ECLI:NL:RBOVE:2022:3205

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
ak_21 _ 557
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over tegemoetkoming in hoge zorgkosten voor chronisch zieke eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die woont in Zwolle, en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De eiser ontving sinds 2001 een bijstandsuitkering en had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in hoge zorgkosten voor het jaar 2019. In het besluit van 30 december 2020 werd hem een tegemoetkoming van € 175,- toegekend voor het jaar 2020, maar dit bedrag werd door de eiser als onvoldoende ervaren. Hij maakte bezwaar tegen het besluit van 17 maart 2021, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de aanvraag van de eiser ten onrechte was omgezet naar een aanvraag voor het jaar 2020, terwijl de eiser expliciet had aangegeven dat zijn aanvraag betrekking had op het jaar 2019. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende maatwerk had geleverd en dat het forfaitaire bedrag van € 175,- niet toereikend was voor de hoge zorgkosten die de eiser maakte. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te Zwolle, eiser,

gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Guliker. .

Procesverloop

In het besluit van 30 december 2020 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2020 een tegemoetkoming in hoge zorgkosten van € 175,- toegekend. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 17 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om informatie over te leggen en vragen te beantwoorden.
Op 22 december 2021 heeft verweerder gereageerd en de vragen van de rechtbank beantwoord.
Eiser heeft op 17 maart 2022 gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds 2001 een bijstandsuitkering van de gemeente Zwolle. In het besluit van
10 maart 2020 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2019 een tegemoetkoming in de zorgkosten tot een bedrag van € 175,- toegekend. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Op 20 januari 2020 (ontvangen door verweerder op 17 november 2020) heeft eiser met een formulier ‘Aanvraag Tegemoetkoming hoge zorgkosten 2019’ een aanvraag om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de (hoge) zorgkosten ingediend.
1.3.
In het besluit van 30 december 2020 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2020 een tegemoetkoming van € 175,- toegekend. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De standpunten van partijen
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser, gelet op de Verordening Collectieve zorgverzekering minima en alleenrecht gemeente Zwolle 2019 (de Verordening), recht heeft op een tegemoetkoming voor aannemelijke meerkosten. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximum € 175,- per kalenderjaar. Eiser heeft de aanvraag te laat ingediend.
In 2020 kan alleen een tegemoetkoming verstrekt worden over dat jaar. Het is niet mogelijk om in 2020 een aanvraag toe te kennen voor hoge zorgkosten over het jaar 2019. Bovendien heeft eiser voor 2019 al de vergoeding ontvangen. Verweerder heeft de aanvraag van eiser aangemerkt als een aanvraag voor het kalenderjaar 2020 in plaats van voor het kalenderjaar 2019.
3. Eiser voert aan dat de aanvraag tegemoetkoming hoge zorgkosten voor het jaar 2019 ten onrechte is omgezet naar een aanvraag voor het jaar 2020. Verweerder heeft ten onrechte geen (hogere) tegemoetkoming over het jaar 2019 toegekend. Ook heeft verweerder niet concreet gemaakt dat eiser die aanvraag te laat heeft ingediend. Niet valt in te zien waarom een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht kan worden verleend. Verder stelt eiser dat het onduidelijk is waarom ‘slechts’ een maximumbedrag van € 175,- wordt toegekend, terwijl de kosten die hij heeft, hoger zijn. Verweerder heeft geen maatwerk geleverd.
Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2674.
De beoordeling door de rechtbank
4.1.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:396 volgt het volgende: “Artikel 1.1.1. van de Wmo 2015 definieert de maatwerkvoorziening als het geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen. Aanknopingspunten dat het verstrekken van een financiële tegemoetkoming hieronder niet kan worden begrepen, ontbreken. De definitie van een maatwerkvoorziening in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 is ruim genoeg om een dergelijke voorziening te kunnen omvatten. Aanknopingspunten voor het tegendeel kunnen niet worden ontleend aan artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraden bevoegd zijn om bij verordening te bepalen dat een financiële tegemoetkoming wordt verleend aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die in verband daarmee aannemelijke meerkosten hebben. