ECLI:NL:RBOVE:2022:3218

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
AK_21_328
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor uitbreiding van een varkenshouderij en de gevolgen voor de geurbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, dat op 19 januari 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitbreiding van een varkenshouderij. Eiser, die op een afstand van ongeveer 600 meter van het bedrijf woont, stelt dat hij belanghebbende is bij de vergunning omdat hij feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van de geur van het bedrijf. De rechtbank oordeelt dat eiser inderdaad belanghebbende is, omdat de geur van het bedrijf ter plaatse van zijn perceel kan worden waargenomen en de geursituatie als 'slecht' moet worden aangemerkt.

De rechtbank onderzoekt vervolgens of de verleende omgevingsvergunning in stand kan blijven. De vergunninghouder heeft een milieutoestemming voor het houden van 1.960 vleesvarkens en is van plan om een verouderde stal te slopen en te vervangen door een nieuwe, emissiearme stal. De rechtbank concludeert dat de toename van de geurbelasting door de uitbreiding van het bedrijf niet leidt tot een ontoelaatbare situatie, omdat de voorgrondbelasting onder de norm blijft en de achtergrondbelasting slechts een beperkte toename vertoont. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de toename van de geurbelasting geen reden hoefde te zien om de vergunning te weigeren in het belang van het milieu.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van omgevingsvergunningen zowel de voorgrond- als achtergrondbelasting in overweging te nemen, maar ook dat de norm voor de voorgrondbelasting bepalend is voor de vergunningverlening.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/328

