ECLI:NL:RBOVE:2022:3998

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
84-290095-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door autobedrijf binnen btw-carrousel met onjuiste aangiften omzetbelasting

Op 29 december 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdacht bedrijf] B.V., dat werd beschuldigd van belastingfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat het autobedrijf over de jaren 2018 en 2019 opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften voor de omzetbelasting heeft ingediend. Dit gebeurde in het kader van een btw-carrousel, wat schadelijk is voor de staatsfinanciën en oneerlijke concurrentie met andere bedrijven creëert. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. drs. A.M. Ruige, gevolgd en het bedrijf veroordeeld tot een geldboete van € 35.000,00.

De rechtbank heeft tijdens de zittingen op 5 en 15 december 2022 de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. De tenlastelegging omvatte het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over het derde kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangiften niet overeenkwamen met de werkelijke omzet, wat resulteerde in een te laag bedrag aan af te dragen belasting. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, [verdacht bedrijf] B.V., opzettelijk handelde door onjuiste aangiften in te dienen, wat leidde tot een belastingnadeel van € 351.443,00. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften, wat in strijd is met de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 35.000,00, conform de vordering van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-290095-21 (P)
Datum vonnis: 29 december 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.
gevestigd aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 december 2022 en van 15 december 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. drs. A.M. Ruige en van hetgeen door de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte, de heer [medeverdachte] en de raadsman mr. T. Geerdink, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of alleen telkens opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan over het derde kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 juli 2018 tot en met 19 juli 2019 te
Rijssen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meer (digitale) aangifte(n)
voor de omzetbelasting ten name van [verdacht bedrijf] B.V. over:
- het 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2018 (AMB-002, p. 8-13), en/of
- het 1e en/of 2e kwartaal van het jaar 2019 (AMB-002, p. 14-19), en/of
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten
doen,
immers heeft verdachte en/of haar mededader(s)
(telkens) een onjuist bedrag aan omzetbelasting, en/of (telkens) een onjuist bedrag
aan verschuldigde/te ontvangen voorbelasting opgegeven en/of doen (laten)
opgeven
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd
geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Aanleiding onderzoek FIOD
Op 3 december 2018 ontving de Belastingdienst een SCAC-verzoek [2] vanuit Duitsland met betrekking tot de aankoop van personenauto’s door [bedrijf 1] B.V. te Oldenzaal bij [bedrijf 2] te Regensburg in Duitsland. In het verzoek kwam naar voren dat [bedrijf 1] B.V. op 31 augustus 2018 22 auto’s van het merk Ford, type Focus, heeft ingekocht bij [bedrijf 2] voor een bedrag van € 10.800 per stuk. [3] Het viel de Duitse fiscus op dat tussen de administratieve stukken van voornoemde transactie, tevens een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van het bedrijf [verdacht bedrijf] B.V. werd aangetroffen alsook een kopie van het rijbewijs van [medeverdachte] , de directeur en enig aandeelhouder van [verdacht bedrijf] B.V. [4] Naar aanleiding hiervan werd door de Duitse autoriteiten verzocht om nader onderzoek te doen naar de administratieve vastlegging van de door [bedrijf 2] geleverde auto’s aan [bedrijf 1] B.V. De bevindingen van de Belastingdienst hebben geleid tot een vermoeden dat sprake was van btw-carrouselfraude. Op 20 maart 2019 heeft de Stuur- en weegploeg het besluit genomen om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen, waarna het onderzoek ‘Avila’ werd gestart. [5]
Algemene opmerkingen
In Nederland is de ondernemer zelf verantwoordelijk voor het op een juiste wijze aangeven en betalen van de omzetbelasting (btw) die is verschuldigd over zijn leveringen en diensten. De omzetbelasting kent drie tarieven: 21%, 6% en 0%. De op facturen in rekening gebrachte omzetbelasting dient op aangifte periodiek te worden voldaan. Bij prestaties tussen ondernemers onderling is de omzetbelasting die de één verschuldigd is, in de regel bij de ander weer aftrekbaar als ‘voorbelasting’ in de aangifte omzetbelasting als deze ondernemer over een factuur beschikt.
