ECLI:NL:RBOVE:2022:2054

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1075
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en opgelegde boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, en het college van burgemeester en wethouders van Enschede, vertegenwoordigd door J. Boxem. Eiseres ontving bijstand op grond van de Participatiewet en kreeg te maken met een herziening van haar bijstandsuitkering over de maanden april tot en met augustus 2020, alsook een terugvordering van € 1.665,-. Daarnaast werd er een boete van € 630,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiseres was van mening dat de bijschrijvingen op haar bankrekening, afkomstig van haar zus, niet als inkomen moesten worden aangemerkt, omdat deze bestemd waren voor haar kinderen. De rechtbank oordeelde echter dat de bijschrijvingen en stortingen op de bankrekening van eiseres wel degelijk als inkomen moesten worden aangemerkt, en dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de herziening en terugvordering, maar gegrond voor de opgelegde boete, omdat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de boete, rekening houdend met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1075

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede (verweerder)

(gemachtigde: J. Boxem).

Inleiding

In het besluit van 7 oktober 2020 heeft verweerder de bijstand van eiseres herzien over de maanden april 2020 tot en met augustus 2020 (de te beoordelen periode) en de over die maanden voor eiseres gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.665,- (netto) van haar teruggevorderd.
In het besluit van 26 november 2020 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van
€ 630,-.
Met het bestreden besluit van 19 mei 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij deze besluiten gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), naar de norm voor een alleenstaande ouder. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand.
In verband met dat onderzoek heeft de medewerker van verweerder op 17 en 21 september 2020 aan eiseres verzocht om bankafschriften over te leggen over de periode van april 2020 tot en met augustus 2020. Eiseres heeft de gevraagde bankafschriften overgelegd. Op de bankafschriften waren bijschrijvingen en stortingen te zien, te weten bedragen variërend van € 15,- tot € 150,-. In deze periode betrof het in totaal een bedrag van € 1.515,-.
1.2.
Op 5 oktober 2020 heeft verweerder aan eiseres de uitkomst van het onderzoek meegedeeld en haar in de gelegenheid gesteld om binnen een week alle bijschrijvingen en stortingen te verklaren aan de hand van controleerbare en verifieerbare bewijsstukken.
Op 6 mei 2020 heeft de zus van eiseres gereageerd.
De onderzoekbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 7 oktober 2020.
1.3.
In het besluit van 7 oktober 2020 heeft verweerder de bijstand van eiseres herzien over de maanden april 2020 tot en met augustus 2020 (de te beoordelen periode) en de over die maanden voor eiseres gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.665,- van haar teruggevorderd. Het betrof een bedrag van € 1.340,- aan bijschrijvingen en een bedrag van € 600,- aan stortingen. Verweerder heeft rekening gehouden met zijn eigen beleid ten aanzien van giften, dat € 500,- per kalenderjaar aan giften toestaat, waardoor het in totaal om € 1.065,- aan bijschrijven gaat wat een totaal maakt van € 1.665,-. Hierbij is ook nog rekening gehouden met de eerdere giften van € 225,- over mei 2020. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt van stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening.
1.4.
In het besluit van 26 november 2020 heeft verweerder aan eiseres met toepassing van artikel 18a, eerste lid van de Pw wegens schending van de inlichtingenverplichting een boete opgelegd van € 630,-. Verweerder is daarbij uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
1.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het herzienings- en terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat de bijstand over de periode van 1 april 2020 tot en met 31 augustus 2020 terecht is herzien en teruggevorderd in verband met de schending van de inlichtingenplicht. Ook is terecht een boete opgelegd.
Standpunt eiseres
2. Eiseres is het hiermee niet eens. Zij stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat verweerder niet heeft aangetoond dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De bijschrijvingen op haar bankrekening waren afkomstig van haar zus en duidelijk bestemd voor de kinderen. De zus van eiseres is deeltijdpleegouder van de kinderen. Eiseres verkeerde in de veronderstelling dat deze bijschrijvingen niet van invloed waren op haar bijstandsuitkering. Dit geld is niet gebruikt voor levensonderhoud, maar voor cadeaus voor de kinderen. Eiseres vraagt zich af wat het verschil is als zij de cadeaus voor haar kinderen in natura had gekregen.
