [E] , [F] , [G] en gezamenlijk [gedaagden in de hoofdzaak]
advocaat: mr. E.H. Verweij te Apeldoorn.
en in de vrijwaringzaak met nummer C/08/281808 / HA ZA 22/193 van

1.[E] V.O.F.,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[F],
te [woonplaats] ,
3.
[G],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers in vrijwaring] ,
advocaat: mr. E.H. Verweij te Apeldoorn.
tegen

1.[H] GEITENHOUDERIJ B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde in vrijwaring] ,
advocaat: mr. G. Loman te Assen.

1.Samenvatting

in de hoofdzaak
1.1.
[eisers in de hoofdzaak] stellen dat 53 van hun melkgeiten zijn gestorven aan Listeria en dat de grasbalen die zij van [E] hebben gekocht de bron van de Listeriabesmetting zijn. Zij vorderen daarom schadevergoeding van [gedaagden in de hoofdzaak] voeren verweer.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van Listeriabesmettingen onder de melkgeiten van [eisers in de hoofdzaak] en oordeelt dat aannemelijk is dat de grasbalen van [E] de oorzaak van de Listeriabesmettingen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is [E] hiermee tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eisers in de hoofdzaak] en is deze tekortkoming op grond van de verkeersopvattingen toerekenbaar aan [E] . [F] en [G] zijn als vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van [E] . [gedaagden in de hoofdzaak] zullen de schade die [eisers in de hoofdzaak] door de tekortkoming heeft geleden daarom moeten vergoeden. Aangezien [gedaagden in de hoofdzaak] gemotiveerd hebben betwist dat alle 53 melkgeiten aan Listeria zijn gestorven, acht de rechtbank (nadere) voorlichting van een onafhankelijk deskundige over het aantal melkgeiten dat is gestorven aan Listeria noodzakelijk. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige voor te leggen vragen.
in de vrijwaringszaak
1.3.
[gedaagden in de hoofdzaak] hebben [gedaagde in vrijwaring] in vrijwaring opgeroepen en vorderen dat [gedaagde in vrijwaring] wordt veroordeeld tot al hetgeen waartoe [gedaagden in de hoofdzaak] in de hoofdzaak worden veroordeeld. [gedaagden in de hoofdzaak] stellen namelijk dat [E] de grasbalen van [gedaagde in vrijwaring] heeft gekocht, dat zij zelf niets met de grasbalen heeft gedaan en dat zij slechts als tussenhandelaar handelde. Volgens [gedaagden in de hoofdzaak] moet de (eventuele) aansprakelijkheid daarom verlegd worden naar [gedaagde in vrijwaring] . [gedaagde in vrijwaring] voert verweer.
1.4.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagden in de hoofdzaak] onvoldoende hebben onderbouwd dat [H] aansprakelijk is voor de schade die door de Listeriabesmettingen is ontstaan, aangezien zij de stelling van [H] dat de grasbalen bij [E] besmet kunnen zijn geraakt, niet hebben betwist. De rechtbank wijst de vordering in de vrijwaringszaak daarom af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juli 2022
- de mondelinge behandeling van 2 november 2022, waarbij de heer [B] en mevrouw [C] zijn verschenen namens [eisers in de hoofdzaak] , bijgestaan door mr. N.S. Commijs en mr. M. van Nee, waarbij [F] en [G] zijn verschenen namens [gedaagden in de hoofdzaak] , bijgestaan door mr. E.H. Verweij, en waarbij [gedaagde in vrijwaring] is verschenen namens [H] , bijgestaan door mr. G. Loman en mr. J.G. Hoekstra van Univé. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben besproken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eisers in de hoofdzaak] exploiteren een melkgeitenbedrijf.
3.2.
Op 13 maart en 22 april 2020 hebben [eisers in de hoofdzaak] grasbalen gekocht bij [E] . Op 15 maart 2020 hebben [eisers in de hoofdzaak] hun melkgeiten voor het eerst met de grasbalen van [E] gevoerd. Vervolgens vertoonden meerdere melkgeiten diverse ziekteverschijnselen en zijn meerdere melkgeiten gestorven.
