ECLI:NL:RBOVE:2022:3420

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
ak_22_824
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afwijzende beslissing studiefinanciering voor migrerend werknemerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. P.S. Folsche, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door F. Hummel – Fekkers. Eiser had een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, die door verweerder gedeeltelijk was afgewezen op basis van de nationaliteitseis. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voor de periode van januari 2022 tot en met december 2022 onterecht was, omdat de beslissing was genomen voordat het te beoordelen tijdvak was aangevangen. De rechtbank concludeerde dat eiser, die een nul-urencontract had, niet bij voorbaat het migrerend werknemerschap kon worden ontnomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op het griffierecht en de proceskosten aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de status van migrerende werknemers en de noodzaak om beslissingen niet te nemen voordat het relevante tijdvak is aangevangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P.S. Folsche,
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,

gemachtigde: F. Hummel – Fekkers.

Inleiding

Met het besluit van 31 januari 2022 (primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser om studiefinanciering voor november 2021 en december 2021 toegekend, op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De aanvraag om studiefinanciering voor september en oktober 2021 heeft verweerder afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de nationaliteitseis.
Met het besluit van 31 januari 2022 (primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiser om studiefinanciering voor de periode van december 2021 tot en met december 2022 afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de nationaliteitseis.
Met het bestreden besluit van 23 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De studiefinanciering voor de maanden september, oktober en december 2021 zijn alsnog toegekend. De beslissing over de periode van januari 2022 tot en met december 2022 blijft ongewijzigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Met het besluit van 24 augustus 2022 is alsnog studiefinanciering toegekend over de periode van januari 2022 tot en met december 2022, omdat eiser bewijsstukken heeft ingestuurd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2022 met behulp van een beeldverbinding
op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op 2 augustus 1999 en is burger van de Europese Unie. Sinds
1 september 2021 studeert hij aan de Universiteit Twente. Daarnaast werkt hij sinds
8 december 2020 voor [naam vennootschap] B.V. op basis van een arbeidscontract voor bepaalde tijd tot 7 december 2021. Vervolgens is op 9 december 2021 een arbeidscontract voor bepaalde tijd overeenkomen tot 8 december 2022.

Standpunt verweerder

2.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser voor
het jaar 2022 nog geen loonspecificaties had overgelegd. Hierdoor had eiser
niet aannemelijk gemaakt dat hij gewerkt heeft. Met het besluit van 24 augustus 2022
is de studiefinanciering alsnog toegekend over het jaar 2022, omdat eiser later wel bewijsstukken heeft overgelegd bij een bezoek aan het servicekantoor van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
2.2
Volgens verweerder kan – samengevat weergegeven - pas studiefinanciering worden toegekend, indien aan de voorwaarden van de Wsf 2000 is voldaan. Voorafgaand aan de toekenning van studiefinanciering dient te worden nagegaan of de studerende als migrerend werknemer kan worden beschouwd. Tijdens de zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat het nul-urencontract van eiser onvoldoende zekerheid voor de toekomst biedt. Daarom wordt vooraf beoordeeld of iemand voldoet aan de voorwaarden. Dit is volgens verweerder een bestendige gedragslijn. Volgens verweerder heeft de Centrale Raad van Beroep ook het belang onderkend om in het geval van EU-studerenden periodiek te controleren of zij nog voldoen aan de vereisten van de migrerend werknemer. Verweerder wijst hierbij naar de uitspraak van de van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2017:2973) en van de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2019:7322).

Standpunt eiser

3 1 Eiser stelt – samengevat weergegeven - dat verweerder een verboden beperkte
uitleg geeft van het Unierechtelijke werknemersbegrip. Verweerder heeft ten onrechte de afwijzende beslissing genomen voordat het te beoordeling tijdvak is aangevangen. Dit is in strijd met het systeem van de wet, omdat aanspraak op studiefinanciering afhankelijk is van het antwoord op de vraag of eiser in het te beoordelen tijdvak reële en daadwerkelijk arbeid heeft verricht. Dat kan volgens eiser dus niet worden beoordeeld vóór ommekomst van het te beoordelen tijdvak. Op het moment dat iemand migrerend werknemer is, maakt hij aanspraak op gelijke behandeling. Hierbij wijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2021:4824). Ook stelt eiser dat door deze wijze van besluitvorming eiser genoodzaakt is om bezwaar in te stellen. Zodat voorkomen wordt dat het besluit formele rechtskracht krijgt en de aanvraag in de toekomst kan worden afgewezen op grond van artikel 4.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat een nul-urencontract een arbeidsovereenkomst is, zoals bedoeld in de betreffende Beleidsregel. Bovendien voorziet de wetgeving in de mogelijkheid tot terugvordering, indien achteraf blijkt dat er toch geen recht op studiefinanciering was

