ECLI:NL:RBOVE:2022:3661

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
08-230557-20; 08-032834-20 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 530 Sv aan verzoeker na vrijspraak in strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, is op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, bijgestaan door mr. P.B.A. Acda, heeft een schadevergoeding aangevraagd na zijn vrijspraak op 29 maart 2022 in een strafzaak met de parketnummers 08-230557-20 en 08-032834-20. Het verzoekschrift, gedateerd 28 juni 2022, is op dezelfde dag ingediend en betreft een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en andere gemaakte kosten in verband met de strafzaak. De raadkamer heeft de zaak behandeld op 30 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.P. Dronkers, en de raadsman zijn gehoord. Verzoeker was niet verschenen, maar zijn belangen werden behartigd door zijn advocaat.

De raadkamer heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig en ontvankelijk is ingediend. De verzoeker heeft een vergoeding van € 77.527,73 voor kosten van rechtsbijstand en € 550,00 voor kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift aangevraagd. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de gevraagde vergoeding gematigd dient te worden, omdat de zaak niet van een dermate grote omvang en complexiteit is dat deze zoveel tijd zou vragen. De raadkamer heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de gevraagde vergoeding bovenmatig is.

Uiteindelijk heeft de raadkamer besloten om aan verzoeker een schadevergoeding van € 14.000,00 toe te kennen, evenals een vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing is genomen met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de billijkheid. De griffier zal de schadevergoeding na onherroepelijkheid van de beschikking overmaken aan het advocatenkantoor Acda & Vanoka Advocaten te Roermond. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
parketnummer : 08-230557-20; 08-032834-20 (gev. ttz)
raadkamernummer : 22-013543
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het verzoekschrift op grond van artikel 530 Sv van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven [adres] ,
verder te noemen: de verzoeker,
bijgestaan door mr. P.B.A. Acda, advocaat te Roermond,
Kapellerlaan 38
6041 JD Roermond,
op welk adres verzoeker domicilie kiest.

1.Het verloop van de procedure

Het verzoekschrift, gedateerd 28 juni 2022, is op diezelfde dag op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ondertekend en ingediend door verzoeker, bijgestaan door mr. P.B.A. Acda, advocaat te Roermond.
Het verzoek strekt ertoe aan verzoeker op grond van artikel 530 Sv een vergoeding ten laste van de Staat toe te kennen voor:
- de kosten van de raadsman in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer tot een bedrag van € € 77.527,73.
Daarnaast strekt het verzoek tot het op grond van artikel 530 Sv toekennen van een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en bijwonen van de behandeling ter zitting van het verzoekschrift.
Het verzoekschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 30 november 2022. Bij de behandeling zijn de officier van justitie, mr. C.P. Dronkers en de raadsman – via video verbinding - gehoord. Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.
De raadkamer heeft kennis genomen van de door de officier van justitie overgelegde relevante stukken uit het dossier van de strafzaak tegen verzoeker en een schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie van 18 juli 2022.

2.De standpunten van verzoeker en de raadsman en de officier van justitie

Standpunten van de verzoeker en raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het verzoekschrift gevraagde bedrag van € 77527,73 voor kosten rechtsbijstand, te vermeerderen met het forfaitaire bedrag van € 550,00 voor kosten van het opstellen en behandelen van het verzoekschrift moet worden toegewezen. De raadsman heeft het verzoekschrift, waarvan de inhoud als ingelast dient te worden beschouwd, in raadkamer als volgt nader toegelicht.
In totaal is 245 uur aan deze zaak besteed door verschillende raadslieden.
De stelling van het Openbaar Ministerie dat het geen complexe zaak betreft, wordt door de raadsman weersproken. Het betreft volgens de raadsman een omvangrijk dossier van 574 pagina’s in totaal, hetgeen opmerkelijk is voor twee politierechterzaken. Het dossier bevatte veel civielrechtelijke stukken en deze stukken moesten goed bestudeerd worden. Voor de verdediging was het op dat moment onduidelijk welke stukken de politierechter zou gebruiken voor een eventuele bewezenverklaring. Het was daarom in het belang van de verdediging van cliënt noodzakelijk om alle civielrechtelijke stukken en -procedures goed te kunnen plaatsen. Daarnaast heeft cliënt zelf ook veel stukken ingebracht om een goed beeld voor de politierechter te kunnen schetsen. Ook deze stukken moesten door de verdediging worden bestudeerd. Er is sprake van veel media-aandacht rond de persoon van cliënt. Cliënt is een bekende ondernemer die door de media-aandacht rond zijn persoon en zijn ondernemingen het risico loopt veel schade te lijden. Tot op heden is er nog steeds veel aandacht voor de persoon van cliënt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting bij het schriftelijke standpunt waarvan de inhoud als hier inlast moet worden beschouwd, gepersisteerd en stelt primair dat de gevraagde vergoeding in elk geval dient te worden gematigd. Gelet op wat objectief gezien gebruikelijk is in vergelijkbare zaken zou de helft van hetgeen wordt verzocht in deze zaak wat het Openbaar Ministerie betreft al meer dan redelijk zijn.
Subsidiair heeft de officier van justitie de raadkamer verzocht de gevraagde rechtsbijstandskosten te matigen tot een bedrag dat recht doet aan de aard en complexiteit
van de strafzaak.