3.3.
Op 23 april 2020 is dierenarts [I] van Dierenartsenpraktijk [J] op bezoek geweest bij [eisers in de hoofdzaak] in verband met de problemen met de melkgeiten. In zijn notities staat onder meer het volgende:
“Momenteel (te) veel uitval met diverse verschijnselen: diarree, hersenverschijnselen, niet meer kunnen staan en plotselinge sterfte.
(…)
Waarschijnlijkheidsdiagnose nu Listeria.
Nagaan voer en voerverstrekking + kwaliteit, wat is er veranderd.”
3.4.
Op 24 april 2020 heeft [eisers in de hoofdzaak] twee gestorven melkgeiten bij de Gezondheidsdienst voor Dieren aangeboden ter sectie. Bij één melkgeit is Listeria geconstateerd en bij de andere melkgeit is Clostridium geconstateerd.
3.5.
Op 7 mei 2020 is geitenspecialist [K] van Gebrs. [X] B.V. op bezoek geweest bij [eisers in de hoofdzaak] In een (latere) verklaring heeft hij geschreven dat hij heeft geconstateerd dat er grond in de grasbalen van [E] zat en dat hij heeft geadviseerd om het voeren met deze grasbalen te stoppen. [eisers in de hoofdzaak] zijn toen definitief gestopt met het voeren van de grasbalen van [E] aan hun melkgeiten.
3.6.
Op diezelfde datum hebben [eisers in de hoofdzaak] via WhatsApp het volgende bericht naar [F] gestuurd, inclusief foto’s van (het zand in) de grasbalen:
“Ga er van uit dat jij dat verder afhandeld met die boer.
Je mag ook hier komen kijken.
Veearts en voerleverancier,
Zeggen niet meer van voeren.(…)”
[F] antwoordde hierop:
“(…) Alle maal zand”
3.7.
Op 8 mei 2020 is dierenarts [I] weer bij [eisers in de hoofdzaak] op bezoek geweest en heeft hij de volgende notities gemaakt:
“(…) Beeld in stal blijft wisselend. Uitval blijft te hoog.
Gezien uitslag sektie is Listeriose meest waarschijnlijk en aangetoond. Goed ruwvoer verstrekken: vrijwel altijd komt Listeria met slecht gras c.q. niet goed geconserveerde kuilen.”
3.8.
Op 20 mei 2020 heeft dierenarts [I] de volgende notities gemaakt:
“(…) Bij melkgeiten nog altijd verhoogde uitval met beeld Listeriose.Opmerking, na besmetting kan het tot wel 14 dagen duren voor de eerste ziekteverschijnselen optreden! Deze kunnen zelfs tot wel 6 weken later (na voer wissel nog optreden).
Indien eind vd maand nog verdacht dan nogmaals sektie ter bevestiging.”
3.9.
Op 17 juni 2020 heeft [eisers in de hoofdzaak] nog een gestorven melkgeit bij de Gezondheidsdienst voor Dieren aangeboden ter sectie. Bij deze melkgeit is Listeria geconstateerd.
3.10.
Op 17 juli 2020 heeft dierenarts [M] van Dierenartsenpraktijk [J] in een verslag het volgende verklaard:
“In de periode van april 2020 tot eind juni 2020 is de uitval bij volwassen melkgeiten op het bedrijf van [B] , [nummer] , aanzienlijk gestegen.
(…)
Het beeld uitte zich in plotselinge sterfte, en/of zenuwverschijnselen, waaronder hersenverschijnselen, verwarde indruk, instabiele gang en het niet meer overeind kunnen komen.
Op 24-4-2020 en 17-6-2020 zijn drie gestorven geiten bij de Gezondheidsdienst voor Dieren in Deventer aangeboden ter sectie. Dit was een selectie uit de grote hoeveelheid getroffen dieren met vergelijkbare ziekteverschijnselen.