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, verweerder

(gemachtigden: J. Bloemert, S. Hoogenkamp en A.M. Zwiers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [vestigingsplaats] (de vergunninghouder) (gemachtigde: mr. J.T. Fuller).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen verweerders besluit van 19 januari 2021 om de vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitbreiden van haar varkenshouderij (het bestreden besluit).
In een besluit van 16 maart 2021 (het wijzigingsbesluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de varkenshouderij gewijzigd.
De vergunninghouder heeft schriftelijk gereageerd op het beroep en heeft daarbij nadere stukken ingediend. Eiser heeft schriftelijk gereageerd op de reactie van de vergunninghouder. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van verweerder, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] namens de vergunninghouder en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
1. De rechtbank beoordeelt of de verleende omgevingsvergunning in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het wijzigingsbesluit. Daarom beoordeelt de rechtbank ook of het wijzigingsbesluit in stand kan blijven.
De rechtbank is van oordeel dat de omgevingsvergunning, zoals deze is gewijzigd in het wijzigingsbesluit, in stand kan blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Relevante feiten en omstandigheden
2. De vergunninghouder heeft een varkenshouderij aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het bedrijf). Zij heeft een milieutoestemming voor het houden van 1.960 vleesvarkens.
De vergunninghouder is van plan om een verouderde stal te slopen en te vervangen door een nieuwe, emissiearme stal voor 1.620 vleesvarkens en 960 gespeende biggen. Daarnaast is de vergunninghouder van plan om drie afdelingen van een bestaande stal aan te sluiten op een chemische luchtwasser. Het is de bedoeling dat op het bedrijf in totaal 2.830 vleesvarkens en 960 gespeende biggen worden gehouden.
Om dit te kunnen realiseren heeft de vergunninghouder op 11 juni 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een vervangende stal en het oprichten van een inrichting.
Verweerder heeft op 25 november 2020 de kennisgeving van een ontwerpbesluit tot verlening van de aangevraagde omgevingsvergunning gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Dit ontwerpbesluit heeft vanaf 26 november 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend.
In het bestreden besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan en het oprichten van een inrichting (de milieuactiviteit).
In het wijzigingsbesluit heeft verweerder de omgevingsvergunning ambtshalve gewijzigd. De reden daarvoor is dat het advies van de Omgevingsdienst IJsselland (ODIJ) van 2 november 2020, waarop het bestreden besluit mede is gebaseerd, niet bij de vergunning is gevoegd. Dit advies van ODIJ bevat de beoordeling van de milieurelevante aspecten van de vergunning en de voorschriften voor de milieuactiviteit. De wijziging houdt in dat het advies alsnog als bijlage bij de vergunning is gevoegd. Verder is de vergunning niet gewijzigd.
Eiser woont op het perceel [woonadres] in [woonplaats] . Dit perceel ligt hemelsbreed op een afstand van ongeveer 600 meter van het perceel van het bedrijf.
Is eiser belanghebbende bij de omgevingsvergunning?
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat eiser geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning. Verweerder voert aan dat eiser geen persoonlijk belang heeft bij het bestreden besluit, omdat hij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de vergunde activiteit. Verweerder wijst erop dat de afstand tussen eisers perceel en de te bouwen varkensstal 675 meter is en dat deze stal niet zichtbaar zal zijn vanaf eisers perceel, omdat tussen dat perceel en die stal bebouwing en een productiebos staan. Verder voert verweerder aan dat het aantal dieren weliswaar toeneemt, maar dat de ammoniakemissie fors afneemt, de fijnstofemissie nagenoeg gelijk blijft en de geurbelasting ruim onder de norm blijft.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser belanghebbende is bij de omgevingsvergunning en dat het beroep ontvankelijk is. Zij legt dat hierna uit.
3.2.1
Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 1.2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.2.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het uitgangspunt dat wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Er zijn geen gevolgen van enige betekenis als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van de betrokkene zo klein zijn dat hij geen persoonlijk belang heeft bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de rechter naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. De rechter bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
Verder is het vaste rechtspraak van de Afdeling dat als bepaalde milieugevolgen zijn genormeerd door een afstandseis, een contour of een grenswaarde, deze norm niet bepalend is voor de vraag of de betrokkene belanghebbende is bij het besluit. Als het besluit en de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, komt de vraag of aan die norm wordt voldaan aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. [2]
3.2.3
De rechtbank stelt voorop dat bij het beantwoorden van de vraag of eiser belanghebbende is bij de omgevingsvergunning niet alleen moet worden gekeken naar de gevolgen van de nu vergunde veranderingen ten opzichte van de voordien geldende milieutoestemming, maar naar de gevolgen van de hele inrichting na die verandering. [3] Dit betekent dat niet alleen moet worden gekeken naar de toename van de geurbelasting ten gevolge van de uitbreiding, maar naar de totale geurbelasting die het bedrijf veroorzaakt ter plaatse van eisers woning.
3.2.4