3.De ontvankelijkheid

Het verzoekschrift is tijdig ingediend. De raadkamer stelt vast dat het verzoekschrift ook overigens ontvankelijk is.

4.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Verzoeker is op 29 maart 2022 door de politierechter vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten in voornoemde parketnummers. De strafzaak is dus geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr.
Het verzoek op grond van artikel 530 Sv
Ingevolge artikel 530 Sv kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 530 Sv stelt de raadkamer voorop dat de declaratie van de raadslieden niet meer is dan een uitgangspunt, dat door de raadkamer wordt betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van raadslieden en zo ja, tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat de raadkamer geenszins gebonden is aan de door de raadslieden gedeclareerde tijd of het door hen gehanteerde uurtarief. Het is geheel en al aan een rechtzoekende een raadsman te kiezen aan wie hij de verdediging van zijn belangen toevertrouwt. In dat verband kan van een rechtzoekende niet worden verlangd zijn advocaat te selecteren op een door de rechter of het Openbaar Ministerie toegekend maximaal in rekening te brengen uurtarief in verband met de aard, omvang en complexiteit van de strafzaak.
Overigens merkt de raadkamer op dat de consequentie van de keuze van verzoeker om zich voor eigen rekening te laten bijstaan door een raadsman, in voorkomende gevallen kan zijn dat het voor zijn rekening en risico komt wanneer een door verzoeker op basis van art. 530 Sv ingediend verzoekschrift tot vergoeding van de kosten van de raadsman door de raadkamer op gronden van billijkheid al dan niet geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen.
Overwegingen
Wat betreft het aantal en de hoogte van de door de verdediging aan verzoeker in rekening gebrachte uren voor rechtsbijstand overweegt de raadkamer het volgende.
De raadkamer stelt voorop dat van raadslieden mag worden verwacht dat de urenspecificaties en declaraties in strafzaken zodanig worden ingericht dat deze, onder meer met het oog op een verzoek ex artikel 530 Sv, een helder en inzichtelijk beeld geven van de verrichte werkzaamheden.
Verzoeker is op 29 maart 2022 vrijgesproken nadat de strafzaak tegen verzoeker voor het eerst op 29 januari 2021 met een dagvaarding bij de politierechter aanhangig was gemaakt. De officier van justitie heeft ervoor gekozen de zaak aan te brengen bij de politierechter, kennelijk omdat het naar het aanvankelijke oordeel van het Openbaar Ministerie een zaak van eenvoudige aard betreft, in het bijzonder ook ten aanzien van het bewijs en de toepassing van de wet. Ter terechtzitting op 29 januari 2021 is door de politierechter vervolgens nog een wijziging van de tenlastelegging door de officier van justitie toegewezen waardoor niet langer sprake was van het zwaardere verwijt van laster (artikel 262 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) maar van smaad als bedoeld in artikel 261 Sr. De behandeling van de zaak is op 29 januari 2021 op verzoek van de verdediging aangehouden voor onbepaalde tijd nadat een verzoek van de verdediging voor het horen van een getuige door de rechter-commissaris was toegewezen en de zaak met het oog daarop door de politierechter was verwezen naar de rechter-commissaris. Op 29 maart 2022 is de behandeling op de gewijzigde tenlastelegging voortgezet nadat achtereenvolgens op 24 augustus 2021 en op 27 oktober 2021 het verhoor door de rechter-commissaris van de toegewezen getuige in aanwezigheid van de raadsman van verdachte had plaats gevonden.