Bij twee van de drie dieren is Listeria monocytogenes aangetoond in de hersenen middels een kweek en de kenmerkende veranderingen in dit weefsel en daarmee ook de aangewezen oorzaak van de verschijnselen en de daaropvolgende sterfte. Men mag concluderen dat meerdere geiten getroffen waren door Listeria, vanwege het feit dat uit de geselecteerde dieren, allen met overeenkomende ziekteverschijnselen, deze kiem is aangetoond.
Hier opvolgend is het advies ontstaan om per direct te stoppen met het voeren van de betreffende partij grasbalen. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze balen de mogelijke bron van de Listeria besmetting op dit bedrijf.”
3.11.
Op 24 december 2020 heeft dierenarts [N] naar aanleiding van vragen van de advocaat van [eisers in de hoofdzaak] onder meer verklaard:
  • dat de incubatietijd van Listeria uiteenloopt van enkele dagen tot meerdere weken;
  • dat in de literatuur als belangrijkste risicofactor voor Listeria de opname van kuil wordt genoemd, met name kuil van een slechte kwaliteit, waaronder wordt verstaan een slechte conservering met een pH boven de 4,0-5,0 of een kuil met een lage verteerbaarheid en een hoge ruw as waarde, wat kan wijzen op een substantiële contaminatie met grond; en
  • dat het ruwvoer van [E] niet uitgesloten kan worden als bron van de besmetting op het bedrijf van [eisers in de hoofdzaak]

4.Het geschil

in de hoofdzaak
4.1.
[eisers in de hoofdzaak] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 56.263,81 aan schadevergoeding aan [eisers in de hoofdzaak] binnen twee weken na dit vonnis,
II. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over het hiervoor genoemde bedrag,
III. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2022,
IV. [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over alle kosten vanaf vijftien dagen na dit vonnis.
4.2.
[eisers in de hoofdzaak] stellen dat 53 van hun melkgeiten zijn gestorven aan Listeria en dat de grasbalen van [E] de bron van de Listeriabesmetting zijn. Volgens [eisers in de hoofdzaak] voldoen de grasbalen van [E] daarom niet aan wat zij daarvan mochten verwachten op grond van de overeenkomst. Zij stellen dat [E] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en vorderen schadevergoeding op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij vorderen betaling van een bedrag van € 38.263,35 vanwege inkomstenderving door de 53 gestorven melkgeiten, € 15.480,17 aan kosten van de dierenarts, € 1.277,76 aan kosten voor het uitvoeren van een deskundigenonderzoek, € 919,04 aan kosten voor het afvoeren van de gestorven melkgeiten en € 323,49 aan kosten voor het uitvoeren van secties aan gestorven melkgeiten. Dit komt in totaal neer op een bedrag van € 56.263,81.
4.3.
[gedaagden in de hoofdzaak] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eisers in de hoofdzaak] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers in de hoofdzaak] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in de vrijwaringzaak
4.5.
[eisers in vrijwaring] vorderen dat de rechtbank [gedaagde in vrijwaring] veroordeelt tot al hetgeen waartoe [eisers in vrijwaring] in de hoofdzaak worden veroordeeld, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] in de kosten van deze procedure.
4.6.
[eisers in vrijwaring] stellen dat [E] de grasbalen die zij aan [eisers in de hoofdzaak] heeft geleverd, heeft gekocht van [gedaagde in vrijwaring] . Volgens [eisers in vrijwaring] heeft [E] zelf niets met de in folie verpakte grasbalen gedaan en handelde zij slechts als tussenhandelaar. Mochten [eisers in vrijwaring] aansprakelijk zijn voor de door [eisers in de hoofdzaak] gevorderde schade, dan stellen zij dat [gedaagde in vrijwaring] de schade aan hen moet vergoeden.
4.7.
[gedaagde in vrijwaring] voert verweer. [gedaagde in vrijwaring] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers in vrijwaring] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers in vrijwaring] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers in vrijwaring] in de kosten en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
Wettelijk kader
5.1.
[eisers in de hoofdzaak] vorderen schadevergoeding van [gedaagden in de hoofdzaak] op grond van artikel 6:74 BW. In dit artikel staat dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht om de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
5.2.
