ECLI:NL:RBOVE:2022:2015

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_2217
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het dagloon bij toekenning van een WIA-uitkering en de toepassing van artikel 17 van het Dagloonbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 14 juli 2022, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.A. van der Kleij, had zijn aanvraag om een WIA-uitkering ingediend na ziek uitvallen van zijn werk als taxichauffeur. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door G.A. Tellinga, had de aanvraag afgewezen, maar later het bezwaar van eiser gegrond verklaard en een loongerelateerde uitkering toegekend. De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl de gemachtigde van verweerder zich had afgemeld.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had aangenomen dat de ex-werkgever van eiser een all-in loon betaalde, wat betekent dat vakantiegeld en vakantiedagen in het periodieke loon waren opgenomen. Dit werd ondersteund door de loonstroken waaruit bleek dat vakantiegeld en vakantiedagen maandelijks werden uitbetaald. Eiser betwistte dit en stelde dat hij tijdens verlof geen vakantierechten opbouwde, maar de rechtbank concludeerde dat de afspraken in de afroepovereenkomst rechtsgeldig waren en dat er geen strijdigheid met de CAO was.

De rechtbank concludeerde dat de ex-werkgever van eiser een all-in loon betaalde en dat het dagloon correct was vastgesteld. Eiser's beroep op artikel 17 van het Dagloonbesluit werd afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de werkgever had aangegeven dat het loon niet volledig was doorbetaald tijdens verlof. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/2217

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. H.A. van der Kleij,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,verweerder,
gemachtigde: G.A. Tellinga.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Verweerder heeft de aanvraag om een WIA-uitkering met het besluit van 1 februari 2021 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 15 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit tot afwijzing van de WIA-uitkering gegrond verklaard en aan eiser vanaf
6 februari 2021 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van verweerder heeft zich afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1
Eiser was vanaf 10 oktober 2016 voor gemiddeld 36,15 uur per week werkzaam als taxichauffeur bij taxibedrijf [naam] Per 1 juli 2018 is de naam van dit bedrijf gewijzigd in RM Taxi B.V..
1.2
Op 9 februari 2019 is eiser ziek uitgevallen van dit werk. Aan het einde van de wachttijd heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Na afwijzing van die aanvraag heeft verweerder met het besluit van 18 februari 2021 aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Verweerder heeft het WW-dagloon vastgesteld op
€ 91,41. In het besluit van 21 juni 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de vaststelling van het dagloon gebleven. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 15 oktober 2021 de WW-uitkering met ingang van 6 februari 2021 beëindigd en bepaald dat eiser aan verweerder een bedrag van € 47,19 moet terugbetalen. Met het besluit van
6 mei 2022 heeft verweerder de besluiten van 18 februari en 15 oktober 2021 ingetrokken en een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Eiser hoeft het bedrag van € 47,19 niet aan verweerder terug te betalen.
1.3
Over de WIA-uitkering heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals is vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bruto-uitkering van eiser moet worden gebaseerd op een WIA-maandloon van € 1.988,17. De rechtbank houdt het ervoor dat verweerder voor de onderbouwing van zijn standpunt verwijst naar wat hij in de besluitvorming in de WW-procedure naar voren heeft gebracht. Eiser heeft hiermee ingestemd.
Volgens de opgave van werkgever was het loon over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 januari 2019 € 22.881,05. Dit komt neer op een bedrag van € 1.906,75 per maand. In verband met indexering is dit bedrag aangepast naar € 1.988,17.
Verweerder heeft het WIA-dagloon vastgesteld op € 91,41. De ex-werkgever van eiser betaalde een all-in loon uit. Dat betekent dat geen sprake was van opbouw van vakantietoeslag en geen uitbetaling van opgenomen vakantiedagen. Vakantietoeslag en vakantiedagen waren in het uurloon opgenomen en werden maandelijks uitbetaald. Vakantieaanspraken waren onderdeel van het reguliere loon van eiser. De waarde daarvan is al in het SV-loon opgenomen. De ex-werkgever betaalde daarom bij verlof geen loon uit. Eiser werkte op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht en kreeg alleen beschikbare uren uitbetaald. Per gewerkt uur bouwde eiser vakantierechten op.
De ex-werkgever van eiser heeft bij de opgave van het loon over augustus 2018 niet opgegeven dat sprake is van incidentele inkomstenvermindering. Dat hiervan sprake was blijkt ook niet uit de loonstrook over augustus 2018 van eiser.
Verweerder is daarom van mening dat in de formule voor de berekening van het dagloon voor eiser factor C van belang is.
Artikel 17 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) is volgens verweerder niet van toepassing.
2.2
Eiser is van mening dat het WIA-maandloon op een hoger bedrag moet worden vastgesteld dan € 1.988,17. Dit is gebaseerd op een dagloon van € 91,41 en dit is volgens eiser niet correct.