Indien een ondernemer aan een afnemer in het buitenland levert is onder bepaalde voorwaarden recht op toepassing van het nultarief. De levering aan ondernemers binnen de Europese Unie wordt een intracommunautaire levering genoemd. Voorwaarde voor toepassing van dit nultarief is dat de goederen worden vervoerd naar een andere lidstaat en dat deze goederen aldaar zijn onderworpen aan de heffing van omzetbelasting ter zake van een intracommunautaire verwerving van die goederen. De belastingheffing vindt dus plaats in het land van de ondernemer voor wie de goederen zijn bestemd. De over de intracommunautaire verwerving verschuldigde omzetbelasting kan direct als voorbelasting in de aangifte voor de omzetbelasting in aftrek worden gebracht.
Verder is van belang dat artikel 12, vijfde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur gevallen worden aangewezen waarbij voor de (binnenlandse) handel een verleggingsregeling van toepassing is. Verlegging betekent dat er ten aanzien van deze prestaties geen btw meer op de factuur vermeld dient te worden, maar: ‘btw verlegd’. De koper neemt vervolgens de btw op in zijn eigen aangifte omzetbelasting als te betalen btw en kan die btw op diezelfde aangifte weer in aftrek brengen. De handel in oude materialen en schroot is zo’n aangewezen geval waarbij sprake is van een verleggingsregeling.
Btw-carrouselfraude
De term ‘btw-carrouselfraude’ wordt gebruikt voor een samenstel van strafbare, frauduleuze, gedragingen waarbij minimaal één bedrijf (een zogenaamde ‘ploffer’) in een handels- en facturenketen geen btw afdraagt aan de fiscus. Dat bedrijf brengt vervolgens wel btw in rekening bij zijn afnemers. De schakels in de handelsketen na de ploffer – zogenaamde ‘buffers’ – vragen de btw terug. De namen en btw-nummers van bedrijven die als ploffer fungeren worden meestal maar korte tijd gebruikt, waarna de activiteiten worden gestaakt hetgeen veelal gepaard gaat met een ontbinding of faillissement en een nieuwe ploffer de plaats inneemt van de eerdere ploffer. De Belastingdienst kan vervolgens de eerste ploffer niet meer aanspreken op zijn fiscale verplichtingen. Eén van de kenmerken van btw-carrouselfraude is dat sprake is van een prijsval: een ploffer factureert goederen aan een buffer voor een lager bedrag dan waarvoor die aan de ploffer waren gefactureerd. Deze prijsval kan alleen worden gerealiseerd doordat een ploffer geen btw afdraagt. De ‘winst’ die ten gevolge van deze handelwijzen ontstaat, wordt over de diverse schakels verdeeld.
Op basis van een eerste onderzoek heeft de FIOD de bedrijven [bedrijf 1] B.V. en [verdacht bedrijf] B.V. aangemerkt als vermoedelijke ploffers. Het bedrijf [bedrijf 3] B.V. werd aangemerkt als vermoedelijke buffer. [6]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vaststellen van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
[bedrijf 1] B.V. werd opgericht op 17 april 2014 en was gevestigd aan [adres 2] . De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] B.V. betroffen: ‘groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen’ en ‘de in- en verkoop van metalen, demontagearbeid met betrekking tot metalen en recycling van metaal’. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel was [bedrijf 4] B.V. de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. [7] Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4] B.V. was [naam 1] . [8]
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van het Duitse SCAC-verzoek een eerste onderzoek bij [bedrijf 1] B.V ingesteld. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat [bedrijf 1] B.V. zich bezighield met de handel in auto’s en de auto’s in andere lidstaten van de Europese Unie inkocht. [9] Volgens de geldende intracommunautaire belastingwetgeving kocht [bedrijf 1] B.V. de auto's tegen het nultarief. Dit betekent dat [bedrijf 1] B.V. de auto’s btw-vrij gefactureerd en geleverd kreeg. Onderzoek naar de chassisnummers van de bij [bedrijf 2] ingekochte 22 Ford Focus’ liet zien dat er voor een aantal van de auto’s Nederlandse kentekens waren afgegeven en door het autobedrijf [bedrijf 5] s B.V. te Zwolle BPM [10] was afgedragen. [11] Bij de aangifte BPM van een Ford Focus met chassisnummer [nummer] werd door [bedrijf 5] s B.V. een inkoopfactuur overgelegd waaruit bleek dat zij de auto voor een bedrag van € 10.300,00 (inclusief btw) had gekocht van [bedrijf 3] B.V. [12]
Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel werd [bedrijf 3] B.V. op 11 maart 2008 opgericht en was zij gevestigd aan [adres 3] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit ‘groothandel gespecialiseerd in overige bouwmaterialen. Handel in reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s’. De enig aandeelhouder en bestuurder was [bedrijf 6] B.V. [13] De enige bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 6] B.V. was [naam 2] . [14]
Naar aanleiding van voorgaande bevindingen heeft de FIOD derdenonderzoek bij [bedrijf 3] B.V. verricht. In de administratie van [bedrijf 3] B.V. werden met betrekking tot autohandel in totaal 61 inkoopfacturen aangetroffen die afkomstig waren van [bedrijf 1] B.V. [15] Blijkens deze inkoopfacturen verkocht [bedrijf 1] B.V. de auto’s aan [bedrijf 3] B.V. onder de door haar betaalde inkoopprijs en bracht daarbij omzetbelasting (21% btw) in rekening. Ook blijkt uit de administratie dat [bedrijf 3] B.V. deze auto’s onder de inkoopprijs van [bedrijf 1] B.V. (door)verkoopt aan verschillende autobedrijven, waaronder [bedrijf 5] s B.V. [16] , [bedrijf 7] V.O.F. [17] , en [bedrijf 8] B.V. [18] [bedrijf 3] B.V. bracht de door [bedrijf 1] B.V. in rekening gebrachte omzetbelasting in vooraftrek op de aangiften voor de omzetbelasting van de fiscale eenheid [bedrijf 9] B.V. en [bedrijf 6] B.V. [19]
Naar aanleiding van het onderzoek bij [bedrijf 3] B.V. heeft de FIOD opnieuw de administratie van [bedrijf 1] B.V. onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat in haar administratie geen facturen waren opgenomen die betrekking hadden op de verkoop en levering van auto’s door [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 3] B.V. Ook ontbraken de inkoopfacturen van de in het buitenland aangekochte auto’s in de administratie, terwijl uit het Europees uitwisselingssysteem VIES [20] bleek dat al vanaf het vierde kwartaal 2016 door [bedrijf 1] B.V. auto’s intracommunautair werden verworven, onder meer bij [bedrijf 10] en [bedrijf 2] . [21] Uit de bankgegevens van de bankrekeningen met IBAN-nummer [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] op naam van [bedrijf 1] B.V. volgt dat de aangekochte auto’s door [bedrijf 1] B.V. zijn betaald. [22] Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat de aangekochte auto’s door [bedrijf 1] B.V. rechtstreeks bij de eindafnemer in Nederland werden afgeleverd. [23]
In de administratie van [bedrijf 1] B.V. werden wel in- en verkoopfacturen met betrekking tot de levering van metalen en schroot aangetroffen. De inkoopfacturen betroffen zogenaamde ‘
self-billing’-facturen hetgeen betekent dat niet de leverancier, maar de afnemer (in onderhavig geval [bedrijf 1] B.V.) de inkoopfacturen zelf had opgemaakt. De in de administratie van [bedrijf 1] B.V. opgenomen inkoopfacturen hadden betrekking op de levering van metalen en schroot afkomstig uit Duitsland, Spanje en Italië in de periode van 7 maart 2018 tot en met 27 november 2018. [24]
Met betrekking tot dezelfde periode bevonden zich eveneens verkoopfacturen van leveringen van metalen en schroot in de administratie van [bedrijf 1] B.V. Deze verkoopfacturen waren gericht aan [bedrijf 3] B.V. [25] Op deze facturen werd geen btw in rekening gebracht. De FIOD stelde vervolgens vast dat de op deze verkoopfacturen vermelde bedragen – die volgens [bedrijf 1] B.V. betrekking hadden op de handel in metalen en schroot – ongeveer overeenkwamen met de bedragen die op facturen die betrekking hadden op de verkoop en levering van auto’s van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 3] B.V., welke werden aangetroffen in de administratie van [bedrijf 3] B.V. [26]
[bedrijf 1] B.V. heeft in de periode vanaf het eerste kwartaal 2016 tot en met het derde kwartaal van 2018 aangiften voor de omzetbelasting gedaan. [27] De aangiften werden opgemaakt en ingediend door [naam 3] , de boekhouder van [bedrijf 1] B.V. [28]
[bedrijf 1] B.V. is ten gevolge van faillissement opgeheven met ingang van 19 december 2018. [29]
Als eerder gezegd, viel het de Duitse fiscus op dat tussen de administratieve stukken van een transactie tussen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] , tevens een uittreksel van de Kamer van Koophandel van het bedrijf [verdacht bedrijf] B.V. werd aangetroffen alsook een kopie van het rijbewijs van verdachte, terwijl zowel verdachte als [verdacht bedrijf] B.V. geen formele relatie hadden met [bedrijf 1] B.V.
Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel werd [verdacht bedrijf] B.V. opgericht op 5 april 2018 door verdachte. Verdachte stond geregistreerd als enig bestuurder en aandeelhouder van [verdacht bedrijf] B.V. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit: ‘groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen’ en ‘handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe)’. Het vestigingsadres is [adres 1] . [30]
Naar aanleiding van de bevindingen van de Duitse fiscus, zijn de door [verdacht bedrijf] B.V. ingediende aangiften voor de omzetbelasting onderzocht. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat in het derde kwartaal van 2018 voor een bedrag van € 1.033.528,00 aan leveringen van auto’s vanuit Spanje en Duitsland op [verdacht bedrijf] B.V. zijn ‘gelist’. [31] De Belastingdienst heeft vervolgens vijf SCAC-verzoeken doen uitgaan naar de Spaanse en Duitse fiscus betreffende de listing door deze ondernemers aan [verdacht bedrijf] B.V. in de periode van juli tot september van 2018. Op 10 januari 2019 liet de Spaanse fiscus weten dat door [verdacht bedrijf] B.V. voor een bedrag van € 752.250,00 aan auto’s had aangekocht bij [bedrijf 11] te Tarragona in Spanje. [32] De inkoopfacturen stonden op naam van [verdacht bedrijf] B.V. [33] Uit de van de Spaanse fiscus verkregen informatie bleek dat de betaling werd verricht vanaf de bankrekening met IBAN-nummer [rekeningnummer 2] op naam van [bedrijf 1] B.V. [34] Uit de transportpapieren bleek dat de auto’s rechtstreeks zijn vervoerd naar de afnemers van [verdacht bedrijf] B.V. [35]
Door rechtshulpverzoeken is gebleken dat door [verdacht bedrijf] B.V. vanaf 2018 ook auto’s zijn aangekocht in Duitsland bij onder meer de bedrijven [bedrijf 10] [36] , [bedrijf 2] [37] en [bedrijf 12] . [38] Deze transacties zijn betaald vanaf de Duitse bankrekening van [verdacht bedrijf] B.V. [39]
[verdacht bedrijf] B.V. heeft in de periode vanaf het derde kwartaal 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 aangiften voor de omzetbelasting gedaan. [40] De aangiften werden opgemaakt en ingediend door [naam 3] , ook de boekhouder van [verdacht bedrijf] B.V. [41]
Verdachte is op 10 mei 2021 aangehouden. [42] Op 29 juni 2020 werd de woning van verdachte, gelegen aan [adres 1] , doorzocht. In de woning van verdachte werd in een paars bakje een volmacht voor [bedrijf 1] B.V. aangetroffen. [43] De machtiging was door [naam 1] en verdachte ondertekend. [44]
4.4.2
Overwegingen van de rechtbank
Daderschap van [verdacht bedrijf] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Verdachte heeft niet alle uit de autohandel gegenereerde omzet aangegeven op de aangiften en ook claimde zij meer voorbelasting dan waar zij recht op had. Uit een nadeelberekening van de Belastingdienst volgt dat door verdachte over het derde kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 € 351.443,00 te weinig omzetbelasting werd afgedragen. [46] Gelet op het voorgaande staat vast dat op de door verdachte gedane aangiften omzetbelasting over het derde kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting was opgegeven.
Het indienen van aangiften voor de omzetbelasting ten name van verdachte behoorde tot de activiteiten in het kader van een normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Verdachte is immers op grond van het bepaalde in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) als belastingplichtige gehouden tot het doen van aangiften voor de omzetbelasting. Door het onjuist aangeven van de af te dragen omzetbelasting door verdachte is de verboden gedraging daarnaast dienstig geweest aan het door verdachte uitgeoefende bedrijf of diens taakuitoefening. Op grond hiervan is de rechtbank dan ook van oordeel dat de belastingaangiften telkens in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden en dat deze aan haar kunnen worden toegerekend.