Op grond van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel zijn vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor schulden van de vennootschap onder firma. [F] en [G] zijn vennoten van [E] en zijn dus hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van [E] .
5.3.
Om te kunnen beoordelen of [gedaagden in de hoofdzaak] schadevergoeding verschuldigd zijn aan [eisers in de hoofdzaak] , moet dus worden beoordeeld of [E] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eisers in de hoofdzaak] Daarvoor moet worden beoordeeld of de melkgeiten van [eisers in de hoofdzaak] besmet zijn geraakt met Listeria, of de grasbalen van [E] de Listeriabesmettingen hebben veroorzaakt, of dit een tekortkoming van [E] oplevert en of deze tekortkoming toerekenbaar is aan [E] .
Toerekenbare tekortkoming
Zijn de melkgeiten van [eisers in de hoofdzaak] besmet geraakt met Listeria?
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat er sprake is geweest van Listeriabesmettingen onder (een deel van) de melkgeiten van [eisers in de hoofdzaak] hebben namelijk drie gestorven melkgeiten ter sectie aangeboden aan de Gezondheidsdienst voor Dieren en uit het onderzoek is gebleken dat twee melkgeiten besmet waren met Listeria. Daarnaast hebben [eisers in de hoofdzaak] onbetwist gesteld dat meerdere melkgeiten vergelijkbare ziekteverschijnselen als de onderzochte melkgeiten vertoonden en heeft dierenarts [M] verklaard dat men, vanwege de overeenkomende ziekteverschijnselen, mag concluderen dat meerdere melkgeiten zijn getroffen door Listeria. Door [gedaagden in de hoofdzaak] is ook niet betwist dat een deel van de geiten door een Listeriabesmetting is gestorven.
Zijn de grasbalen van [E] de bron van de Listeriabesmettingen?
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het navolgende voldoende aannemelijk, en kan daarmee als vaststaand worden aangenomen, dat de grasbalen van [E] de oorzaak van de Listeriabesmettingen onder de melkgeiten van [eisers in de hoofdzaak] zijn. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.6.
[eisers in de hoofdzaak] stellen dat de Listeriabesmettingen onder hun melkgeiten zijn veroorzaakt door de grasbalen van [E] . De Listeriabacterie komt namelijk voor in de grond en kan via grondresten in kuilvoer terechtkomen. Volgens [eisers in de hoofdzaak] zat er veel zand in de grasbalen van [E] en zijn de grasbalen daarom hoogstwaarschijnlijk de bron van de besmettingen. Dat er veel zand in de grasbalen van [E] zat, blijkt ook uit de door [eisers in de hoofdzaak] overgelegde foto’s van de grasbalen en de verklaring van geitenspecialist [K] . Daarnaast heeft dierenarts [I] in zijn notitie verklaard dat besmetting met Listeria vrijwel altijd wordt veroorzaakt door slecht gras, dan wel niet goed geconserveerde kuilen en heeft dierenarts [N] in haar verslag verklaard dat kuilvoer in de literatuur wordt genoemd als grootste risicofactor voor besmetting met Listeria. Dit wordt bevestigd door de door [gedaagden in de hoofdzaak] overgelegde literatuur. [gedaagden in de hoofdzaak] voeren weliswaar aan dat de melkgeiten ook op een andere wijze besmet kunnen zijn, zoals via het hooi of de stro waar ze in lopen of via het water dat ze drinken, maar uit de door [gedaagden in de hoofdzaak] overgelegde literatuur blijkt dat dit veel minder aannemelijke bronnen van (grootschalige) besmetting zijn.
5.7.
Bovendien hebben [eisers in de hoofdzaak] een tijdlijn overgelegd waaruit volgt dat het aannemelijk is dat de Listeriabesmettingen zijn veroorzaakt door de grasbalen van [E] . [eisers in de hoofdzaak] hebben hun melkgeiten gedurende de volgende periodes namelijk het volgende voer gegeven:
  • vanaf januari 2020 tot en met 14 maart 2020 alleen grasbalen uit Friesland;
  • vanaf 15 maart 2020 tot en met 7 april 2020 grasbalen uit Friesland gecombineerd met grasbalen van [E] ;
  • vanaf 8 april 2020 tot en met 27 april 2020 alleen grasbalen uit Friesland;
  • vanaf 28 april 2020 tot en met 6 mei 2020 grasbalen van [E] gecombineerd met eigen voer;
  • vanaf 7 mei 2020 alleen eigen voer.