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat in het hier betrokken gebied een geurnorm voor veehouderijen geldt die hoger is dan de geurbelasting die de varkenshouderij veroorzaakt, er niet aan afdoet dat personen die in het gebied wonen feitelijke gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden die zijn veroorzaakt door de varkenshouderij. Ook de omstandigheid dat in het betrokken gebied al een zekere geurbelasting aanwezig is die wordt veroorzaakt door andere inrichtingen, neemt niet weg dat de geur van het bedrijf zich tot het betrokken gebied kan uitstrekken en aan de geurbelasting kan bijdragen. Die omstandigheid maakt dus ook niet dat eiser geen gevolgen van enige betekenis kan ondervinden. [4]
3.2.5
Vast staat dat de geur van het bedrijf ter plaatse van eisers perceel kan worden waargenomen. De voorgrondbelasting die het bedrijf ter plaatse van eisers woning veroorzaakt, is berekend op 2,4 odeur units per kubieke meter lucht (OuE/m³). Niet in geschil is dat de geursituatie ter plaatse van eisers woning moet worden aangemerkt als “slecht”. Daarom is de rechtbank van oordeel dat eiser rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis kan ondervinden van de inrichting. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser belanghebbende is bij de omgevingsvergunning.
Is het beroep niet-ontvankelijk omdat eiser geen zienswijze heeft ingediend?
4.1
De vergunninghouder voert aan dat kan worden betwijfeld of het beroep ontvankelijk is, omdat eiser geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat eiser geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit niet tot de conclusie kan leiden dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij zal dit hierna toelichten.
4.2.1
In artikel 6:13 van de Awb is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
4.2.2
In een uitspraak van 14 april 2021 heeft de Afdeling, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 [5] , overwogen dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb is toegepast, artikel 6:13 van de Awb niet zal worden tegengeworpen aan belanghebbenden. [6]
4.2.3
De omgevingsvergunning is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is eiser belanghebbende bij de omgevingsvergunning. Daarom wordt hem niet tegengeworpen dat hij geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit.
Is de omgevingsvergunning op de juiste wijze bekend gemaakt?
5.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat de bekendmaking van de omgevingsvergunning in het huis-aan-huisblad “de Toren” bewust onvolledig is, omdat daarin niet is vermeld dat de veestapel aanzienlijk wordt uitgebreid. Hij verwijst naar (een krantenartikel over) een uitspraak van de rechtbank Limburg.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat de bekendmaking van het bestreden besluit volledig is, omdat deze de zakelijke inhoud van het besluit bevat. Zij licht dit hierna toe.
5.2.1
Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de in afdeling 3.4 van de Awb geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Daarom moest verweerder tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit, mededeling van dat besluit doen. Deze mededeling moest worden gedaan in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Daarbij kon worden volstaan met het vermelden van de zakelijke inhoud van het besluit. Dit volgt uit artikel 3:44, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 3:43, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, zoals deze artikelen luidden in de periode die in deze zaak van belang is.
5.2.2
De kennisgeving van het bestreden besluit bevat de volgende beschrijving van het project waarvoor een omgevingsvergunning is verleend: “het bouwen van een vervangende stal en het oprichten van een inrichting (Oprichting) op het perceel [adres] ”.
5.2.3
De rechtbank is van oordeel dat dit een toereikende beschrijving is van de zakelijke inhoud van het besluit. De beschrijving van de aangevraagde activiteit en de locatie waar deze activiteit zal plaatsvinden bevatten voor belanghebbenden voldoende informatie om te kunnen beoordelen of het besluit voor hen relevant kan zijn, of het wenselijk is om het ter inzage gelegde besluit in te zien en of het wenselijk is om (na het eventueel inzien van het besluit) beroep in te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de zakelijke weergave niet zover hoeft te gaan dat daarin wordt aangegeven dat het aantal dieren dat op het bedrijf wordt gehouden wordt uitgebreid.
5.2.4
De rechtbank neemt aan dat eiser doelt op de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 april 2021. [7] De rechtbank is van oordeel dat uit deze uitspraak niet kan worden afgeleid dat de bekendmaking van het bestreden besluit in dit geval onvolledig is. In deze uitspraak oordeelde de rechtbank Limburg dat de kennisgeving in het desbetreffende geval niet duidelijk maakte dat het besluit ook betrekking had op een milieuvergunningplichtige uitbreiding van de bestaande varkenshouderij door het houden van meer varkens en/of andere soorten varkens. De rechtbank overwoog daarbij dat niet iedere nieuwbouw van een "stal" onlosmakelijk verbonden is met een milieuactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de lezer van de kennisgeving daarom niet bedacht hoefde te zijn op deze milieucomponent. Zoals hiervoor onder 5.2.2 is overwogen, staat in dit geval in de kennisgeving dat het onder meer gaat om het oprichten van een inrichting. Daaruit volgt dat de verleende omgevingsvergunning niet alleen betrekking heeft op een bouwactiviteit, maar ook ziet op een milieuactiviteit.
5.2.5
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de geurbelasting door het bedrijf op eisers woning toelaatbaar?