Eiser stelt dat in augustus 2018 sprake was van een incidentele inkomstenvermindering in verband met verlof. De gegevens in de polisadministratie, waaronder het geadministreerde SV-loon, zijn onjuist.
Tijdens het verlof in augustus 2018 heeft de ex-werkgever van eiser geen salaris uitbetaald. Dit was in strijd met de keuzevrijheid van de werknemer die in de CAO Taxivervoer geregeld was. In die periode is de opbouw van vakantiedagen ook niet uitbetaald.
Tijdens het verlof in augustus 2018 heeft de ex-werkgever van eiser geen salaris, geen bedrag voor vakantierechten en geen vakantietoeslag uitbetaald. Gedurende het opnemen van dit verlof bouwde eiser geen vakantierechten over de opgenomen dagen op. Eiser ondervond hierdoor een belemmering voor het opnemen van onbetaald verlof.
Op de zitting heeft eiser gesteld dat geen sprake was van all-in loon, omdat hij tijdens het opnemen van verlof geen vakantierechten opbouwde.
Ook heeft eiser op de zitting aangevoerd dat hij het verlof dat hij in augustus 2018 heeft opgenomen al vóór de referentieperiode heeft opgebouwd en dat daarom geen sprake is van all-in loon. Dit leidt er volgens eiser ook toe dat artikel 17 van het Dagloonbesluit moet worden toegepast.
2.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd en laten weten dat hij zijn standpunt handhaaft.
Overwegingen
3.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit is het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
Artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof, bij de berekening van het dagloon, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking wordt genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, van het Dagloonbesluit wordt onder verlof verstaan: een tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht, met uitzondering van verlof als bedoeld in de artikelen 3:1 en 3:2 van de Wet arbeid en zorg (Wazo).
3.2
De rechtbank moet beoordelen of verweerder het dagloon correct heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op twee vragen. Van belang is of verweerder er terecht van is uitgegaan dat de ex-werkgever van eiser een all-in loon betaalde. Ook moet worden nagegaan of artikel 17 van het Dagloonbesluit van toepassing is en dus of verweerder de inkomsten in augustus 2018 buiten beschouwing had moeten laten en in plaats daarvan had moeten uitgaan van het loon in juli 2018.
Gegevens uit de polisadministratie
4.1
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789) mag verweerder bij de berekening van het dagloon uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Eiser heeft in beroep geen stukken overgelegd die aanleiding zijn om te concluderen dat de door verweerder gebruikte gegevens uit de polisadministratie over het opgegeven SV-loon en het opgenomen verlof onjuist zijn. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie.
Het in aanmerking te nemen loon
4.2
In de Nota van toelichting bij het Dagloonbesluit (Stb. 2013, 185) staat dat de in het refertejaar door de werkgever feitelijk uitbetaalde vakantiebijslag buiten de berekening van het dagloon blijft. In plaats daarvan wordt het aldus “geschoonde” loon van werknemers die naast hun loon recht hebben op vakantiebijslag, verhoogd met 8% van het loon als vakantiebijslag. Als de in de dienstbetrekking ontvangen vakantiebijslag hoger is dan 8% blijft het meerdere buiten beschouwing. Bij werkgevers die zogenaamde “all-in verloner” zijn (dat wil zeggen dat het vakantiegeld bij hen een onlosmakelijk geheel met het periodieke loon vormt), wordt al het uitbetaalde loon in het refertejaar bij de dagloonvaststelling meegenomen.
Voorts is in de toelichting bij artikel 16, eerste en derde lid, van het Dagloonbesluit het volgende vermeld:
“In het eerste lid is de hoofdregel voor de dagloonberekening voor de Wet WIA en de WAO neergelegd. In essentie is dit het loon (factor A) dat de werknemer heeft genoten in het refertejaar gedeeld door 261. (…) In de formule is een technische correctie opgenomen voor de vakantiebijslag, omdat dit loonelement in een refertejaar meermalen kan worden genoten. Dit wordt gecorrigeerd door de feitelijk genoten vakantiebijslag buiten beschouwing te laten (factor B). Het gaat hierbij om vakantiebijslag die is genoten in de aangiftetijdvakken die in het refertejaar zijn gelegen. In plaats van de feitelijk genoten bedragen wordt bij de dagloonberekening rekening gehouden met een forfaitair bedrag voor vakantiebijslag. Dit wordt gerealiseerd door de factor 108/100. Voor de factor B gaat het om bedragen die expliciet als vakantiebijslag zijn uitbetaald. Indien hiervan geen sprake is, valt het loon onder C. Vakantiebonnen en daarmee overeenkomende aanspraken behoren tot het loon. De waarde van deze aanspraak maakt daarom deel uit van de factor C omdat ook hier de vakantiebijslag niet apart wordt uitbetaald. Om te voorkomen dat in dergelijke gevallen het dagloon te hoog uitvalt, vindt geen extra bijtelling van de opgebouwde vakantiebijslag door middel van de factor 108/100 plaats. Indien de werkgever geen vakantiebijslag reserveert dan is deze correctie niet nodig en kan het loon (C) zonder aftrek van betaalde vakantiebijslag en zonder correctie worden meegenomen. Het dagloon wordt dan gebaseerd op het loon dat de werkgever heeft betaald (C), gedeeld door 261.”