5.8.
[gedaagden in de hoofdzaak] betwisten weliswaar dat [eisers in de hoofdzaak] hun melkgeiten op deze wijze hebben gevoerd, maar zij hebben deze betwisting – mede gelet op de verklaringen van de dierenartsen en de geitenspecialist, die deze tijdlijn onderbouwen – niet althans onvoldoende gemotiveerd, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan. Voor zover [gedaagden in de hoofdzaak] erop wijzen dat het voer van [E] met ander voer is gecombineerd, overweegt de rechtbank dat zulks reeds in de tijdlijn zoals hiervoor onder 5.7 is weergegeven is meegenomen.
5.9.
De rechtbank overweegt verder dat de Listeriabesmettingen niet veroorzaakt kunnen zijn door het eigen voer van [eisers in de hoofdzaak] , aangezien zij dit pas vanaf 28 april 2020 aan de melkgeiten hebben gegeven en er bij de sectie op 24 april 2020 al Listeria bij één van de melkgeiten is vastgesteld. Dat opvolgende besmettingen vervolgens door het voer van [eisers in de hoofdzaak] zelf is veroorzaakt acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Daarnaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de Listeriabesmettingen zijn veroorzaakt door de grasbalen uit Friesland. Van januari 2020 tot 15 maart 2020 zijn er namelijk geen Listeriabesmettingen of ziekteverschijnselen geconstateerd en de incubatietijd van Listeria is, zo is tussen partijen niet in geschil, enkele dagen tot meerdere weken. Daarnaast hebben [eisers in de hoofdzaak] onbetwist gesteld dat de grasbalen uit Friesland op kleigrond worden geteeld. Tussen partijen is niet in geschil dat grasbalen die op kleigrond worden geteeld een (veel) kleinere kans op besmetting met listeria hebben, zodat in zoverre ook moet worden aangenomen dat de grasbalen uit Friesland een (veel) kleinere kans op aanwezigheid van de Listeriabacterie hadden dan de grasbalen van [E] .
5.10.
Volgens [eisers in de hoofdzaak] zijn de Listeriabesmettingen althans ziekteverschijnselen bij hun melkgeiten verder begonnen nadat zij hun geiten zijn gaan voeren met de grasbalen van [E] . Geitenspecialist [K] en dierenarts [M] hebben vervolgens beide geadviseerd om te stoppen met het voeren met deze grasbalen. [eisers in de hoofdzaak] hebben dit advies opgevolgd en hebben hun geiten vanaf 7 mei 2020 niet meer gevoerd met de grasbalen van [E] . De ziekteverschijnselen zijn binnen enkele weken daarna gestopt. [eisers in de hoofdzaak] hebben namelijk onbetwist gesteld dat in juni 2020 de laatste melkgeit aan Listeria is gestorven. Dierenarts [N] heeft in haar verslag verklaard dat, gelet op het tijdsverloop in de incubatietijd, de grasbalen van [E] niet als bron van de Listeriabesmettingen kunnen worden uitgesloten en dierenarts [M] heeft in haar verslag verklaard dat de grasbalen van [E] hoogstwaarschijnlijk de bron van de Listeriabesmetting zijn.
5.11.
Tegen de achtergrond van het voorgaande hebben [gedaagden in de hoofdzaak] nagelaten hun betwisting nader te motiveren en zij hebben verder geen andere stellingen ingenomen die tot een andere conclusie leiden. Gelet hierop wordt als onvoldoende gemotiveerd betwist aangenomen dat de grasbalen van [E] de oorzaak van de Listeriabesmetting zijn.
Is er sprake van een tekortkoming?
5.12.
Er is sprake van een tekortkoming als een zaak non-conform is. Een zaak is non-conform als deze niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag in ieder geval verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen (artikel 7:17 lid 2 BW).