6.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat deze leidt tot een ontoelaatbare toename van de geurbelasting ten gevolge van intensieve veeteelt ter plaatse van zijn woning. Eiser stelt dat de geurbelasting op zijn woning 15,659 OuE/m³ is, terwijl maximaal 14 OuE/m³ is toegestaan. Eiser verwijst naar een berekening van de geurbelasting in een kwestie betreffende de [adres 2] in [woonplaats] in 2019. Verder voert eiser aan dat het hem bevreemdt dat de achtergrondbelasting op zijn woning in de kwestie van de [adres 2] is berekend op 15,659 OuE/m³ en dat deze nu door de vergunninghouder is berekend op 15,067 OuE/m³. Volgens eiser wordt ten onrechte geen rekening gehouden met de achtergrondbelasting. Hij is van mening dat dit in zijn geval des temeer van belang is, omdat in een straal van 750 meter rond zijn woning acht grote veebedrijven liggen. Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de leefkwaliteit ter plaatse van zijn woning als “slecht” wordt beoordeeld en dat deze nog verder zal verslechteren door de verleende omgevingsvergunning. Verder heeft eiser ter zitting aangevoerd dat het rendement van de luchtwasser onzeker is.
6.2
De rechtbank begrijpt eisers betoog zo dat eiser van mening is dat de toename van de geurbelasting op zijn woning door de uitbreiding van het bedrijf leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat daarom geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast begrijpt de rechtbank eisers betoog zo dat eiser van mening is dat deze toename van de geurbelasting ook leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor het milieu.
De rechtbank is dit niet met eiser eens en ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Zij zal dit hierna uitleggen.
6.2.1
De rechtbank stelt voorop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de geurbelasting ten gevolge van het bedrijf (de voorgrondbelasting) en de totale geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van de woning van eiser (de achtergrondbelasting).
6.2.2
De aangevraagde activiteit is in strijd met artikel 5.2.1 van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg”, omdat de nieuwe stal gedeeltelijk buiten het bouwvlak zal worden gebouwd. Om de gevraagde vergunning toch te kunnen verlenen heeft verweerder gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid die is neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo. Dat kan alleen als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Een activiteit kan in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening als die activiteit een zodanige geurhinder tot gevolg heeft dat geen sprake (meer) is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij kan zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting van belang zijn.
6.2.3
Een omgevingsvergunning voor een veehouderij moet worden geweigerd als de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 OuE/m³. In een gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan 8,0 OuE/m³. Deze waarde mag buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom niet minder zijn dan 2,0 OuE/m³ en niet meer dan 20,0 OuE/m³. Dit staat in de artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder d, en 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
In de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg (de geurverordening) is bepaald dat voor het “overig buitengebied” van de gemeente Hardenberg een norm van 14 OuE/m³ geldt. Uit de bij de geurverordening behorende kaart blijkt dat eisers woning valt binnen het gebied dat is aangeduid als “overig buitengebied” en dat ter plaatse van die woning dus een norm van 14 OuE/m³ geldt.
De hiervoor genoemde normen uit de Wgv en de geurverordening hebben betrekking op de voorgrondbelasting.
6.2.4
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat uit artikel 3, eerste lid, van de Wgv, bezien in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Wgv volgt dat bij toetsing van een omgevingsvergunning voor de milieuactiviteit aan de daarin genoemde grenswaarden slechts de geurbelasting van de inrichting zelf (de voorgrondbelasting) in ogenschouw mag worden genomen. Dit wordt niet anders als bij gemeentelijke verordening andere grenswaarden zijn vastgesteld. De Wgv voorziet niet in een beoordeling van eventuele cumulatieve geurbelasting, oftewel de achtergrondbelasting. Daarom moet de geurbelasting van nabijgelegen bedrijven niet worden betrokken bij de geurberekening in het kader van de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor een milieuactiviteit. [8]
Verder is het vaste rechtspraak van de Afdeling dat indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Ook indien in een gemeentelijke geurverordening bepaalde geurnormen zijn vastgelegd, moet inzichtelijk zijn dat de toegestane milieubelasting in overeenstemming is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. [9]
6.2.5
De vergunninghouder heeft toegelicht dat in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning geen berekening is gemaakt van de geurbelasting ten gevolge van het bedrijf op de woning van eiser. Er is echter wel een berekening gemaakt van de geurbelasting ten gevolge van het bedrijf op enkele woningen die dichter bij het bedrijf liggen. Uit die berekeningen volgt dat kan worden voldaan aan de geurnorm. Op basis daarvan kan volgens de vergunninghouder worden uitgesloten dat de norm voor de voorgrondbelasting op de woning van eiser wordt overschreden. De vergunninghouder heeft naar aanleiding van het beroepschrift een berekening gemaakt van de geurbelasting ten gevolge van het bedrijf op de woning van eiser. De uitkomst daarvan is dat de achtergrondbelasting ter plaatse van de woning van eiser momenteel 15,067 OuE/m³ is en dat deze door de voorgenomen uitbreiding van het bedrijf met 0,048 OuE/m³ zal toenemen tot 15,115 OuE/m³. Daarnaast blijkt uit de berekening dat de voorgrondbelasting ten gevolge van het bedrijf na de uitbreiding 2,4 OuE/m³ zal zijn.
6.2.6
