ECLI:NL:RBOVE:2022:2235

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
C/08/270367 / HA ZA 21-358
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schenkingen en misbruik van omstandigheden in nalatenschap; bewijsopdracht aan executeur

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om de vraag of schenkingen gedaan door de erflater aan [gedaagde 1] en haar dochter [A] van elk € 100.000,00 toelaatbaar zijn. De rechtbank Overijssel heeft op 20 juli 2022 een tussenuitspraak gedaan waarin [gedaagde 1] als executeur van de nalatenschap van de erflater wordt aangesproken op haar handelen. De eiseres, [eiseres], stelt dat de schenkingen onrechtmatig zijn, omdat de erflater ten tijde van de schenkingen wilsonbekwaam was en dat [gedaagde 1] opzettelijk heeft verzwegen dat deze schenkingen zijn gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] een bewijsopdracht krijgt om aan te tonen dat de schenkingen niet door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. De rechtbank overweegt dat erflater in een afhankelijkheidspositie verkeerde ten opzichte van [gedaagde 1] en dat deze afhankelijkheid mogelijk invloed heeft gehad op de beslissing van de erflater om de schenkingen te doen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door [gedaagde 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/270367 / HA ZA 21-358
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Kingma te Haarlem,
tegen
1.
[gedaagde 1], in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] , overleden [2019] , alsmede in haar privé hoedanigheid,
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Meijer te Apeldoorn,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het (tussen)vonnis van 4 mei 2022;
  • het B16-formulier van [eiseres] van 12 mei 2022 met het verzoek om vonnis te wijzen;
  • het B16-formulier van [gedaagde 1] van 17 mei 2022 met het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Partijen hebben na de zitting van 22 april 2022 geen minnelijke regeling weten te bereiken. Zij hebben daarom de rechtbank verzocht om vonnis te wijzen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de schenkingen die [gedaagde 1] als bewindvoerder aan haarzelf en aan haar dochter [A] van ieder € 100.000,00 heeft gedaan, toelaatbaar zijn. [gedaagde 1] krijgt een bewijsopdracht. De rechtbank zal haar beslissing hierna toelichten. In dat kader zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
Op 28 juni 2019 is [erflater] . Erflater had drie kinderen: [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
3.2.
Bij beschikking van 12 januari 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de kantonrechter) in afwachting van een beslissing omtrent het verzoek tot ondercuratelestelling van erflater een provisioneel bewind ingesteld en mevrouw [B] tot provisioneel bewindvoerder benoemd. De provisioneel bewindvoerder werd bekleed met de bevoegdheden van een curator.
3.3.
Bij beschikking van 7 februari 2018 heeft de kantonrechter [B] ontslagen en [C] Bewind B.V. tot opvolgend bewindvoerder, met dezelfde bevoegdheden, benoemd.
3.4.
Bij beschikking van 1 augustus 2018 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, het provisioneel bewind gewijzigd en met ingang van 1 september 2018 een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan erflater, waarbij [gedaagde 1] als bewindvoerder is benoemd. Tegen deze beschikking is door [B] principaal hoger beroep ingesteld. Erflater en [gedaagde 1] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld. Vanwege het overlijden van erflater hebben [B] en [gedaagde 1] hun beroepen ingetrokken. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft vervolgens bij beschikking van 12 september 2019 de verzoeken verworpen.
3.5.
Bij notarieel testament van 26 november 2018 heeft erflater zijn kinderen tot zijn enige erfgenamen benoemd, tezamen en voor gelijke delen en met plaatsvervulling volgens de Nederlandse wet. Daarbij heeft erflater [B] , alsmede haar bloed- en aanverwanten, uitdrukkelijk uitgesloten van iedere verkrijging in zijn nalatenschap. Voorts heeft erflater [gedaagde 1] benoemd tot executeur.
Daarnaast heeft erflater op dezelfde dag een notarieel levenstestament laten opstellen, waarbij hij een algemene volmacht aan [gedaagde 1] heeft gegeven. In hoofdstuk III. zijn de bevoegdheden van de gevolmachtigde opgenomen:
III. BEVOEGDHEDEN VAN DE GEVOLMACHTIGDE
(…).