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank ziet zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser, nu aan hem inmiddels over het jaar 2022 studiefinanciering (aanvullende beurs, lening en reisrecht) is toegekend, nog een procesbelang heeft bij een oordeel van de rechtbank. Procesbelang ontbreekt volgens vaste rechtspraak als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft, niet daadwerkelijk kan worden bereikt of het realiseren van dat resultaat voor hem geen feitelijke, maar hooguit theoretische betekenis kan hebben. Het doel dat eiser met het instellen van het rechtsmiddel wil bereiken, moet hij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor hem niet alleen hypothetische, maar feitelijk betekenis hebben. Als procesbelang ontbreekt, is het beroep niet-ontvankelijk.
4.2
Verweerder heeft gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat de studiefinanciering over het jaar 2022 is toegekend. De gemachtigde van eiser heeft bevestigd dat eiser over het jaar 2022 in financieel opzicht niet meer in een gunstiger positie kan komen dan nu het geval is, maar dat betekent volgens hem niet dat hij geen procesbelang meer heeft. Eiser zal ook na 2022 nog studeren Daardoor, zal hij voor studiefinanciering en reisrecht ook over het jaar 2023 met verweerder te maken hebben.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser wel procesbelang heeft. Eisers beroepsgronden zien niet alleen op het verkrijgen van studiefinanciering over 2022, maar ook op de wijze van toekenning en de stelling van eiser dat verweerder daarbij, kort gezegd, in strijd met het Unierecht handelt. Hiermee streeft eiser een resultaat na dat voor hem niet alleen hypothetische, maar feitelijk betekenis kan hebben namelijk voor de periode na
1 januari 2023. De rechtbank is van oordeel dat hierin voldoende procesbelang bij een oordeel van de rechtbank is gelegen en acht het beroep ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de afwijzende beslissing heeft genomen vóórdat het te beoordeling tijdvak van het jaar 2022 was aangevangen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.5
Op grond van artikel 2.2, aanhef en onder b, van de Wsf 2000 kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
4.6
In de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap van 13 december 2012, nr. HO&S/463528, Stcrt. 2013, 6218 (hierna: Beleidsregel) heeft verweerder bepaald dat:
‘Alvorens tot toekenning van studiefinanciering over te gaan, gaat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) na of de student als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Migrerende werknemers dienen daartoe bij de aanvraag van studiefinanciering een passend arbeidscontract te overleggen.
DUO controleert achteraf of de student de studiefinancieringsperiode ook daadwerkelijk als migrerend werknemer kon worden beschouwd en of de studiefinanciering aldus rechtmatig is toegekend. Hiertoe dienen studenten het aantal uren dat zij over het te controleren studiefinancieringstijdvak hebben gewerkt aan te tonen door middel van salarisstrookjes en een ingevulde werkgeversverklaring.
DUO gaat ervan uit dat iedere student die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancierings-tijdvak. Deze norm is in lijn met de Vreemdelingencirculaire. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand zal eveneens tot een hoogte van één maand rekening worden gehouden met vakanties en eventuele ziekte.
Indien de student niet voldoet aan bovengenoemd criterium kan DUO nader onderzoek doen naar de individuele omstandigheden van het geval. Bij deze controle moeten de objectieve criteria en alle omstandigheden die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding in hun geheel beoordeeld worden. Hierbij kan een veelheid van factoren van belang zijn, zoals de aard van het afgesloten arbeidscontract, het aantal gegarandeerde werkuren per maand en de hoogte van het loon. Het is dan ook niet mogelijk gespecificeerd aan te geven in welke gevallen al dan niet sprake is van migrerend werknemerschap. De specifieke omstandigheden van het geval maken een individuele beoordeling door DUO dus nodig.’
4.7
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de afwijzende beslissing heeft genomen vóórdat het te beoordeling tijdvak van het jaar 2022 was aangevangen. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is met eiser van oordeel dat hij op het moment van de besluitvorming migrerend werknemer was, omdat hij een arbeidsovereenkomst heeft overgelegd en studerende is. Daarmee voldoet hij aan de voorwaarden. Dat het een nul-urencontract betreft is onvoldoende om eiser bij voorbaat het migrerend werknemerschap te ontnemen. Te meer omdat eiser in hetzelfde besluit voor de voorgaande maanden wel als migrerend werknemer is aangemerkt. De onzekerheid naar de toekomst is er en het risico is weliswaar groter bij dan bij een arbeidscontract met een vast aantal uren, maar ook dit geeft geen reden om eiser bij voorbaat al het migrerend werknemerschap te ontnemen. Het controlebelang van verweerder is er, maar vindt achteraf plaats. In de Beleidsregel is bepaald dat DOU achteraf controleert of de student de studiefinancieringsperiode ook daadwerkelijk als migrerend werknemer kon worden beschouwd en of de studiefinanciering aldus rechtmatig is toegekend. Daarom heeft de besluitvorming van verweerder niet overeenkomstig de Beleidsregel plaatsgevonden.
4.8
De rechtbank stelt vast dat verweerder op pagina drie van het primaire besluit 1 ook al had vermeld dat de status van migrerend werknemer voor eiser geldig is vanaf
1 november 2021 tot 1 januari 2023. Eiser stelt dus terecht dat hem bij het bestreden besluit het migrerend werknemerschap is ontnomen. Een geldige motivering daarvoor ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank.

Conclusie en de gevolgen

5. Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke grondslag. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten
die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1. punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-) met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor wat betreft de periode van januari 2022 tot en met december 2022;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.