ECLI:NL:RBOVE:2022:1935

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
C/08/282147 / KG ZA 22-127
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een dwangsom in het kader van de financiële afwikkeling van een echtscheiding met schorsing van een eerder vonnis

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, vordert eiseres [X] een dwangsom van [Y] in het kader van de financiële afwikkeling van hun echtscheiding. De vordering is gebaseerd op een eerder vonnis van 22 december 2021, waarin [Y] werd veroordeeld tot bepaalde verplichtingen. Eiseres stelt dat [Y] niet meewerkt aan de uitvoering van dit vonnis en vraagt de voorzieningenrechter om een dwangsom op te leggen van € 5.000 per overtreding, met een maximum van € 100.000. In reconventie vraagt [Y] om schorsing van de executie van het vonnis van 22 december 2021, omdat hij meent dat er sprake is van een kennelijke misslag in dat vonnis. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in reconventie afgewezen, omdat de eerdere beslissing van de rechtbank niet in strijd was met de rechtsstrijd van partijen en er geen nieuwe feiten zijn aangevoerd die een herbeoordeling rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de vordering in conventie toegewezen, met een gematigde dwangsom van € 500 per overtreding, te vermeerderen met € 500 per dag dat [Y] in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000. Tevens is [Y] veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventionele als de reconventionele procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/282147 / KG ZA 22-127
Vonnis in kort geding van 4 juli 2022
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, hierna te noemen [X] ,
advocaat: mr. R.R. Beuker
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna te noemen [Y] ,
advocaat: mr. E.F. Muller.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 12 producties van 13 juni 2022;
- de e-mail van 17 juni 2022 van de zijde van [Y] met de eis in reconventie met 4 producties;
- de akte vermeerdering van eis van de zijde van [Y] ;
- de aanvullende producties 13 t/m 18 van de zijde van [X] ;
- de mondelinge behandeling op 20 juni 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van de zijde van [X] ;
- de pleitnota van de zijde van [Y] .
1.2.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat over de financiële afwikkeling van een echtscheiding. In het kader van de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van partijen zijn verschillende vonnissen gewezen, waaronder een vonnis van 22 december 2021. In dat vonnis is aan [Y] een termijn gesteld om tot financiering voor de voormalige echtelijke woning te komen, is [X] gemachtigd om tot verkoop van de woning over te gaan indien [Y] de woning niet binnen de gestelde termijn overneemt en is bepaald dat [X] onder bepaalde voorwaarden afstand zal doen van het vakantiehuisje op Vlieland. [Y] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
In deze procedure vordert [X] dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat [Y] een dwangsom verbeurt wanneer hij het vonnis van 22 december 2021 overtreedt. In reconventie vordert [Y] om de executie van (onderdelen van) het vonnis te schorsen tot op zijn vorderingen in hoger beroep is beslist.