Voor zover nodig, bevestig ik dat de gevolmachtigde de volgende bevoegdheden heeft.
I. bankzaken en overige financiële zaken:
Deze volmacht geeft de bevoegdheid om al mijn bankzaken en overige financiële zaken te regelen. Mijn bankzaken en overige financiële zaken omvatten onder meer het volgende:
-
bankrekeningen:
het gebruik – op alle mogelijke manieren – van al mijn bankrekeningen.
(…);
VI. nalatenschappen en giften:
(…)
-
giften te doen;
IV. AANWIJZINGEN VOOR DE GEVOLMACHTIGDE
(…).
Giften:
De gevolmachtigde mag giften doen aan mijn kinderen en mijn kleinkinderen onder meer als dat met het oog op belastingbesparing gunstig is.
Er moet voldoende liquide vermogen overblijven om in mijn goede verzorging te voorzien.
(…).”
3.6.
Op 16 mei 2019 heeft erflater als schenker met zowel [gedaagde 1] als [A] als begiftigden een (onderhandse) overeenkomst van schenking gesloten uit hoofde waarvan erflater aan [gedaagde 1] en [A] ieder een bedrag van € 100.000,00 heeft geschonken.
3.7.
Nadat erflater [2019] was overleden, heeft [gedaagde 1] op 8 mei 2020 een voorlopige boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater opgesteld. Daarnaast heeft [gedaagde 1] op 13 mei 2020 aan [eiseres] en [gedaagde 2] een overzicht verstrekt van de inkomsten en uitgaven van erflater vanaf 1 januari 2019 tot zijn overlijden. In dit overzicht heeft [gedaagde 1] , voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Uitgavenvan de NL en BE bankrekeningen tussen 1 januari 2019 en 28 juni 2019:
(…)
€ 100.000,00 Schenking aan [A] voor alles wat ze voor papa deed
€ 100.000,00 Schenking aan [gedaagde 1] voor alles wat ze voor papa deed”
3.8.
Vervolgens is tussen partijen een geschil ontstaan over de boedelbeschrijving, in het bijzonder voor wat betreft de hiervoor bedoelde schenkingen.
3.9.
Bij beschikking van 27 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland aan [eiseres] verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op de woning van [gedaagde 1] , waarbij de vordering is begroot op € 291.187,73.

4.De verdere beoordeling

Verstek tegen [gedaagde 2] en het gevolg hiervan

4.1.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat [gedaagde 2] niet in het geding is verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde 2] verstek zal worden verleend.
4.2.
Door de verschijning in het geding van [gedaagde 1] heeft dit vonnis, ingevolge het bepaalde in artikel 140 Rv, jegens [gedaagde 2] te gelden als een vonnis dat is gewezen op tegenspraak.
4.3.
Naar vaste jurisprudentie werken de door de wel verschenen gedaagde gevoerde verweren niet in voordeel van de niet verschenen gedaagde, tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing (vgl. HR 28 mei 1999, NJ 2000/290). Daarvan is sprake bij een processueel ondeelbare rechtsverhouding, zijnde een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen. Dat is het geval nu het hier gaat om de nalatenschap van erflater waartoe alle partijen als erfgenamen zijn gerechtigd.
Standpunt [eiseres]
4.4.
Aan haar – gewijzigde – vorderingen (zie rechtsoverweging 3.1 van het vonnis van 4 mei 2022) legt [eiseres] primair ten grondslag dat [gedaagde 1] als (voormalig) bewindvoerder van erflater, alsmede in privé, onrechtmatig heeft gehandeld tegenover het op dat moment onder bewind staande vermogen van erflater en/of tegenover haar en [gedaagde 2] als overige erfgenamen. Daartoe voert [eiseres] aan dat erflater ten tijde van de schenkingen wilsonbekwaam was. Volgens [eiseres] had [gedaagde 1] daarom voor de schenkingen toestemming van de kantonrechter ex artikel 1:441 BW nodig, die zij echter niet heeft gevraagd. Daarnaast meent [eiseres] dat [gedaagde 1] zonder rechtsgrond een bedrag van € 8.640,00 aan de nalatenschap van erflater heeft onttrokken. [eiseres] stelt dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de door de nalatenschap c.q. erfgenamen van erflater geleden schade van € 208.640,00 en dat [gedaagde 1] dit bedrag moet terugbetalen aan de nalatenschap. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde 1] de schenkingen opzettelijk verzwegen en heeft zij daardoor op de voet van artikel 3:194 lid 2 BW haar aandeel in de tot de gemeenschap behorende goederen aan de andere deelgenoten verbeurd. Subsidiair beroept [eiseres] zich op de vernietiging van de schenkingen op grond van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW jo. artikel 7:176 BW. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [eiseres] onder meer naar de rapportage van de heer [D] (specialist ouderengeneeskunde) en mevrouw [E] (GZ-psycholoog) van 21 maart 2018 waarin de wilsbekwaamheid van erflater ten aanzien van zijn verblijfplaats is beoordeeld.
