In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de dagloonberekening van een WW-uitkering. De betrokkene, die van 27 maart 1995 tot 1 juli 2013 bij een B.V. had gewerkt, kwam na een bedrijfseconomische beëindiging van zijn dienstverband in aanmerking voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De betrokkene had van 1 juli 2013 tot 22 juli 2013 arbeid verricht bij een inlener, maar had van 22 juli tot en met 11 augustus 2013 geen arbeid verricht vanwege een bedrijfssluiting van de inlener. Betrokkene stelde dat deze periode als onbetaald verlof moest worden aangemerkt, wat de appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betwistte. De rechtbank Gelderland had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep vernietigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen overeenkomst was tussen de werkgever en de werknemer over het onbetaald verlof, waardoor de periode van bedrijfssluiting niet als zodanig kon worden aangemerkt. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond en bevestigde de dagloonberekening van € 83,25.