Opzet van [verdacht bedrijf] B.V. op de onjuistheid van de aangiften omzetbelasting
De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor het opzet van een rechtspersoon is echter niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon. [47]
De rechtbank acht in dit verband van belang, zoals uit de bewijsmiddelen als hiervoor weergegeven volgt, dat [medeverdachte] de enige bestuurder en aandeelhouder was van verdachte. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij namens verdachte heeft gehandeld in auto’s en [naam 3] opdroeg om voor verdachte de facturen op te maken en de aangiften omzetbelasting te doen. [48] De aangiften werden gebaseerd op de gegevens die [medeverdachte] aanleverde. [49] [medeverdachte] heeft de aangiften nooit gecontroleerd omdat hij aan het te betalen bedrag ongeveer kon zien dat het wel klopte. [50] [naam 3] heeft verklaard dat hij meerdere keren aan [medeverdachte] heeft aangegeven dat hij de complete administratie moest overhandigen. [51] Zoals reeds overwogen, is uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat de verkoopfacturen van auto’s grotendeels niet werden meegenomen in de aangiften omzetbelasting en dat verdachte structureel een te groot bedrag aan voorbelasting claimde. Uit het voorgaande in samenhang bezien, in het bijzonder de verklaring van [naam 3] dat hij [medeverdachte] meermaals heeft gevraagd om de complete administratie waaraan verdachte geen gehoor heeft gegeven, kan de rechtbank niet anders dan afleiden dat [medeverdachte] doelbewust onjuiste (kwartaal)aangiften omzetbelasting van verdachte liet indienen. Uit het opzet van [medeverdachte] , die voor verdachte handelde, kan het opzet van verdachte worden afgeleid. Dit betekent dat het ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 juli 2018 tot en met 19 juli 2019 in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdacht bedrijf] B.V. over:
- het 3e en 4e kwartaal van het jaar 2018, en
- het 1e en/of 2e kwartaal van het jaar 2019,
telkens onjuist en onvolledig heeft laten doen,
immers heeft verdachte
telkens een onjuist bedrag aan omzetbelasting, en telkens een onjuist bedrag
aan verschuldigde/te ontvangen voorbelasting doen (laten) opgeven
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd
geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 35.000,00.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de straf die zij zal opleggen aan de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte, de heer [medeverdachte] .
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang
Op naam van verdachte, een rechtspersoon, zijn over twee jaren vier kwartaalaangiften voor de omzetbelasting opzettelijk onjuist en onvolledig ingediend. De gedragingen vonden plaats binnen een btw-carrousel. Een btw-carrousel is ontwrichtend voor de staatsfinanciën en zorgt voor oneerlijke concurrentie met bedrijven die hun fiscale verplichtingen wel naar behoren nakomen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat op de volledigheid en juistheid van belastingaangiften moet kunnen worden vertrouwd. Verdachte heeft daarmee de Belastingdienst en dus ook de samenleving benadeeld. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. De btw-fraude heeft ertoe geleid dat er door verdachte te weinig omzetbelasting werd afgedragen en meer voorbelasting werd geclaimd dan waar zij recht op had.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de hoogte van het fiscaal benadelingsbedrag, dat, volgens een berekening van de Belastingdienst, neerkomt op een bedrag van € 351.443,00.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 september 2022, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank komt, alles in samenhang bezien, conform de vordering van de officier van justitie, tot oplegging van een geldboete ter hoogte van € 35.000,00.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 23 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 35.000,00 (zegge: vijfendertigduizend euro);

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid
2.Standing Committe for Administrative Co-operation: dit betreft een bilaterale uitwisseling van informatie.
3.Een geschrift, te weten (inkoop)facturen, DOC-001, pag. 1 t/m 27.
4.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 5 april 2018, betreffende [verdacht bedrijf] B.V., DOC-002, pag. 3.
5.Het algemeen overzichtsproces-verbaal van 25 januari 2022, AD-001-01, pag. 18.
6.Proces-verbaal van redelijk vermoeden Belastingdienst/FIOD van 18 november 2019, AMB-001, pag. 12 en 13.
7.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 28 november 2016, betreffende [bedrijf 1] B.V., DOC-002, pag. 1 en 2.
8.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 november 2019, betreffende [bedrijf 4] B.V., DOC-094, pag. 1 en 2.
9.Proces-verbaal van bevindingen (onderzoek buitenlandse leveranciers) van 30 november 2021, AMB-013, pag. 1 t/m 20 en geschriften, te weten verwervingen [bedrijf 1] B.V. over de periode van 2016 t/m 2019, DOC-153 t/m DOC-155.
10.Belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
11.DOC-104.
12.Een geschrift, te weten een (inkoop)factuur genummerd 2018-0697 van 26 september 2019, DOC-104, pag. 27.
13.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 november 2019, betreffende [bedrijf 3] B.V., DOC-096, pag. 1 en 2.
14.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 november 2019, betreffende [bedrijf 6] B.V., DOC-097, pag. 1.
15.Proces-verbaal van aanvullend onderzoek van 28 maart 2022, AMB-018, pag. 8 en de als bijlage gevoegde DOC-176 t/m DOC-234, pag. 9 t/m 67 en DOC-156 en DOC-157.