Standpunt [gedaagde 1]
4.5.
[gedaagde 1] voert als primair verweer dat erflater ten tijde van de schenkingen wilsbekwaam was, zodat zij geen machtiging van de kantonrechter nodig had. [gedaagde 1] wijst erop dat ook [eiseres] en [gedaagde 2] altijd hebben verdedigd dat erflater wilsbekwaam was, getuige hun standpunten en verklaringen in de procedure bij het hof. Volgens [gedaagde 1] heeft erflater aan verschillende mensen duidelijk, ondubbelzinnig en consequent aangegeven dat hij aan [gedaagde 1] en [A] ieder een bedrag van € 100.000,00 wilde schenken voor alles wat zij voor hem hebben gedaan. [gedaagde 1] betwist dat de schenkingen onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [gedaagde 1] onder meer naar de e-mail van drs. [F] (klinisch geriater) van 23 januari 2018, de brief van [G] (specialist ouderengeneeskunde/BOPZ-arts) van 21 juni 2018, de reactie van mr. [H] (specialist ouderengeneeskunde) van 21 juni 2018 op het rapport van [D] en [E] , de schenkingsovereenkomsten van 16 mei 2019, een transcriptie van een videoboodschap van erflater en diverse schriftelijke verklaringen (zie productie 3a t/m 3c en 12 t/m 14b van [gedaagde 1] ). Subsidiair beroept [gedaagde 1] zich op artikel 6:3 lid 2 aanhef en onder b BW. Volgens [gedaagde 1] is sprake van een dringend morele verplichting van erflater aan haar en haar dochter. Verder beroept [gedaagde 1] zich op het levenstestament van erflater als het gaat om haar bevoegdheid als gevolmachtigde van erflater tot het doen van giften/schenkingen. Ten aanzien van het bedrag van € 8.640,00 voert [gedaagde 1] als verweer dat erflater daarvan in Italië heeft geleefd. [gedaagde 1] betwist dat zij als executeur geen rekening en verantwoording wil afleggen en dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW.
Onrechtmatige daad?
4.6.
[eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij erflater ertoe heeft bewogen om de schenkingen te doen, terwijl [gedaagde 1] wist dat erflater destijds wilsonbekwaam was. [gedaagde 1] betwist dit. De rechtbank overweegt als volgt.
4.7.
In de door [eiseres] in het geding gebrachte rapportage van [D] en [E] is over de wilsbekwaamheid van erflater onder meer het volgende opgenomen:
Betreft:
1. betreft besluit/ beslissing: beslissing t.a.v. wonen bij dochter (woonachtig in Nederland) en daarmee vertrek uit Frankrijk.
(…).
Conclusie beoordeling wilsbekwaamheid:
8. conclusie:
Patiënt is NIET volledig wilsbekwaam met betrekking tot het nemen van de beslissing om wel of niet in Nederland, bij zijn dochter, te gaan wonen. Er kan evenmin gezegd worden dat patiënt volledig wilsONbekwaam is.
Patiënt wordt door ons als onderzoekers gedeeltelijk wilsbekwaam geacht. Patiënt heeft zelf wel een duidelijke mening maar patiënt wordt niet in staat geacht alles volledig te overzien.