Ten aanzien van de stortingen op haar bankrekening voert eiseres aan dat dit delen van bedragen betreffen die eiseres eerder heeft opgenomen van haar eigen rekening. Zij was gewend om geld op te nemen en later terug te storten. Dit zijn geen extra inkomsten, het betreft haar eigen geld. De stortingen zijn daarom niet van invloed op haar bijstandsuitkering.
Eiseres heeft er op gewezen dat zij een alleenstaande moeder is met vier kinderen, dat zij financiën moeilijk vindt, dat zij hartpatiënt is en de ziekte van Ménière heeft. Zij krijgt inmiddels hulp van Ambiq. Een terugvordering is in de situatie van eiseres bijzonder hard. Ten aanzien van de opgelegde boete stelt eiseres dat verweerder niet heeft aangetoond dat de inlichtingenplicht is geschonden. Ten onrechte heeft verweerder geen rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar het rapport van Psychodiagnostiek en Advies Centrum Twente (PACT), datum onderzoek 23 mei 2018. Eiseres stelt dat in dit verslag een verklaring voor haar handelen is gegeven.
De beoordeling door de rechtbank
Herziening en terugvordering
3.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 april 2020 tot en met 31 augustus 2020.
3.2.
Een besluit tot herziening of terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
3.3.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
3.4.
Vaststaat dat in de te beoordelen periode op de bankrekening van eiseres regelmatig bedragen zijn bijgeschreven, door de zus van eiseres. Ook staat vast dat er in de te beoordelen periode regelmatig bedragen op de bankrekening van eiseres zijn gestort. Het is ook niet in geschil dat eiseres van de stortingen en bijschrijvingen geen melding heeft gemaakt bij verweerder. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening zijn voor het recht op bijstand relevante omstandigheden.
Eiseres stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat bijschrijvingen die bestemd waren voor haar kinderen, niet van invloed zouden zijn op haar bijstandsuitkering. De rechtbank volgt dit niet; eiseres is eerder door verweerder gewezen op haar meldplicht en heeft hiervoor op 19 mei 2020 een waarschuwing ontvangen. Dat eiseres niet expres heeft nagelaten de bijschrijvingen en storingen te melden maakt dit niet anders. Ook zonder bewuste benadeling sprake kan sprake zijn van schending van de inlichtingenplicht.
3.5.
Eiseres heeft aangevoerd dat de bijschrijvingen en de stortingen niet zijn aan te merken als inkomen. Deze beroepsgrond slaagt niet en de rechtbank legt hieronder uit waarom.
Daarbij is ten eerste het volgende van belang. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), worden (kas)stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. [1] Periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers worden - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt - en waarover vrijelijk kan worden beschikt naar vaste rechtspraak van de CRvB als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt. [2] Uit de rechtspraak volgt dat ook éénmalig ontvangen bedragen en een éénmalige kasstorting als inkomen in aanmerking kunnen worden genomen. [3]
3.6.
De rechtbank volgt de uitleg van eiseres niet dat de stortingen (uitsluitend) bestaan uit door haarzelf opgenomen bedragen die zij vervolgens ook weer op haar bankrekening heeft teruggestort. Er is onvoldoende verband te zien tussen de opgenomen en gestorte bedragen om aannemelijk te kunnen achten dat de op de bankrekening van eiseres gestorte bedragen de bedragen zijn die zij eerder heeft opgenomen. Zij heeft ook niet met controleerbare en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de gestorte bedragen afkomstig zijn van eerder opgenomen bedragen.
3.7.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat de bijgeschreven bedragen bestemd waren voor cadeaus voor haar kinderen en daarvoor ook zijn gebruikt. Deze grond slaagt ook niet.
Ook al heeft eiseres de bedragen uitsluitend gebruikt voor cadeaus voor haar kinderen, dan nog kon eiseres feitelijk vrijelijk over deze bedragen kon beschikken en zijn de bijschrijvingen aan te merken als inkomen. Dat eiseres volledig afhankelijk is van bijstand en de ontvangen bijstand te laag vindt om haar kinderen extraatjes te kunnen geven, kan haar ook niet baten. [4]
3.8