5.13.
De rechtbank oordeelt dat [E] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eisers in de hoofdzaak] De door haar geleverde grasbalen voldoen namelijk niet aan de verwachtingen die [eisers in de hoofdzaak] daarvan mochten hebben. [E] heeft de grasbalen als veevoer verkocht en dus mochten [eisers in de hoofdzaak] verwachten dat zij de grasbalen aan hun geiten konden voeren zonder dat de geiten daardoor ziek zouden worden en zouden sterven. [E] heeft weliswaar aangevoerd dat zij niet wist aan welke dieren de grasbalen zouden worden gevoerd (runderen zijn bijvoorbeeld minder gevoelig voor Listeria), maar zij hebben hier evenmin navraag naar gedaan, althans dit is niet gesteld. Voor zover bepaalde diersoorten gevoeliger zijn voor besmettingsrisico’s had het op de weg van [E] , als professioneel voerverkoper, gelegen om die waarschuwing wel te geven. Het is niet gesteld of gebleken dat [E] dit heeft gedaan. Nu de grasbalen van [E] Listeriabesmettingen onder de melkgeiten van [eisers in de hoofdzaak] hebben veroorzaakt, is niet voldaan aan de verwachtingen die [eisers in de hoofdzaak] van de grasbalen mochten hebben, en is er dus sprake van non-conformiteit, oftewel van een tekortkoming door [E] .
Is de tekortkoming toerekenbaar aan [E] ?
5.14.
Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien de tekortkoming niet is te wijten aan zijn schuld en niet krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Dit staat in artikel 6:75 BW.
5.15.
[gedaagden in de hoofdzaak] stellen dat [E] slechts een tussenhandelaar is, dat zij niets met de in folie verpakte grasbalen gedaan heeft en dat zij geen enkele aanleiding had om te veronderstellen dat er iets mis zou kunnen zijn met de grasbalen. Daarnaast stellen zij dat grasbalen een natuurlijk product zijn en dat er daarbij geen sprake is van een beheersbaar en controleerbaar proces (zoals bij industrieel vervaardigde producten). Volgens [gedaagden in de hoofdzaak] kunnen de gebreken aan de grasbalen daarom niet aan [E] worden toegerekend.
5.16.
[E] heeft de grasbalen niet zelf geproduceerd en het is niet gesteld of gebleken dat de grasbalen door haar toedoen besmet zijn geraakt met Listeria of dat zij wist of behoorde te weten dat de grasbalen besmet waren met Listeria. De gebreken aan de grasbalen zijn daarom niet aan haar schuld te wijten en komen ook niet voor haar rekening op grond van de wet of een rechtshandeling. Beoordeeld moet daarom worden of de tekortkoming op grond van de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van [E] komt.
5.17.
De rechtbank oordeelt dat de tekortkoming wel aan [E] kan worden toegerekend en overweegt daartoe als volgt. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat bij de verkoop van
industrieel vervaardigde producteneen gebrek in het product op grond van de verkeersopvattingen voor risico van de verkoper komt, ook als hij het product niet zelf heeft vervaardigd en het gebrek niet kende of behoorde te kennen. [1] In de rechtspraak wordt door sommige gerechten aangenomen dat industrieel vervaardigde producten moeten worden onderscheiden van
natuurlijke producten. [2] De rechtbank sluit zich daarbij aan. Industriële producten komen tot stand tijdens een beheersbaar en controleerbaar proces dat door menselijk handelen is geïnitieerd. Dat rechtvaardigt dat een gebrek in zo’n product aan de verkoper wordt toegerekend (ook als de verkoper niet van het gebrek afwist). Bij natuurlijke processen, zoals ziekte en besmetting, is een soortgelijke controle niet mogelijk. Als op geen enkele wijze rekening kan worden gehouden met dergelijke natuurlijke processen, dan ligt toerekening van het gebrek aan de verkoper niet voor de hand.
5.18.