Vervolg (beleid):
9.a: kans op verbetering of herstel van wilsbekwaamheid:
Er zijn tijdens dit gespreks-onderzoek geen aanwijzingen dat sprake is van een tijdelijke beperking en/of dat er een kans is op verbetering of herstel van de wilsbekwaamheid.
Nb: Er werd door ons geen geriatrisch onderzoek verricht inzake de lichamelijke conditie van patiënt, en werd evenmin aanvullend onderzoek gedaan (laboratorium of beeldvormend)
(…).
Beperking van het onderzoek en deze rapportage:
De conclusies van dit rapport hebben uitsluitend betrekking op de hierboven geformuleerde vraagstelling ten aanzien van de wilsbekwaamheid ter zake en kunnen niet worden gebruikt voor de beantwoording van andere vragen. Er is geen expliciet onderzoek verricht naar de cognitie en cognitieve vaardigheden. (…).”
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] met de reactie/beoordeling van [H] de conclusies van [D] en [E] voldoende heeft ontkracht. Daartoe overweegt de rechtbank dat [H] heeft geconcludeerd dat in de rapportage van [D] en [E] feiten, waarnemingen en tussentijds getrokken conclusies onvoldoende worden gescheiden en geordend waardoor de onderbouwing van tussentijdse deelconclusies onduidelijk is en niet te controleren. Verder meent [H] dat de eindconclusie niet logischerwijs volgt uit de feiten, zoals die in het verslag vermeld worden. Volgens hem wordt niet concreet aangegeven of onderbouwd welke relevante afwegingen erflater niet kan maken of overzien. Tot slot acht [H] de onderbouwing van de eindconclusie onvoldoende. Niet aangegeven wordt welke concrete elementen bij een keuze ten aanzien van het verblijf van belang zijn. Door het ontbreken van deze concrete punten is een beoordeling naar wilsbekwaamheid 'ter zake' niet te onderbouwen en toetsbaar, aldus [H] . [eiseres] heeft deze reactie/beoordeling van [H] onvoldoende weersproken. Daarbij betrekt de rechtbank dat het gespreksonderzoek van [D] en [E] uitsluitend ziet op de vraag of erflater wilsbekwaam was ten aanzien van zijn woonverblijf zonder dat een geriatrisch onderzoek is verricht en/of aanvullend onderzoek is gedaan. Dit onderzoek geeft dus geen antwoord op de vraag of erflater wilsbekwaam moest worden geacht ten aanzien van zijn financiën, zoals overigens ook onder het kopje “
Beperking van het onderzoek en deze rapportage” met zoveel woorden in het rapport van [D] en [E] is aangegeven. Verder acht de rechtbank het van belang dat [gedaagde 2] ten behoeve van de zitting van 29 juni 2018 een op 24 juni 2018 gedateerde brief aan de kantonrechter heeft geschreven waarin hij onder meer heeft verklaard “
mijn vader is wel degelijk in staat heldere en bewuste keuzes te maken, en is oordeels- en wilsbekwaam, zoals ook naar het oordeel van onder andere diverse artsen: dr. [F] (Geriater in het Deventer Ziekenhuis) en dr. [G] (specialist ouderengeneeskunde/BOPZ-arts/Kaderarts 1e lijn)”, dat [eiseres] tijdens de hiervoor bedoelde zitting heeft verklaard dat zij 100% achter haar vader, zus en broer staat en dat [gedaagde 2] en [eiseres] hun verklaringen later in de hoger beroepsprocedure bij het hof hebben bevestigd in e-mailberichten van 25 en 26 maart 2019. Dat [gedaagde 2] en [eiseres] deze verklaringen alleen zouden hebben gedaan om van [B] af te komen, betekent niet dat daaraan geen enkele betekenis mag worden toegekend. Daarbij komt nog dat erflater in november 2018 een (levens)testament heeft opgemaakt en dat de notaris hem in dat kader – mede blijkens de slotzin van dit testament – ook wilsbekwaam heeft geacht. Ten slotte is ook relevant dat de kantonrechter bij beschikking van 1 augustus 2018 heeft volstaan met het instellen van een bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan erflater en het niet nodig heeft geacht om de verder strekkende maatregel van curatele in te stellen. Niet is komen vast te staan dat erflater wilsonbekwaam was bij het aangaan van de schenkingsovereenkomsten.
