6.2De rechtbank begrijpt eisers betoog zo dat eiser van mening is dat de toename van de geurbelasting op zijn woning door de uitbreiding van het bedrijf leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat daarom geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast begrijpt de rechtbank eisers betoog zo dat eiser van mening is dat deze toename van de geurbelasting ook leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor het milieu.
De rechtbank is dit niet met eiser eens en ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Zij zal dit hierna uitleggen.
6.2.1De rechtbank stelt voorop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de geurbelasting ten gevolge van het bedrijf (de voorgrondbelasting) en de totale geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van de woning van eiser (de achtergrondbelasting).
6.2.2De aangevraagde activiteit is in strijd met artikel 5.2.1 van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg”, omdat de nieuwe stal gedeeltelijk buiten het bouwvlak zal worden gebouwd. Om de gevraagde vergunning toch te kunnen verlenen heeft verweerder gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid die is neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo. Dat kan alleen als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Een activiteit kan in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening als die activiteit een zodanige geurhinder tot gevolg heeft dat geen sprake (meer) is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij kan zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting van belang zijn.
6.2.3Een omgevingsvergunning voor een veehouderij moet worden geweigerd als de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 OuE/m³. In een gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan 8,0 OuE/m³. Deze waarde mag buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom niet minder zijn dan 2,0 OuE/m³ en niet meer dan 20,0 OuE/m³. Dit staat in de artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder d, en 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
In de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg (de geurverordening) is bepaald dat voor het “overig buitengebied” van de gemeente Hardenberg een norm van 14 OuE/m³ geldt. Uit de bij de geurverordening behorende kaart blijkt dat eisers woning valt binnen het gebied dat is aangeduid als “overig buitengebied” en dat ter plaatse van die woning dus een norm van 14 OuE/m³ geldt.
De hiervoor genoemde normen uit de Wgv en de geurverordening hebben betrekking op de voorgrondbelasting.
6.2.4Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat uit artikel 3, eerste lid, van de Wgv, bezien in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Wgv volgt dat bij toetsing van een omgevingsvergunning voor de milieuactiviteit aan de daarin genoemde grenswaarden slechts de geurbelasting van de inrichting zelf (de voorgrondbelasting) in ogenschouw mag worden genomen. Dit wordt niet anders als bij gemeentelijke verordening andere grenswaarden zijn vastgesteld. De Wgv voorziet niet in een beoordeling van eventuele cumulatieve geurbelasting, oftewel de achtergrondbelasting. Daarom moet de geurbelasting van nabijgelegen bedrijven niet worden betrokken bij de geurberekening in het kader van de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor een milieuactiviteit.
Verder is het vaste rechtspraak van de Afdeling dat indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Ook indien in een gemeentelijke geurverordening bepaalde geurnormen zijn vastgelegd, moet inzichtelijk zijn dat de toegestane milieubelasting in overeenstemming is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
6.2.5De vergunninghouder heeft toegelicht dat in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning geen berekening is gemaakt van de geurbelasting ten gevolge van het bedrijf op de woning van eiser. Er is echter wel een berekening gemaakt van de geurbelasting ten gevolge van het bedrijf op enkele woningen die dichter bij het bedrijf liggen. Uit die berekeningen volgt dat kan worden voldaan aan de geurnorm. Op basis daarvan kan volgens de vergunninghouder worden uitgesloten dat de norm voor de voorgrondbelasting op de woning van eiser wordt overschreden. De vergunninghouder heeft naar aanleiding van het beroepschrift een berekening gemaakt van de geurbelasting ten gevolge van het bedrijf op de woning van eiser. De uitkomst daarvan is dat de achtergrondbelasting ter plaatse van de woning van eiser momenteel 15,067 OuE/m³ is en dat deze door de voorgenomen uitbreiding van het bedrijf met 0,048 OuE/m³ zal toenemen tot 15,115 OuE/m³. Daarnaast blijkt uit de berekening dat de voorgrondbelasting ten gevolge van het bedrijf na de uitbreiding 2,4 OuE/m³ zal zijn.