In dit geval gaat het om grasbalen. Hoewel gras een natuurlijk product is, is het telen, inkuilen en verpakken ervan wel gedeeltelijk aan menselijke controle onderworpen. Zo kan ervoor worden gekozen om het gras op kleigrond te telen, waardoor de kans op aanwezigheid van de Listeriabacterie kleiner is, en kunnen de grasbalen worden geanalyseerd op het gehalte ruwe as. Bovendien is de aanwezigheid van de Listeriabacterie een bekend risico bij kuilgras, zodat van [E] – als professionele leverancier die weet dat de grasbalen gebruikt zullen worden als veevoer – mag worden verwacht dat zij daar rekening mee houdt. [3] Naar het oordeel van de rechtbank komt in deze omstandigheden de aanwezigheid van de Listeriabacterie in de grasbalen op grond van de verkeersopvattingen voor risico van [E] , ook al heeft zij de grasbalen niet zelf geproduceerd en wist zij niet dat de grasbalen besmet waren met Listeria. Zij had [eisers in de hoofdzaak] op zijn minst moeten waarschuwen voor de verhoogde besmettingsrisico’s die gepaard gingen met de wijze waarop het door hun geleverde gras was geteeld (onder andere het gegeven dat de grasbalen niet op kleigrond waren geteeld en daarom een hoger besmettingsrisico hadden). De tekortkoming kan [E] daarom worden toegerekend.
Conclusie
5.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is [E] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eisers in de hoofdzaak] Op grond van artikel 6:74 BW is zij dus aansprakelijk voor de schade die [eisers in de hoofdzaak] daardoor lijden. [F] en [G] zijn als vennoten vervolgens hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 18 WvK.
Omvang schade
Hoeveel geiten zijn gestorven aan Listeria?
5.20.
Nu vaststaat dat [gedaagden in de hoofdzaak] schadevergoeding aan [eisers in de hoofdzaak] verschuldigd zijn, moet de omvang van de schade worden bepaald. Hiervoor moet allereerst worden vastgesteld hoeveel geiten zijn gestorven aan Listeria.
5.21.
Uit het door [eisers in de hoofdzaak] overgelegde overzicht van afgevoerde geiten, blijkt dat van 1 april 2020 tot en met 1 juli 2020 64 melkgeiten zijn gestorven. [eisers in de hoofdzaak] stellen dat van 11 melkgeiten niet zeker is dat de doodsoorzaak Listeria is, maar dat de overige 53 melkgeiten aan Listeria zijn gestorven. Deze 53 melkgeiten hadden volgens [eisers in de hoofdzaak] namelijk allemaal vergelijkbare ziekteverschijnselen (wat wordt onderbouwd door de notities van dierenarts [I] ) en bij twee van deze melkgeiten is Listeria vastgesteld, zodat volgens [eisers in de hoofdzaak] mag worden aangenomen dat alle 53 melkgeiten zijn gestorven aan Listeria.
5.22.
[gedaagden in de hoofdzaak] voeren echter aan dat bij één van de drie ter sectie aangeboden melkgeiten geen Listeria, maar een darmstoornis, namelijk Clostridium is vastgesteld. Daarnaast voeren zij aan dat uit de notities van dierenarts [I] blijkt dat hij diarree bij de melkgeiten van [eisers in de hoofdzaak] heeft geconstateerd, wat geen verschijnsel van Listeriose is. Volgens [gedaagden in de hoofdzaak] kan daarom niet worden uitgesloten dat meerdere melkgeiten aan een darmstoornis zijn overleden. Hoewel dierenarts [N] in haar verslag heeft verklaard dat er geen aanwijzingen zijn dat de betreffende melkgeit is doodgegaan aan Clostridium, hebben [gedaagden in de hoofdzaak] naar het oordeel van de rechtbank met verwijzing naar de andere ziekteverschijnselen voldoende gemotiveerd betwist dat alle 53 melkgeiten zijn gestorven aan Listeria.
5.23.
Om vast te kunnen stellen hoeveel melkgeiten aan Listeria zijn gestorven, acht de rechtbank (nadere) voorlichting van een onafhankelijk deskundige noodzakelijk.
Deskundigenbericht
5.24.