16.Een geschrift, te weten een uitdraai overzicht autoverkoop jaar 2018 betreffende [bedrijf 5] s B.V., DOC-100.
17.Een geschrift, te weten overzicht van het verloop auto’s van inkoop Bij [bedrijf 1] via [bedrijf 3] naar eindafnemer, DOC-159.
18.Een geschrift, te weten een uitdraai overzicht autoverkoop augustus/september 2018 betreffende [bedrijf 8] B.V., DOC-102.
19.Een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring omzetbelasting van 29 oktober 2019, AMB-004, pag. 1 t/m 49.
20.VAT Information Exchange System.
21.Proces-verbaal van bevindingen (onderzoek buitenlandse leveranciers) van 30 november 2021, AMB-013, pag. 2 en DOC-153 t/m DOC-155.
22.Proces-verbaal van bevindingen (onderzoek bankgegevens [bedrijf 1] , [bedrijf 3] , [medeverdachte] en [verdacht bedrijf] ) van 17 november 2021, AMB-014, pag. 11 t/m 14 en DOC-133.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 10 mei 2021, V-003-01, pag. 4, derde alinea en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 30 juni 2020, G-003-01, pag. 3, tweede alinea.
24.Geschriften, te weten (inkoop)facturen, DOC-003 t/m DOC-050.
25.Geschriften, te weten (verkoop)facturen, DOC-051 t/m DOC-091.
26.Een geschrift, te weten facturen en geldstroom (oud ijzer) van [bedrijf 1] B.V. naar [bedrijf 3] B.V., DOC-169.
27.Een geschrift, te weten de ambtsedige verklaring omzetbelasting van 29 oktober 2019, AMB-003, pag. 1 t/m 38.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 10 mei 2021, V-007-01, pag. 5.
29.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 november 2019, betreffende [bedrijf 1] B.V., DOC-093, pag. 1.
30.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 18 november 2019, betreffende [verdacht bedrijf] B.V., DOC-095, pag. 1.
31.Algemeen overzichtsproces-verbaal van 25 januari 2022, AD-001-01, pag. 16.
32.Een geschrift, te weten ‘Mail [verdacht bedrijf] B.V. [naam 4] aan [naam 5] van 10 januari 2019, DOC-092, pag. 1 t/m 89.
33.Geschriften, te weten (inkoop)facturen betreffende [bedrijf 11] , DOC-160 t/m DOC-168.
34.Een geschrift, te weten ‘Mail [verdacht bedrijf] B.V. [naam 4] aan [naam 5] van 10 januari 2019, DOC-092, pag. 1 t/m 15.
35.DOC-119 en DOC-120
36.Geschriften, te weten (inkoop)facturen betreffende [bedrijf 10] , DOC-105 t/m DOC-110.
37.Een gechrift, te weten ‘Verwervingen [verdacht bedrijf] B.V. 2018’, DOC-152.
38.Geschriften, te weten (inkoop)facturen betreffende [bedrijf 12] DOC-111 t/m DOC-118
39.Proces-verbaal van bevindingen (onderzoek bankgegevens [bedrijf 1] , [bedrijf 3] , [medeverdachte] en [verdacht bedrijf] ) van 17 november 2021, AMB-014, pag. 16 t/m 19 en een geschrift, te weten bankmutaties [verdacht bedrijf] B.V., DOC-135.
40.Een geschrift, te weten de ambtsedige verklaring omzetbelasting van 29 oktober 2019, AMB-003, pag. 1 t/m 38.
41.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 10 mei 2021, V-007-01, pag. 3 en 4.
42.Proces-verbaal van aanhouding en voorgeleiding van [medeverdachte] van 10 mei 2021, pag. 1 en 2.
43.IBN-002-1, pag. 1 onder B.01.05.001.
44.Een geschrift, te weten ‘Volmacht [medeverdachte] inzake [bedrijf 1] B.V.’, DOC-136.
45.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.1 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938
46.Een geschrift, te weten ‘Verklaring omtrent fiscaal nadeel [verdacht bedrijf] B.V..’ van 23 september 2021, AMB-015.
47.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.2.
48.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 10 mei 2021, V-002-03, pag. 5.
49.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 10 mei 2021, V-002-01, pag. 3 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 10 mei 2021, V-007-01, pag. 3 en 4.
50.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 10 mei 2021, V-002-03, pag. 5.
51.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 10 mei 2021, pag. 4 en 5 eerste alinea.