6.2.6De rechtbank constateert dat de door eiser genoemde geurbelasting van 15,659 OuE/m³ betrekking heeft op de achtergrondbelasting, terwijl de door hem genoemde norm van 14 OuE/m³ betrekking heeft op de voorgrondbelasting. Dat de achtergrondbelasting die in 2019 is berekend in het kader van de kwestie van de [adres 2] lager is dan de achtergrondbelasting die in 2022 is berekend in het kader van deze zaak, kan verschillende oorzaken hebben. Uit de omstandigheid dat de door de vergunninghouder berekende achtergrondbelasting (ondanks de uitbreiding van het bedrijf) iets lager is dan de in 2019 berekende achtergrondbelasting kan daarom niet worden afgeleid dat de berekening van de vergunninghouder niet juist is. De rechtbank ziet ook geen andere reden om te twijfelen aan de berekeningen van de vergunninghouder.
6.2.7Verweerder heeft toegelicht dat uit de bijlagen 6 en 7 van de Handreiking bij de Wgv (de Handreiking) volgt dat bij de huidige achtergrondbelasting van 15,067 OuE/m³ sprake is van 26% geurgehinderden, dat het huidige woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van eiser op basis daarvan valt in de categorie “slecht” en dat dit niet verandert door de toename van de achtergrondbelasting tot 15,115 OuE/m³.
Verder heeft verweerder toegelicht dat de norm voor de achtergrondbelasting is gerelateerd aan het aantal geurgehinderden. Bij een geurbelasting gelijk aan de geldende norm voor de voorgrondbelasting van 14 OuE/m³ is sprake van 39% geurgehinderden. Bij 39% geurgehinderden hoort een norm voor de achtergrondbelasting van 31 OuE/m³.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling het gebruik van (de bijlagen 6 en 7 van) de Handreiking ter facilitering van het bevoegd gezag heeft geaccepteerd.
De rechtbank stelt vast dat de constatering van verweerder dat het woon- en leefklimaat zowel bij een achtergrondbelasting van 15,067 OuE/m³ als bij een achtergrondbelasting van 15,115 OuE/m³ valt in de categorie “slecht” in overeenstemming is met de informatie in bijlage 7 van de Handreiking. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de constatering van verweerder dat bij een voorgrondbelasting van 14 OuE/m3 sprake is van 39% geurgehinderden en dat sprake is van 39% geurgehinderden bij een achtergrondbelasting van 31 OuE/m³ in overeenstemming is met de gegevens die zijn opgenomen in de tabellen A en B van bijlage 6 van de Handreiking.
De rechtbank is het met verweerder eens dat in dit geval de achtergrondbelasting bepalend is voor eisers woon- en leefklimaat, omdat de voorgrondbelasting minder dan de helft is van de achtergrondbelasting. Dit volgt uit bijlage 6 van de Handreiking.
6.2.8Eiser heeft het door hem ter zitting ingenomen standpunt dat het rendement van luchtwassers onzeker is niet geconcretiseerd en niet onderbouwd, laat staan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat dit ook geldt voor het rendement van het type luchtwasser dat in het bedrijf zal worden gebruikt voor wat betreft het verminderen van de verspreiding van geur. De rechtbank gaat aan deze enkele stelling dan ook voorbij.
6.2.9De rechtbank concludeert dat verweerder in (de toename van) de geurbelasting geen reden hoefde te zien om te oordelen dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De berekende achtergrondbelasting van 15,115 OuE/m³ ligt ruim onder de norm van 31 OuE/m³. Daarbij komt dat de uitbreiding van het bedrijf zal leiden tot een zeer beperkte toename van de achtergrondbelasting - slechts 0,048 OuE/m³ - en dat het woon- en leefklimaat bij eisers woning door deze toename niet in een slechtere categorie zal vallen.
Verder concludeert de rechtbank dat verweerder in (de toename van) de geurbelasting ook geen reden hoefde te zien om te oordelen dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd in het belang van het milieu. In het kader van de milieuactiviteit mag alleen worden gekeken naar de voorgrondbelasting. De berekende voorgrondbelasting van 2,4 OuE/m³ blijft ruim onder de in de geurverordening neergelegde norm van 14 OuE/m³. Van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu is dan ook geen sprake.
6.2.10Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de risico’s en negatieve gevolgen voor het milieu?