Verzoeker is gedurende de strafzaak bijgestaan door mr. P.B.A. Acda. Uit de urenspecificatie en uit hetgeen de raadsman ter zitting van de raadkamer op 30 november 2022 naar voren heeft gebracht, is gebleken dat meerdere advocaten van het kantoor Acda & Vanoka Advocaten hebben meegewerkt aan de zaak en geholpen hebben met het opstellen van processtukken. Verzoeker heeft verzocht een vergoeding toe te kennen van € 77527,73. Verzoeker voert aan dat deze gevraagde vergoeding is onderbouwd door middel van specificaties die nauwkeurig inzicht bieden in de verrichte werkzaamheden. De reden dat is gekozen om met meerdere advocaten aan de zaak te werken, is gelegen in de complexiteit en omvang van het dossier. Een bijkomend voordeel is dat de jongere advocaten die aan de zaak hebben meegewerkt, een lager uurtarief hanteren. Er is volgens verzoeker geen sprake van een declaratie die onredelijk hoog is. De verdediging erkent dat er in de zaak van verzoeker een bovengemiddeld aantal uren is besteed aan de verdediging. De reden voor deze bovengemiddelde tijdbesteding is gelegen in het bestuderen van de (civielrechtelijke) processtukken die door de verzoeker zelf en door aangeefster zijn ingebracht. Daar komt bij dat er veel media-aandacht was voor de zaak van verzoeker en dat daardoor ook gedetailleerd gekeken moest worden naar diverse media-artikelen, omdat deze vanuit aangeefster waren ingebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding aanzienlijk dient te worden gematigd. Volgens de officier van justitie betreft het geen zaak van een dermate grote omvang en complexiteit dat deze – van meerdere advocaten bovendien – zoveel tijd zou vragen.
Het is de raadkamer opgevallen dat behoudens een e-mailbericht aan de rechtbank op 27 januari 2021 van mr. Acda, alle gedeclareerde werkzaamheden en de daarvoor in rekening gebrachte uren door mr. Acda (PA), mr. Vanoka (LV) en mr. Rutjes (SR) dateren van na de aanhouding van de behandeling van de strafzaak op 29 januari 2021.
Mr. Acda heeft op 30 november 2022 - daarnaar gevraagd door de voorzitter - bevestigd dat zowel hijzelf als mr. Vanoka en mr. Rutjes werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van deze strafzaak. Het uurtarief van mr. Acda is - volgens mededeling van mr. Acda - € 350,=, het uurtarief van mr. Vanoka is € 250,= en het uurtarief van mr. Rutjes is € 175,= of € 200,=, voor zover mr. Acda zich dat kon herinneren. De raadkamer merkt op, dat het in rekening gebrachte honorarium voor de in totaal 245 uren aan in rekening gebrachte werkzaamheden niet zonder meer volgt uit de optelsom van het in rekening gebrachte uurtarief van de respectievelijke raadslieden.
De raadsman heeft ter toelichting op de hoogte van de declaratie onder meer gewezen op de complexiteit en de omvang van het dossier. Wat daarvan ook zij, in de strafzaak tegen verdachte gaat het na wijziging van de tenlastelegging op 29 januari 2021 over smaad en daarvoor is het bronmateriaal minder relevant in het licht van de bestanddelen “aanranden van de eer of goede naam” en “het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven".
De raadkamer is dan ook van oordeel dat gelet op de omvang van het dossier en de aard van het verwijt aan verdachte wel heel veel tijd genomen is voor de bestudering van de stukken en de voorbereiding van de strafzaak tegen verdachte. Ook is het in rekening gebrachte uurtarief van € 350,= door mr. Acda voor een zaak als de onderhavige zonder meer heel ruimhartig te noemen. Het feit dat het uurtarief van € 350,00 van mr. Acda samenhangt met de kennis en ervaring van de raadsman als strafrechtspecialist kan in dit geval niet als argument gelden.
Conclusie
De raadkamer acht alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van de gewezen verdachte, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de rechtsbijstand. De raadkamer overweegt daartoe het volgende.