Uit de toelichting bij artikel 5 van het Dagloonbesluit blijkt dat bij zogenaamde all-in verloners de vakantiebijslag integraal en onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van het totale loon en deze daarmee het karakter van aparte vakantiebijslag verliest.
4.3
Eiser had met zijn ex-werkgever een afroepovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht (een MUP-overeenkomst) voor bepaalde tijd. Deze is ingegaan op 10 oktober 2016 en is verlengd op 9 april en 7 december 2017. Op 28 juni 2018 is deze arbeidsovereenkomst verlengd voor onbepaalde tijd.
In de artikelen 10 en 11 van deze overeenkomst is het volgende bepaald:
“Artikel 10: Vakantie
10.1
Aan de werknemer wordt een recht op vakantiedagen toegekend naar evenredigheid van aantal gewerkte uren. Uitgangspunt daarbij is een recht op vakantie van 25 werkdagen per vakantiejaar (lopend van januari tot januari). Gezien het onregelmatige karakter van de werkzaamheden zal iedere maand aan de hand van de gewerkte uren berekend worden op hoeveel vakantiedagen de werknemer recht heeft.
10.2
De vakantierechten worden maandelijks afgerekend. De uitbetaling geschied gelijktijdig met de uitbetaling van het salaris.
Artikel 11: Vakantietoeslag
11.1
Aan de werknemer zal 8% van zijn brutosalaris als vakantietoeslag worden uitgekeerd.
11.2
De uitkering van de vakantietoeslag zal maandelijks plaats vinden. De uitbetaling geschied gelijktijdig met de uitbetaling van het salaris.”
Uit de loonstroken, die zich in het dossier bevinden, blijkt dat het vakantiegeld en de vakantiedagen elke maand werden uitbetaald. Er was dus sprake van een all-in loon.
4.4
Eiser heeft gesteld dat geen sprake was van een all-in verloning, omdat hij (ten onrechte) geen rechten opbouwde tijdens verlof. Dit is geen aanleiding voor een andere conclusie.
In artikel 7 van de afroepovereenkomst staat het volgende.
“7.1 De arbeidsovereenkomst is aangegaan op afroepbasis.
7.2
De dagen en tijden waarop de arbeid dient te worden verricht worden bepaald door de werkgever, welke daarbij, zoveel als de eisen van een goede bedrijfsvoering toelaten, rekening houdt met de wensen van de werknemer.”
In artikel 8, tweede lid, van de afroepovereenkomst is geregeld dat het salaris achteraf, omstreeks de derde week van de volgende periode, uitbetaald zal worden.
Hieruit blijkt dat eiser achteraf alleen voor de gewerkte uren werd betaald. Over de gewerkte uren wordt vakantietoeslag betaald en bouwt men vakantieaanspraken op. Daaruit volgt logischerwijs dat tijdens verlof geen vakantierechten werden opgebouwd. Tijdens verlof werkte eiser immers niet en maakte hij geen aanspraak op salaris en vakantierechten. De vergelijking met werknemers in reguliere loondienst gaat daarom niet op. Daar is sprake van salaris en vakantierechten, op basis van een vooraf afgesproken te werken aantal uren.
4.5
Eiser stelt verder dat de afspraken over het niet doorbetalen van salaris tijdens verlof strijdig waren met de keuzevrijheid die volgens de toepasselijke CAO gold. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee bedoelt te betwisten dat sprake zou zijn van een all-in verloning. De rechtbank wijst erop dat deze afspraken zijn vastgelegd in de afroepovereenkomst waarmee eiser door ondertekening heeft ingestemd en daarom rechtsgeldig zijn.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat als de werkgever in de afroepovereenkomst afspraken heeft opgenomen, die strijdig zijn met de CAO, het meer voor de hand ligt om de werkgever hierop aan te spreken.
Eventuele strijdigheid met de CAO leidt er dan ook niet toe dat geen sprake is van een all-in verloning.
4.6
De rechtbank concludeert op basis van wat hiervoor is overwogen dat de ex-werkgever van eiser een all-in loon betaalde. Het vakantiegeld was een integraal onlosmakelijk onderdeel van het periodieke loon. Het dagloon wordt dan berekend door het loon in de referentieperiode te delen door 261 en dit vervolgens te indexeren. Deze berekening van verweerder is volgens de rechtbank correct.