Hieruit volgt dat verweerder de bijschrijven en stortingen dan ook terecht als inkomen heeft aangemerkt en op de bijstand over de hiervoor in 3.1. vermelde maanden in mindering gebracht. Dit betekent dat verweerder, gelet op artikel 54, derde lid, en artikel 58, eerste lid, van de Pw, gehouden was het recht op bijstand te herzien en de ten onrechte ontvangen bijstand van eiseres terug te vorderen. Niet gebleken is van dringende redenen op grond waarvan verweerder in het geval van eiseres geheel of gedeeltelijk van terugvordering af had moeten zien. De stelling dat de terugvordering bijzonder hard is, is gelet op de door eiseres aangevoerde omstandigheden, hiervoor onvoldoende. Zoals verweerder ook heeft gesteld in het bestreden besluit, is eiseres eerder op de meldplicht gewezen en de consequenties als zij daar niet aan voldoet.
3.9.
De rechtbank merkt nog het volgende op. Ter zitting is met partijen gesproken over de Beleidsregels giften Participatiewet gemeente Enschede 2019. Uit deze Beleidsregels volgt wanneer giften in de bijstand tot de middelen moeten worden gerekend, dat voor alle giften een meldingsplicht geldt en dat voor alle giften voor bijzondere kosten een drempelbedrag van € 500,- wordt gehanteerd. Daarnaast is ter zitting het per 1 januari 2022 gewijzigde beleid aan de orde gekomen, waarbij een drempelbedrag van € 1.200,- wordt gehanteerd.
De rechtbank stelt vast dat de gewijzigde Beleidsregels eiseres in deze zaak niet kunnen baten. Weliswaar is het beleid gewijzigd voor de datum van het bestreden besluit (19 mei 2021) maar die wijziging ziet op giften vanaf 2021 en in deze zaak gaat het om bijschrijvingen in het jaar 2020.
3.10.
Het beroep is ongegrond ten aanzien van de herziening en terugvordering.
De boete
3.11.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw legt het college een bestuurlijke boete op indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Ingevolge artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
3.12.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder heeft aangetoond dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in het kader van de verwijtbaarheid ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar moeilijke persoonlijke omstandigheden en haar psychische problematiek, die zij heeft onderbouwd met informatie van PACT van 23 mei 2018 (datum onderzoek). Er is bij eiseres sprake van een laagbegaafd tot beneden gemiddeld intelligentie niveau. Ook volgt uit deze informatie dat eiseres door het gemeten intelligentie niveau en de disharmonie daarbinnen gemakkelijk overvraagd, overprikkeld en overspoeld kan raken met name in complexere of stressvolle omstandigheden. Ze zal moeite hebben om spanningen en onlustgevoelens in woorden uit te drukken met mogelijk frustratie en een blijvend hoog spanningsniveau tot gevolg. Emotionele uitingen ter reductie van spanning kunnen dan optreden. Eiseres heeft dit verder ook tijdens de zitting toegelicht. Eiseres heeft daarbij nog aangegeven dat haar ouders zijn overleden en dat zij in 2018 na een turbulent huwelijk is gescheiden. Vier van haar vijf kinderen wonen bij haar en een kind woont buiten het gezin. De gezinssituatie heeft onder grote druk gestaan. Zij was gewend om geld contant op te nemen en terug te storten en vond het moeilijk dit patroon te doorbreken, met name toen zij onder grote druk stond. Verweerder heeft tijdens de zitting gesteld deze feiten niet te betwisten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid of het ontbreken daarvan. Volgens vaste rechtspraak stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij zo nodig rekening kan worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Uit het bestreden besluit volgt niet dat verweerder dit heeft onderkend. Verweerder heeft dit ter zitting ook niet betwist. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven dat hij bereid is om in het kader van de mate van verwijtbaarheid de persoonlijke en medische omstandigheden van eiseres opnieuw af te wegen.
4. Gelet hierop is het beroep ten aanzien van de opgelegde boete gegrond, vanwege schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Verweerder moet ten aanzien van de boete een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Aangezien het beroep gegrond is voor zover het ziet op het opleggen van de boete, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het betreft de herziening en de terugvordering;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de boete en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen voor zover het betreft de boete, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr.H.J. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is verhinderd om te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3462.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:182.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 mei 2017, ECLI:N:CRVB:2017:1055.
4.zie de uitspraak van de CRvB van ECLILNL:CRVB:2021:1865