Zoals hiervoor is opgemerkt, is de declaratie van een raadsman niet meer dan een uitgangspunt dat door de raadkamer wordt betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van raadslieden en zo ja, tot welk bedrag. De rechter heeft de ruimte daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn (vgl. Gerechtshof Arnhem22 januari 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BE8953 en Gerechtshof Arnhem 8 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240). Die gronden van billijkheid kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de mate waarin de verzoeker aan zichzelf te wijten heeft dat hij de desbetreffende kosten heeft gemaakt, maar ook kunnen zij zijn gelegen in de bovenmatigheid van de declaratie. Het moet in dat laatste geval wel gaan om bovenmatigheid die in meer of mindere mate in het oog springt (vgl. Gerechtshof Amsterdam 28 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2466). Is daarvan geen sprake, dan dient de rechter de omvang van de in rekening gebrachte kosten marginaal te toetsen (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 3 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL8539).
In de onderhavige zaak is 245 uur gedeclareerd voor rechtsbijstand. Zoals hiervoor is overwogen, zal de raadkamer de verzochte vergoeding matigen, nu het aantal gedeclareerde uren naar het oordeel van de raadkamer, ook als rekening wordt gehouden met de principiële punten in de strafzaak, als bovenmatig valt aan te merken gelet op de aard, omvang en complexiteit van de strafzaak tegen verzoeker. De media-aandacht rond de persoon van verzoeker maakt dat niet anders nu verzoeker daarin zelf ook een rol heeft.
De raadkamer gaat er zonder meer vanuit dat de raadsman zijn cliënt niet meer uren in rekening heeft gebracht dan hij daadwerkelijk aan de zaak heeft besteed.
De vraag die de raadkamer echter moet beantwoorden is of en in hoeverre er gronden van billijkheid zijn om de aan verzoeker in rekening gebrachte uren in de onderhavige zaak voor rekening van de Staat te laten komen. Zoals hiervoor overwogen acht de raadkamer 245 uur voor een relatief eenvoudige zaak bovenmatig. De raadsman heeft zelf opgemerkt dat gelet op zijn ervaring en specialisatie, een zekere mate van efficiëntie van de raadsman verwacht mag worden. Gelet op de omvang van het dossier en de door de raadsman geschetste achtergrond daarvan, is het wel voorstelbaar dat meer tijd gemoeid is met de voorbereiding van de zaak dan gemiddeld.
Dit alles in aanmerking genomen zal de raadkamer het aantal te vergoeden uren aan rechtsbijstand matigen van 245 uur naar 56 uur tegen een uurtarief van € 250,00.
De raadkamer heeft geconstateerd dat de raadsman twee dagen, te weten op 24 augustus 2021 en op 27 oktober 2021, aanwezig was bij het verhoor van de getuige door de rechter-commissaris. De raadkamer zal voor die twee dagen 16 uur in aanmerking nemen voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Voor de bestudering van de stukken, de behandeling van de zaak op 29 januari 2021, de voorbereiding van het verhoor van de getuige door de rechter-commissaris, de voorbereiding van de inhoudelijke behandeling ter zitting en de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van de politierechter van de zaak op 29 maart 2022 acht de raadkamer een tijdsbeslag van 40 uur billijk.
De raadkamer kent daarnaast een vergoeding toe voor de kosten voor het opmaken en indienen van het verzoekschrift en het bijwonen van de behandeling ter zitting van het verzoekschrift, volgens de normbedragen zoals die voor dit soort verzoeken door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld, zijnde een bedrag van
€ 680,00.

5.De beslissing

De raadkamer:
- kent op grond van artikel 530 Sv aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 14.000,00;
- kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift;
- beveelt dat na het onherroepelijk worden van deze beschikking de schadevergoeding door de griffier betaald wordt door overboeking van het bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van advocatenkantoor Acda & Vanoka Advocaten te Roermond;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van A. Bašić, griffier, ondertekend door de voorzitter en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.