4.9.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld. Erflater heeft gelet op de ondertekende schenkingsovereenkomsten toestemming gegeven voor de schenkingen aan [gedaagde 1] en [A] . Nu niet kan worden vastgesteld dat erflater wilsonbekwaam was ten tijde van de schenkingen, behoefde [gedaagde 1] daarvoor geen machtiging van de kantonrechter te vragen (artikel 7:441 BW). Samengevat is niet gebleken van een situatie waarin [gedaagde 1] erflater heeft bewogen tot het doen van de schenkingen, terwijl zij wist dat erflater wilsonbekwaam was. Daarom is het handelen van [gedaagde 1] ten aanzien van de schenkingen niet onrechtmatig. Ten aanzien van de cashonttrekkingen van in totaal € 16.250,00 heeft [gedaagde 1] gemotiveerd toegelicht dat erflater een bedrag van € 8.640,00 heeft gebruikt voor zijn levensonderhoud. Het was volgens [gedaagde 1] gelet op de gespannen verhoudingen met [B] beter om contant geld mee te nemen voorafgaand aan de reis zodat de woonplaats van erflater niet te traceren was. Het resterende bedrag van € 7.610,00 behoort tot de nalatenschap, aldus [gedaagde 1] . [eiseres] heeft dit niet weerlegd, zodat er geen aanleiding is voor een ander oordeel op dit punt. Dit betekent dat de primaire grondslag van de vorderingen – onrechtmatige daad – ten aanzien van de schenkingen van € 200.000,00 niet slaagt en dat de vorderingen met betrekking tot de cashonttrekkingen van € 16.250,00 worden afgewezen. Met dien verstande dat tussen partijen vaststaat dat het resterende bedrag van € 7.610,00 tot de nalatenschap behoort.
Opzettelijke verzwijging ex artikel 3:194 lid 2 BW?
4.10.
[eiseres] betoogt vervolgens dat [gedaagde 1] op de voet van artikel 3:194 lid 2 BW haar aandeel in de nalatenschap van erflater aan de andere deelgenoten heeft verbeurd. Daartoe voert [eiseres] aan dat [gedaagde 1] structureel weigert openheid van zaken te geven en inhoudelijk te reageren op de door haar (als bewindvoerder) onterecht gedane schenkingen en onttrokken gelden, ook nadat zij meerdere malen om opheldering was gevraagd. [eiseres] stelt dat [gedaagde 1] daarmee opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoekt maakt of verborgen houdt. [gedaagde 1] betwist dit.
4.11.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 3:194 lid BW een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten. Het verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van goederen vindt telkens plaats wanneer door de erfgenaam een handeling verricht of iets nagelaten wordt met het oogmerk de rechten van de deelgenoten, legatarissen of schuldeisers te verkorten. Dit kan geschieden door het opzettelijk verzwijgen van een schuld van de erfgenaam aan de boedel of het geven van onjuiste inlichtingen aan legitimarissen omtrent door hem ontvangen, voor inkorting vatbare of aan inbreng onderworpen schenkingen (HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4087). Hierdoor is tot uitdrukking gebracht dat de bepaling slechts geldt, als de deelgenoot wist dat de goederen tot de gemeenschap behoorden. Voor het aannemen van opzet is alleen behoren te weten niet voldoende (HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565).
4.12.
Nu [gedaagde 1] deze schenkingen expliciet heeft vermeld in het door haar opgestelde inkomsten- en uitgavenoverzicht van erflater (zie 3.7), is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat [gedaagde 1] de schenkingen opzettelijk heeft verzwegen of verborgen heeft gehouden. Het beroep van [eiseres] op artikel 3:194 lid 2 BW faalt daarom.
Misbruik van omstandigheden?
4.13.
Subsidiair heeft [eiseres] een beroep gedaan op vernietigbaarheid van de schenkingen aan [gedaagde 1] en [A] . Volgens [eiseres] zijn de schenkingen door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen. [gedaagde 1] betwist dit. De rechtbank overweegt als volgt.
4.14.