De rechtbank overweegt om een onderzoek door een deskundige in te laten stellen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de wenselijkheid van een deskundigenbericht;
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
5.25.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van diergeneeskunde (zoals een dierenarts) en dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
Is het naar uw mening aannemelijk dat alle 53 melkgeiten van [eisers in de hoofdzaak] zijn gestorven aan Listeria? Zo ja, kunt u daarbij een waarschijnlijkheidspercentage benoemen?
Indien het niet aannemelijk is dat alle 53 melkgeiten zijn gestorven aan Listeria, kunt u dan onderbouwen van hoeveel melkgeiten het volgens u aannemelijk is dat zij zijn gestorven aan Listeria?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
5.26.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet dus door [eisers in de hoofdzaak] worden betaald. In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
5.27.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
5.28.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
5.29.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
In de vrijwaringzaak
5.30.
Artikel 215 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering laat de mogelijkheid open om in een vrijwaringszaak te beslissen vóórdat in de hoofdzaak een eindbeslissing is genomen, voor zover de uitkomst van de vrijwaringszaak niet afhangt of redelijkerwijs af kan hangen van de beslissing of het debat in de hoofdzaak. [4]
5.31.
[gedaagden in de hoofdzaak] hebben [H] in vrijwaring opgeroepen. Zij stellen dat [E] de grasbalen die zij aan [eisers in de hoofdzaak] heeft geleverd van [H] heeft gekocht en dat de aansprakelijkheid daarom verlegd moet worden naar [H] .
5.32.
[H] stelt dat nergens uit blijkt dat de grasbalen die [E] aan [eisers in de hoofdzaak] heeft geleverd van haar afkomstig zijn en betwist dat de grasbalen die zij aan [E] heeft geleverd besmet waren met Listeria. Zij stelt dat zij haar eigen melkgeiten met hetzelfde gras heeft gevoerd en dat geen enkele geit besmet is geraakt met Listeria. Als de door haar geleverde grasbalen al besmet waren, dan stelt [H] dat dit op het bedrijf van [E] of [eisers in de hoofdzaak] is gebeurd. Volgens [H] is zij dan ook niet toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [gedaagden in de hoofdzaak]
5.33.
[gedaagden in de hoofdzaak] hebben niet betwist dat de grasbalen bij [E] besmet zouden kunnen zijn geraakt met Listeria. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij daarom onvoldoende onderbouwd dat [H] tegenover hen aansprakelijk is voor de schade die door de Listeriabesmettingen is ontstaan. De rechtbank zal de vordering in de vrijwaringszaak daarom afwijzen en [gedaagden in de hoofdzaak] in de kosten van het geding in de vrijwaringszaak veroordelen, zoals in het dictum bepaald.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 11 januari 2023om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht,
6.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de vrijwaringszaak
6.4.
wijst de vordering van [eisers in vrijwaring] tegenover [gedaagde in vrijwaring] af,
6.5.
veroordeelt [eisers in vrijwaring] in de proceskosten tegenover [gedaagde in vrijwaring] , die aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring] worden begroot op € 5.065,00, bestaande uit € 2.228,00 voor de kosten van de gemachtigde (2 punten x tarief IV) en € 2.837,00 voor de griffiekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
6.6.
veroordeelt [eisers in vrijwaring] in de nakosten van [gedaagde in vrijwaring] , begroot op € 163,00 zonder betekening en, indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis wordt voldaan en vervolgens betekening plaatsvindt, verhoogd met € 85,00, welke kosten, indien deze vervolgens niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis worden voldaan, vervolgens worden verhoogd worden met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW tot aan de dag van volledige betaling,
6.7.
verklaart dit vonnis voor de onderdelen 6.5 en 6.6 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHSHE:2016:4087, r.o. 9.12, ECLI:NL:RBROT:2021:1767, r.o. 3.21 en ECLI:NL:RBAMS:2017:6205, r.o. 4.5.1.
3.Vgl. a contrario ECLI:NL:GHSHE:2016:4087, r.o. 9.12 en ECLI:NL:RBROT:2021:1767, r.o. 3.22.
4.ECLI:NL:HR:2017:2388, r.o. 3.3.2.