De rechtbank constateert dat de door eiser genoemde geurbelasting van 15,659 OuE/m³ betrekking heeft op de achtergrondbelasting, terwijl de door hem genoemde norm van 14 OuE/m³ betrekking heeft op de voorgrondbelasting. Dat de achtergrondbelasting die in 2019 is berekend in het kader van de kwestie van de [adres 2] lager is dan de achtergrondbelasting die in 2022 is berekend in het kader van deze zaak, kan verschillende oorzaken hebben. Uit de omstandigheid dat de door de vergunninghouder berekende achtergrondbelasting (ondanks de uitbreiding van het bedrijf) iets lager is dan de in 2019 berekende achtergrondbelasting kan daarom niet worden afgeleid dat de berekening van de vergunninghouder niet juist is. De rechtbank ziet ook geen andere reden om te twijfelen aan de berekeningen van de vergunninghouder.
6.2.7
Verweerder heeft toegelicht dat uit de bijlagen 6 en 7 van de Handreiking bij de Wgv (de Handreiking) volgt dat bij de huidige achtergrondbelasting van 15,067 OuE/m³ sprake is van 26% geurgehinderden, dat het huidige woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van eiser op basis daarvan valt in de categorie “slecht” en dat dit niet verandert door de toename van de achtergrondbelasting tot 15,115 OuE/m³. [10]
Verder heeft verweerder toegelicht dat de norm voor de achtergrondbelasting is gerelateerd aan het aantal geurgehinderden. Bij een geurbelasting gelijk aan de geldende norm voor de voorgrondbelasting van 14 OuE/m³ is sprake van 39% geurgehinderden. Bij 39% geurgehinderden hoort een norm voor de achtergrondbelasting van 31 OuE/m³.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling het gebruik van (de bijlagen 6 en 7 van) de Handreiking ter facilitering van het bevoegd gezag heeft geaccepteerd. [11]
De rechtbank stelt vast dat de constatering van verweerder dat het woon- en leefklimaat zowel bij een achtergrondbelasting van 15,067 OuE/m³ als bij een achtergrondbelasting van 15,115 OuE/m³ valt in de categorie “slecht” in overeenstemming is met de informatie in bijlage 7 van de Handreiking. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de constatering van verweerder dat bij een voorgrondbelasting van 14 OuE/m3 sprake is van 39% geurgehinderden en dat sprake is van 39% geurgehinderden bij een achtergrondbelasting van 31 OuE/m³ in overeenstemming is met de gegevens die zijn opgenomen in de tabellen A en B van bijlage 6 van de Handreiking.
De rechtbank is het met verweerder eens dat in dit geval de achtergrondbelasting bepalend is voor eisers woon- en leefklimaat, omdat de voorgrondbelasting minder dan de helft is van de achtergrondbelasting. Dit volgt uit bijlage 6 van de Handreiking.
6.2.8
Eiser heeft het door hem ter zitting ingenomen standpunt dat het rendement van luchtwassers onzeker is niet geconcretiseerd en niet onderbouwd, laat staan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat dit ook geldt voor het rendement van het type luchtwasser dat in het bedrijf zal worden gebruikt voor wat betreft het verminderen van de verspreiding van geur. De rechtbank gaat aan deze enkele stelling dan ook voorbij.
6.2.9
De rechtbank concludeert dat verweerder in (de toename van) de geurbelasting geen reden hoefde te zien om te oordelen dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De berekende achtergrondbelasting van 15,115 OuE/m³ ligt ruim onder de norm van 31 OuE/m³. Daarbij komt dat de uitbreiding van het bedrijf zal leiden tot een zeer beperkte toename van de achtergrondbelasting - slechts 0,048 OuE/m³ - en dat het woon- en leefklimaat bij eisers woning door deze toename niet in een slechtere categorie zal vallen.
Verder concludeert de rechtbank dat verweerder in (de toename van) de geurbelasting ook geen reden hoefde te zien om te oordelen dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd in het belang van het milieu. In het kader van de milieuactiviteit mag alleen worden gekeken naar de voorgrondbelasting. De berekende voorgrondbelasting van 2,4 OuE/m³ blijft ruim onder de in de geurverordening neergelegde norm van 14 OuE/m³. Van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu is dan ook geen sprake.
6.2.10
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de risico’s en negatieve gevolgen voor het milieu?
7.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico’s en de negatieve gevolgen voor het lokale en wereldwijde milieu die de uitbreiding van de veestapel van het bedrijf meebrengt. Hij voert aan dat de intensieve veeteelt in Nederland alleen kan plaatsvinden door het importeren van grote hoeveelheden soja, waarvoor het tropisch regenwoud van de Amazone in snel tempo wordt gekapt of verbrand. Volgens eiser is de bodem in de Amazone niet rijk aan voedingstoffen en worden de voedingstoffen die erin zitten met de soja geëxporteerd. Daardoor wordt het gebied blijvend vernietigd, aldus eiser. Hij wijst erop dat de temperatuur in de Amazone nu al merkbaar is verhoogd en dat de regenval in het droge seizoen al sterk is verminderd.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat eisers betoog niet tot de conclusie kan leiden dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening of dat het bestreden besluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daarom kan dit betoog niet tot de conclusie leiden dat verweerder ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan.
De rechtbank is verder van oordeel dat dit betoog ook niet kan leiden tot de conclusie dat verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning voor de milieuactiviteit had moeten weigeren in het belang van de bescherming van het milieu. De verleende vergunning ziet niet op het voeren van soja aan de dieren of het verbouwen van soja in het Amazonegebied. Verder geldt dat, voor zover het gebruik van de vergunning al gepaard zou gaan met het voeren van soja en indirect ook met het verbouwen daarvan in het Amazonegebied, deze activiteit zo beperkt is, dat dit niet een zodanige impact zou hebben op het Amazonegebied dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om de vergunning te weigeren in het belang van de bescherming van het milieu. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en mr. A. de Boer, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2, eerste lid

Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 3:12, eerste lid (zoals deze bepaling gold op 19 januari 2021)

Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Artikel 3:43, eerste lid (zoals deze bepaling gold op 19 januari 2021)

Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Aan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 wordt in ieder geval mededeling gedaan indien van het advies wordt afgeweken.

Artikel 3:44, eerste lid (zoals deze bepaling gold op 19 januari 2021)

Indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, geschiedt de mededeling, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid:
a. met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:11 en 3:12, eerste of tweede lid, en derde lid, onderdeel a, met dien verstande dat de stukken ter inzage liggen totdat de beroepstermijn is verstreken, en
b. door toezending van een exemplaar van het besluit aan degenen die over het ontwerp van het besluit zienswijzen naar voren hebben gebracht.

Artikel 6:13

Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

Artikel 6:19, eerste lid

Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…)
e. 1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting (…).

Artikel 2.10, eerste lid

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien: (…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12; (…).

Artikel 2.12, eerste lid

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: (…)
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; (…).

Artikel 2.14

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e: (…).
3 Voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in het eerste lid, kan de omgevingsvergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. (…).
Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

Artikel 3, eerste lid

Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen: (…)
d. buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht.

Artikel 6, eerste lid

Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde, genoemd in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat deze andere waarde: (…)
d. buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom niet minder bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht en niet meer dan 20,0 odour units per kubieke meter lucht.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg (de geurverordening)

Artikel 2

1. Bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij neemt het bevoegd gezag de in artikel 3 van deze verordening bepaalde andere waarden, als bedoeld in artikel 6 van de Wet, in acht.
2 Voor de gebiedsindeling, zoals aangegeven in artikel 3 van deze verordening, wordt verwezen naar de bij deze verordening behorende kaart, zoals deze is vastgesteld op 17 november 2009. (…).

Artikel 3

Binnen de daartoe aangewezen gebieden, die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart, is de wettelijke standaardnorm, respectievelijk een andere waarde van toepassing dan de betreffende waarde genoemd in artikel 3, eerste lid van de Wet.
De afwijkende waarden zijn aangegeven in onderstaande tabel en op de kaart door middel van een gekleurde lijnen.
(…)
Voorliggende verordening legt via de kaart de begrenzing van de onderscheiden gebieden vast.
Gebied Norm in OuE/m3 98 percentiel
overig Buitengebied 14
Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg (het bestemmingsplan)
Op grond van het bestemmingsplan heeft het perceel de enkelbestemming “agrarisch met waarden – besloten veenontginningslandschap”.

Artikel 5 Agrarisch met waarden – besloten veenontginningslandschap

5.2
Bouwregels
5.2.1
Toegestane bouwwerken binnen bouwvlakken
Binnen elk bouwvlak op de gronden als bedoeld in artikel 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. (bedrijfs)gebouwen behorend bij de onder artikel 5.1 toegestane functies; (…).
5.2.2
Toegestane (bouw)werken buiten bouwvlakken
Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. andere (bouw)werken, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
b. kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestplaten binnen een afstand van 75 m van het bouwvlak en minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn;
c. foliebassins met bijbehorende omheining;
d. schuilgelegenheden tot een oppervlakte van maximaal 15 m2 per schuilgelegenheid en met een maximum van 1 schuilgelegenheid per één hectare bij elkaar behorende grond;
e. gebouwen en andere (bouw)werken ten behoeve een modeltuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - modeltuinen".
In afwijking van het bepaalde onder a zijn zonnecollectoren niet toegestaan.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging (r.o.) 5.1 van de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2423.
2.Zie r.o. 5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1787.
3.Zie r.o. 5.4 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1787.
4.Zie r.o. 4.3 van de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1171.
5.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 (Stichting Varkens in Nood), ECLI:EU:C:2021:7.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
7.Zie r.o. 12.2 van de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 april 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3600.
8.Zie r.o. 7.2 van de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1190.
9.Zie r.o. 10.2 van de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7606.
10.De Handreiking bij de Wgv is te raadplegen op de website www.infomil.nl (https://www.infomil.nl/onderwerpen/landbouw/geur/handreiking-wgv/artikel/).
11.Zie r.o. 10.3 van de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7606.