ECLI:NL:HR:2017:2388

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
16/02700
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijwaringszaak en gelijktijdige afdoening met hoofdzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 februari 2016. De zaak betreft een vrijwaringsprocedure waarbij de eiseres, een accountants- en belastingadvieskantoor, door haar werknemers aansprakelijk werd gesteld voor schade als gevolg van een wijziging in de pensioenregeling. De werknemers hadden in 1999 ingestemd met de overgang van een eindloonpensioenregeling naar een beschikbare-premie-regeling, maar stelden later dat zij onvoldoende en onjuiste informatie hadden ontvangen over de nieuwe regeling en de risico's daarvan. De kantonrechter had de vorderingen van de werknemers in zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak afgewezen. Het hof had echter in hoger beroep de vorderingen van de werknemers toegewezen en de eiseres in vrijwaring opgeroepen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd had gehandeld met de eisen van een goede procesorde door de vrijwaringszaak te beslissen voordat de hoofdzaak was afgedaan. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens werd de verweerster in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

15 september 2017
Eerste Kamer
16/02700
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,
t e g e n
1. GRINDACC B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
2. PF TRIPPLE A B.V.,
gevestigd te Delft,
3. LOART AUDIT B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Eiseres zal hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en verweersters gezamenlijk als [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 1308550 CV EXPL 12-320 van de kantonrechter te Rotterdam van 20 december 2011 en 15 februari 2013;
b. het arrest in de zaak 200.148.469/01 van het gerechtshof Den Haag van 16 februari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft met betrekking tot onderdeel 1 van het cassatiemiddel geconcludeerd tot referte en met betrekking tot de overige onderdelen tot verwerping, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kostenveroordeling ingaande 14 dagen na het dezen te wijzen arrest.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [eiseres] mede door mr. S.W. van Kasbergen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging en terugwijzing.
De advocaten van partijen hebben ieder bij brief van 23 juni 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.7. Deze komen, kort samengevat, op het volgende neer.
  • i) [verweerster] drijft een accountants- en belastingadvieskantoor.
  • ii) In 1999 is [verweerster] overgegaan van een eindloonpensioenregeling op een beschikbare-premie-regeling. Zij heeft haar werknemers om instemming met deze wijziging gevraagd.
  • iii) [verweerster] heeft haar tussenpersoon en adviseur [betrokkene 1], werkzaam bij (de rechtsvoorgangster van) [eiseres], gevraagd de werknemers over de Pensioenregeling 1999 te informeren.
  • iv) Drie werknemers (hierna: de werknemers) zijn in 1999 akkoord gegaan met de nieuwe pensioenregeling. Zij hebben daarbij tevens gekozen voor de overdracht van hun onder de eindloonpensioenregeling opgebouwde pensioenkapitaal (waardeoverdracht) naar de nieuwe pensioenregeling.
  • v) De werknemers hebben [verweerster] aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade als gevolg van de overstap naar de nieuwe pensioenregeling. Zij hebben daaraan ten grondslag gelegd dat [verweerster] onvoldoende, en deels onjuiste, informatie heeft verstrekt over de nieuwe regeling en de daaraan verbonden risico’s.
3.2.1
De werknemers hebben [verweerster] in rechte betrokken. Zij hebben onder meer vergoeding van de door hen geleden pensioenschade gevorderd. [verweerster] heeft [eiseres] in vrijwaring opgeroepen. De kantonrechter heeft zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak de vorderingen afgewezen.
3.2.2
De werknemers hebben tegen het vonnis van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Het hof heeft [verweerster] toegestaan [eiseres] wederom in vrijwaring op te roepen. Het heeft zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak het vonnis van de kantonrechter vernietigd. In de hoofdzaak heeft het [verweerster] veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat, voor zover het gaat om schade geleden door de overdracht van het al opgebouwde pensioenkapitaal. Het tegen die beslissing gerichte cassatieberoep van [verweerster] heeft de Hoge Raad bij arrest van heden in de zaak met nummer 16/02745 (ECLI:NL:HR:2017:2227) verworpen. In de vrijwaringszaak heeft het hof [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van het bedrag waartoe [verweerster] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld. Het onderhavige cassatieberoep betreft die vrijwaringszaak.
3.3.1
Onderdeel 3.1 betoogt – samengevat weergegeven – dat het hof heeft gehandeld in strijd met de eisen van een goede procesorde en met het beginsel van hoor en wederhoor, door in de vrijwaringszaak [eiseres] te veroordelen tot betaling van het bedrag waartoe [verweerster] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld, terwijl in de hoofdzaak nog een schadestaatprocedure gevoerd moet worden. [eiseres] worden daardoor in hun verweermogelijkheden beperkt. De relevantie en het lot van hun verweren met betrekking tot de schadevergoeding kunnen immers mede afhangen van de uitkomst van de schadestaatprocedure in de hoofdzaak, aldus het onderdeel.
3.3.2
In het algemeen verdient het de voorkeur de hoofdprocedure en de vrijwaringsprocedure gelijktijdig af te doen, en, indien dat niet mogelijk is, eerst de hoofdprocedure af te doen. Ook art. 215 Rv gaat daarvan uit. In voorkomend geval kan de rechter evenwel, indien daartoe aanleiding bestaat, ervoor kiezen de vrijwaringsprocedure te beslissen alvorens in de hoofdzaak einduitspraak te doen (vgl. HR 6 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2569, NJ 1998/350 (Paulissen/Tilburg)). De vrijwaringszaak kan echter in ieder geval nog niet worden afgedaan als de uitkomst daarvan afhangt of redelijkerwijs kan afhangen van de beslissing of het debat in de hoofdzaak (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:270, rov. 3.5.2).
3.3.3
In het onderhavige geval was zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak het debat over de (omvang van de) schadevergoeding nog niet ten volle gevoerd. Het hof heeft de hoofdzaak naar de schadestaatprocedure verwezen. Door de vordering in de vrijwaringszaak desondanks direct toe te wijzen, heeft het hof [eiseres] de mogelijkheid ontnomen ten aanzien van de (omvang van de) schade die zij aan [verweerster] moet vergoeden verweren te voeren die specifiek haar verhouding tot [verweerster] betreffen. Dergelijke verweren kan zij immers niet in de schadestaatprocedure, die slechts de verhouding tussen de werknemers en [verweerster] betreft, aan de rechter voorleggen door voeging op de voet van art. 217 Rv. De klacht van het onderdeel is dus terecht voorgesteld.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 februari 2016;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 943,93 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
15 september 2017.