Allereerst is relevant dat [A] geen partij is bij deze procedure. Hoewel de schenkingen aan [gedaagde 1] en [A] onder dezelfde omstandigheden tot stand zijn gekomen, kan naar het voorlopig oordeel van de rechtbank ten aanzien van de (vernietiging van de) schenking aan [A] in deze procedure daarom geen bindende beslissing worden genomen.
4.15.
Degene die onder invloed van misbruik van omstandigheden een rechtshandeling verricht, heeft weliswaar de wil om die rechtshandeling tot stand te brengen, maar er kan niet worden gezegd dat deze wil berust op een werkelijk en volwaardig proces van vrije wilsvorming. Onder invloed van bijzondere omstandigheden is de wil van de handelende geleid in een richting, waarin hij anders niet gegaan zou zijn. Er wordt bij misbruik van omstandigheden aldus verondersteld dat er een wil is, maar dat deze op gebrekkige wijze is gevormd. De schenkingen die erflater heeft gedaan zijn op grond van artikel 3:44 BW vernietigbaar als vast komt te staan dat [gedaagde 1] wist of moest begrijpen dat erflater door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid bewogen werd tot het verrichten van de schenkingen en [gedaagde 1] het tot stand komen van de schenkingen heeft bevorderd, terwijl hetgeen zij wist of moest begrijpen haar daarvan had moeten weerhouden.
4.16.
In geval van misbruik van omstandigheden bij schenking geldt op grond van artikel 7:176 BW een bijzonder, van artikel 150 Rv afwijkend, bewijsregime. Als de schenker – in dit geval [eiseres] als rechtsopvolger onder algemene titel van erflater – bij een beroep op vernietigbaarheid feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, rust op de begiftigde – in dit geval [gedaagde 1] – de bewijslast (en daarmee ook het bewijsrisico) van het tegendeel, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn. Deze regel is in de wet opgenomen ter versterking van de positie van de schenker. Zie HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1272.
4.17.
[eiseres] voert de volgende punten aan waaruit volgens haar volgt dat de schenkingen door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen: (1) erflater was wilsonbekwaam voor het doen van schenkingen dan wel bestond er op zijn minst grote twijfel over de wilsbekwaamheid van erflater ten tijde van de schenkingen, (2) erflater verbleef in het buitenland onder supervisie van c.q. met ondersteuning en verzorging door [gedaagde 1] en haar dochter, omdat hij dit kennelijk nodig had, (3) [gedaagde 1] was tevens de bewindvoerder over het vermogen van erflater, (4) er zijn tijdens haar periode als bewindvoerder gedurende het gezamenlijke verblijf in Italië zonder tussenkomst van de kantonrechter twee grote schenkingen ten laste van het vermogen van erflater gedaan aan de bewindvoerder c.q. verzorger en ondersteuner [gedaagde 1] en haar dochter en (5) met welke schenkingen overduidelijk onevenredig financieel nadeel aan het vermogen van erflater werd toegebracht. [eiseres] stelt dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie tussen erflater en [gedaagde 1] . Volgens [eiseres] heeft de kantonrechter dit ook duidelijk in haar beschikking van 1 augustus 2018 verwoord:
“Ook is hem onvoldoende duidelijk welke beslissingen hij ten aanzien van zijn vermogensrechtelijke belangen moet nemen en lijkt hij op dat punt alles wel goed te vinden. Immers als zijn dochter het zegt, zal het wel goed zijn.”
4.18.
[gedaagde 1] betwist dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Volgens [gedaagde 1] was erflater ten tijde van de schenkingen wilsbekwaam, althans was er geen sprake van een zodanige geestelijke toestand dat erflater niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] voldoende feiten heeft gesteld, en daarmee heeft voldaan aan de ingevolge artikel 7:176 BW op haar rustende stelplicht, waaruit – als van de juistheid daarvan wordt uitgegaan – volgt dat de schenkingen door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen en dus vernietigbaar zijn. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.20.