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat gemeenten de vrijheid hebben om hiervan in het in artikel 2.1.7. van de Wmo 2015 bedoelde beleidsplan gemotiveerd af te zien. Een valide argument om hiervan af te zien is dat de gemeente personen met aannemelijk meerkosten via andere gemeentelijke instrumenten ondersteuning biedt. Onvoldoende financiële middelen is daarvoor geen valide argument nu gemeenten hiervoor vanaf 2017 een structureel aanvullend budget hebben ontvangen. Artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 houdt verband met de afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 staat aan het verstrekken van een financiële maatwerkvoorziening niet in de weg, onverminderd dat deze een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager. Een forfaitaire voorziening die zo ver af staat van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen kan niet gelden als maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.5, derde lid van de Wmo.”
4.2.
Verweerder heeft uitvoering gegeven aan artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 door vaststelling van de in rechtsoverweging 2 genoemde Verordening. Verweerder heeft in de Verordening voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming voor (hoge) zorgkosten. Dit betreft een forfaitair bedrag. In artikel 9f van de Verordening is bepaald dat de hoogte van de tegemoetkoming maximaal € 175,- per kalenderjaar per persoon bedraagt. In artikel 9g, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat de tegemoetkoming één keer in het jaar wordt verstrekt over het lopende kalenderjaar.
4.3.
Eiser voert aan dat de aanvraag voor een tegemoetkoming in de hoge zorgkosten voor het jaar 2019 ten onrechte is omgezet naar een aanvraag voor het jaar 2020. Hij wenst voor het jaar 2019 meer dan de toegekende forfaitaire vergoeding van € 175,-. De aanvraag is hierop gericht.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt en de rechtbank legt hieronder uit waarom. De rechtbank constateert dat verweerder de onderhavige aanvraag voor een tegemoetkoming in de hoge zorgkosten voor het jaar 2019 heeft omgezet naar een aanvraag voor een tegemoetkoming in de hoge zorgkosten voor het jaar 2020 in het kader van de Verordening. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om nader onderzoek te verrichten naar wat eiser met zijn aanvraag en voor welk jaar, precies wilde bereiken en vervolgens naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek te beslissen hoe de aanvraag dient te worden beoordeeld. Dit heeft verweerder niet gedaan en dat acht de rechtbank, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van de rechtbank, onzorgvuldig. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser ter zitting van de rechtbank nog eens expliciet heeft aangegeven dat zijn aanvraag ziet op het jaar 2019 en de reeds toegekende vergoeding van € 175,- voor het jaar 2019 niet toereikend is. Hij wenst een hogere vergoeding.
4.5.
Eiser voert aan dat verweerder geen maatwerk heeft geleverd.
4.6.
Ook deze beroepsgrond slaagt. Ten aanzien van de toekenning in 2019 en 2020 is verweerder uitgegaan van een vast bedrag van € 175,-, zonder dat is onderzocht of dit forfaitaire bedrag ook voor eisers situatie toereikend is. Het is voor de rechtbank onduidelijk of hiermee is voorzien in maatwerk, zoals bedoeld in de Wmo 2015. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser ter zitting van de rechtbank heeft aangegeven hij chronisch ziek is en in verband hiermee extra hoge kosten moet maken, zoals kosten voor zijn medicijnen, het eigen risico en de reiskosten naar het ziekenhuis.
4.7.
Verweerder heeft de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming te bieden. Artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 biedt hiervoor de grondslag. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder op basis van de aanvraag van eiser echter ook moeten onderzoeken of toekenning van een vergoeding in een ander gemeentelijk kader dan de Wmo 2015 aan de orde is.
5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank voorziet niet zelf in de zaak, omdat hiervoor onvoldoende gegevens voorhanden zijn en verweerder nog nader onderzoek moet verrichten. Dit onderzoek moet zijn gericht op hetgeen in rechtsoverwegingen 4.4 tot en met 4.7 is overwogen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de zitting en een 0,5 punt voor de nadere reactie met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier De rechter is verhinderd om te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.