Het beroep op artikel 17 van het Dagloonbesluit
4.7
Eiser heeft verder gesteld dat hij in augustus 2018 verlof heeft opgenomen en daardoor een beduidend lager inkomen had. Die periode moet dan ook niet worden betrokken bij het bepalen van het dagloon. Eiser stelt dat artikel 17 van het Dagloonbesluit moet worden toegepast.
Verweerder is het daar niet mee eens en stelt – zo begrijpt de rechtbank – dat artikel 17 van het Dagloonbesluit niet van toepassing is.
4.8
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 17 van het Dagloonbesluit is een regeling opgenomen voor de berekening van het dagloon in geval van verlof tijdens een dienstbetrekking.
In de toelichting bij artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit staat het volgende:
“Als tijdens een periode van ziekte of overeengekomen verlof in het refertejaar niet het volledige loon wordt betaald en ook geen uitkering wordt genoten, zou over die periode slechts dat lagere loon of geen loon worden meegenomen in de dagloonberekening. Dit zou een negatief effect hebben op de hoogte van een latere uitkering. Om dit te voorkomen is voor een afwijkende benadering gekozen. Gedurende de periode van ziekte of verlof wordt rekening gehouden met het loon bij dezelfde werkgever in het daaraan voorafgaande aangiftetijdvak. Bij de loonaangifte dient de werkgever kenbaar te maken dat hij wegens ziekte of wegens verlof het loon niet volledig heeft (door)betaald.”
Duidelijk is dat de ex-werkgever van eiser bij de opgave van het loon over augustus 2018 niet kenbaar heeft gemaakt dat het loon niet volledig is doorbetaald. Die kenbaarheid blijkt ook niet uit de loonstrook van eiser over augustus 2018.
Uit de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel i, (later omgenummerd naar l) van het Dagloonbesluit blijkt dat onder verlof verschillende vormen van overeengekomen onbetaald of (al dan niet volledig) betaald verlof vallen. Dit kan verlof zijn in verband met diverse doeleinden. Onder dit verlof wordt niet gerekend het verlof op grond van de artikelen 3:1 en 3:2 van de Wazo (zwangerschaps- en bevallingsverlof, adoptieverlof en pleegzorgverlof). Calamiteitenverlof en ander kortdurend verlof evenals het kraamverlof vallen er wel onder. Andere voorbeelden van verlof in de zin van dit besluit zijn ouderschapsverlof, zorgverlof en BAPO-verlof (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen).
Uit deze omschrijving van het begrip ‘verlof’ volgt dat daarvan slechts sprake kan zijn indien tussen werkgever en werknemer is overeengekomen dat de werknemer gedurende een bepaald tijdvak voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd geen arbeid verricht, zie ook de uitspraak van de CRvB van 7 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3328. Het is dus niet voldoende dat eiser gedurende twee weken niet heeft gewerkt. Er moet daarnaast een overeenkomst zijn tussen werkgever en werknemer waarin de afspraken over de periode en de omvang van het niet verrichten van arbeid zijn neergelegd. Van een dergelijke overeenkomst is de rechtbank niet gebleken.
Voor de toepassing van artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit acht de rechtbank op grond van de aangehaalde uitspraak van de CRvB niet voldoende dat een werknemer gedurende enige tijd niet heeft gewerkt en daarbij niet of tegen een lager salaris is doorbetaald.
4.9
Voor de vraag of sprake is van verlof, zoals bedoeld in artikel 17 van het Dagloonbesluit, is niet relevant of eiser is belemmerd in het opnemen van vakantiedagen. Het doel van artikel 17 van het Dagloonbesluit is immers niet om deze belemmering weg te nemen, zoals eiser stelt. Met deze bepaling is beoogd om te voorkomen dat het opnemen van vooraf afgesproken verlof een negatief effect heeft op de hoogte van een toekomstige uitkering.
4.1
Dat eiser het opgenomen verlof vóór de referentieperiode zou hebben opgebouwd, maakt ook niet dat artikel 17 van het Dagloonbesluit moet worden toegepast. Eiser heeft de vakantie die hij heeft genomen in augustus 2018 eerder al uitbetaald gekregen. Dit is daarom geen situatie als bedoeld in dat artikel.
4.11
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het door eiser genoten vakantieverlof bij de vaststelling van het dagloon terecht niet buiten beschouwing heeft gelaten. Met zijn vakantierechten is bovendien al voldoende rekening gehouden door uit te gaan van een all-in loon en het hanteren van factor C.
Slotsom
4.12
Verweerder heeft het dagloon correct vastgesteld. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
6. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.