Erflater verkeerde in een afhankelijkheidspositie ten opzichte van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] was de bewindvoerder van erflater en zij waren samen met [A] in het buitenland, om afstand te nemen van de voor erflater stressvolle situatie met [B] . [gedaagde 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat dat een emotioneel zware tijd voor erflater was en dat zij toen voor erflater zorgde. Vanwege deze afhankelijkheid heeft [eiseres] voldoende feiten aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat de schenking onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
Dat de wilsonbekwaamheid ten aanzien van de schenkingen niet is komen vast te staan, doet niet af aan die afhankelijkheidsrelatie. Te meer, omdat de omstandigheden die hebben geleid tot de onderbewindstelling, juist ook duiden op een afhankelijkheidsrelatie. Mede op basis van de leeftijd van erflater (toen 86 jaar oud), de gegevens van [C] Bewind BV (waaruit bleek dat er in de woning van erflater in België veel ongeopende post lag, waaronder rekeningen en aanmaningen), de conclusies uit de diverse onderzoeken ten aanzien van de wilsbekwaamheid van erflater en hetgeen uit de verdere stukken is gebleken, heeft de kantonrechter voldoende aannemelijk geacht dat erflater al langere tijd zijn financiën niet meer zelf regelde en dat hij daartoe ook niet meer in staat kon worden geacht. De kantonrechter was daarom van oordeel dat erflater als gevolg van zijn geestelijke en/of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen volledig waar te nemen, reden waarom zij een bewind heeft ingesteld over de goederen van erflater met benoeming van [gedaagde 1] tot bewindvoerder. Dat de beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de kantonrechter vanwege het overlijden van erflater niet meer in hoger beroep kunnen worden getoetst, heeft tot gevolg dat daarvan in deze procedure (voorlopig) moet worden uitgegaan.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 1] onvoldoende onderbouwd dat de afhankelijkheidsrelatie van erflater ten opzichte van haar geen rol speelde bij de schenkingen. Ook kan niet worden vastgesteld dat de geestelijke en/of lichamelijke toestand van erflater ten tijde van de schenkingen zodanig waren verbeterd dat hij voor wat betreft zijn vermogensrechtelijke belangen niet meer afhankelijk van [gedaagde 1] was. Zo heeft drs. [G] haar conclusie niet gemotiveerd dat erflater “
in staat is tot het nemen van een beslissing over zijn verblijfsplek en belangenbehartiging”. Bovendien dateert deze conclusie al van 21 juni 2018, dus bijna een jaar voordat de schenkingen werden gedaan. Verder heeft [gedaagde 1] alleen de transcriptie van de videoboodschap van erflater in het geding gebracht en niet de videoboodschap zelf. Tot slot kunnen de schriftelijke verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] niet als objectief en deskundig worden beschouwd als het gaat om de geestesvermogens en afhankelijkheid van erflater ten tijde van de schenkingen.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat erflater in een afhankelijkheidspositie verkeerde ten opzichte van [gedaagde 1] en dat erflater door die afhankelijkheidspositie en de druk als gevolg van de situatie met [B] werd bewogen tot het verrichten van de schenkingen, terwijl [gedaagde 1] als bewindvoerder op dat moment kon overzien dat dit onevenredige gevolgen had voor het vermogen van erflater.
4.23.
Bij deze stand van zaken moet toepassing worden gegeven aan artikel 7:176 BW door op [gedaagde 1] de bewijslast te leggen dat de schenkingen niet door misbruik van omstandigheden zijn tot stand gekomen. Van de schenkingen zijn geen notariële akten opgemaakt, zodat geen sprake is van de uitzondering op grond van dit artikel dat de bewijslast wordt omgekeerd. Voorts is niet gebleken dat de in artikel 7:176 BW neergelegde verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Als [gedaagde 1] het bewijs dat de schenkingen niet door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen, niet kan leveren, slaagt het beroep van [eiseres] op de vernietiging en moet [gedaagde 1] in ieder geval het aan haar geschonken bedrag uit hoofde van onverschuldigde betaling aan de gemeenschap terug betalen.
4.24.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [gedaagde 1] op bewijs te leveren van het tegendeel dat de overeenkomsten van schenking van 16 mei 2019 tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 augustus 2022voor uitlating door [gedaagde 1] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat [gedaagde 1] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde 1] , indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van de zitting zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. D.N.R. Wegerif in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Schuurmanstraat 2;
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D.N.R. Wegerif, A.M.S. Kuipers en J.G.T.M. Castrop en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.(PS)