3.De feiten

3.1.
[X] en [Y] zijn gehuwd geweest. Zij hebben een woning aan de [adres] in [plaats] in gemeenschappelijke eigendom. In een verdelingsprocedure bij de rechtbank Overijssel (zaak-/rolnummer C/08/251495 / HA ZA 20-283) zijn partijen ter zitting van 10 maart 2021 blijkens het proces-verbaal van de zitting het volgende overeengekomen:
“Partijen zijn ter zitting van de rechtbank Overijssel op 10/3/2021 in het kader van de verdeling van hun thans onverdeelde voormalig echtelijke woning te [plaats] overeengekomen dat zij genoemde woning, thans bewoond door de man met 4 kinderen, bindend zullen laten taxeren door [makelaar] te [plaats] tegen de huidige onderhandse vrije verkoopwaarde.
(…)
De vrouw stemt er mee in dat de woning tegen de getaxeerde waarde aan de man kan worden toegedeeld, mits de man de woning danop eigen naamkan herfinancieren en de vrouw uit dehoofdelijke aansprakelijkheidwordt ontslagen vooralle, huidige gemeenschappelijke schuldenvan partijen. Verdeling geschiedt bij helfte (…).
(…)
Dat wil zeggen, na verdeling van de woning via toedeling aan de man dan wel via onderhandse verkoop en levering aan een derde draagt ieder bij helfte de onderwaarde van de woning (…).
(…)
De man streeft ernaar de woning op zijn eigen naam te financieren. De vrouw is bereid afstand te doen van haar (beweerdelijk) recht in het kader van het blote eigendomsaandeel van de man voor wat betreft een woning op Vlieland, volgens de man verkregen uit een nalatenschap van zijn overleden vader en een bij uitsluiting geschonken bedrag van zijn moeder, indien de man de voormalig echtelijke woning voor een bedrag ad minimaal EUR 435 k toegedeeld krijgt. Indien de man dit kan financieren (eventueel met behulp van zijn aandeel in de woning op Vlieland waarop de vrouw dan geen aanspraak meer zal maken), is taxatie niet nodig van de woning op Vlieland.
Indien de taxatie een lagere waarde oplevert dan EUR 435 k doet de vrouw geen afstand van haar beweerdelijk recht op (de helft) van het eigendomsaandeel van de man in de woning op Vlieland.”
3.2.
Op 11 augustus 2021 heeft de rechtbank Overijssel – in het vervolg van diezelfde procedure – een tussenvonnis gewezen. Op 22 december 2021 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen. In dat eindvonnis is het volgende overwogen en bepaald:
“2.10. Anders dan de man, deelt de rechtbank het standpunt van de vrouw dat de man de woning op korte termijn moet herfinancieren wil toedeling aan hem plaatsvinden.
2.11.
Een en ander leidt tot navolgende beslissing.
Indien de man de woning niet uiterlijk op 1 april 2022 heeft geherfinancierd onder alle vorengenoemde voorwaarden, zal de rechtbank door middel van dit vonnis de vrouw machtigen tot alleenverkoop via een door de vrouw aan te wijzen makelaar en tegen een vraagprijs van minimaal € 500.000,- en een door de makelaar te bepalen marktconforme verkoopprijs - tenzij beide partijengezamenlijkniet met de verkoopprijs instemmen - en waarbij dit vonnis in de plaats treedt van de wilsovereenstemming, medewerking en handtekening van de man voor wat betreft verkoop(opdracht) en levering voor zover de man niet desverzocht binnen 72 uur meewerkt als hiervoor omschreven doch waarbij de levering van de woning aan een derde niet eerder plaatsvindt dan 15 augustus 2022 teneinde de man en de kinderen van partijen ruimte te bieden andere woonruimte respectievelijk eventueel een andere school te kunnen vinden.
2.12.
Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de man al zeer lang de tijd heeft (gehad) de (steeds duurder geworden en wordende) woning toegedeeld te krijgen en dat een verder opschuiven in de tijd naar verwachting slechts met zich brengt dat de vrouw (nog) meer financieel nadeel voor haar kiezen krijgt vanwege de nog steeds stijgende woningmarkt, in het licht van het aanzienlijke huizentekort gegeven de bevolkingsgroei, de stikstofproblematiek en de (kunstmatig) lage hypotheekrente.
(…)
De rechtbank:
(…)
3.1.
deelt de voormalig echtelijke woning van partijen aan de [adres] te [plaats] voor € 500.000,- toe aan de man onder de voorwaarde dat de man de woning uiterlijk op 1 april 2022 op eigen naam heeft geherfinancierd en de vrouw uiterlijk op datum levering heeft laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor alle op beider naam staande (hypothecaire) geldleningen, en waarbij de aldus tussen partijen bij helfte te verdelen resterende overwaarde wordt berekend per datum levering eigendomsaandeel van de vrouw aan de man conform rechtsoverweging 2.3 – 2.7;
(…)
3.3.
machtigt de vrouw met ingang van 1 april 2022 om de woning van partijen onderhands te doen verkopen en te doen leveren voor zover de man niet desverzocht binnen 72 uur hieraan meewerkt, waarbij de vrouw een verkoopopdracht geeft aan een door haar aan te wijzen makelaar, tegen een door deze makelaar vast te stellen marktconforme vraag- en laatprijs doch tegen een minimale prijs van € 500.000,-, tenzij partijen gezamenlijk niet instemmen met de vraagprijs, en waarbij dit vonnis in de plaats treedt van de door de man te verlenen toestemming, medewerking en handtekening inzake verkoop en levering van de woning, waarbij de levering van de woning aan een derde niet eerder plaatsvindt dan 15 augustus 2022;
(…)
3.5.
veroordeelt de man om mee te werken aan alle bezichtigings- /verkoopbevorderende acties, steeds opeersteverzoek van de makelaar, en om de woning steeds in een verkoopklare staat te tonen en achter te laten, alsmede - onder meer - aan afgifte van alle betreffende sleutels voor de bezichtigingen en voorts aan ontruiming met de zijnen van de woning uiterlijk tot drie dagen voor de levering;
3.6.
bepaalt dat de vrouw bij toedeling respectievelijk bij verkoop van de woning voor een bedrag van minimaal € 500.000,- afstand doet van haar beweerdelijk recht op de helft van het eigendomsaandeel van de man in de (vakantie)woning op Vlieland/Robijn en dat zij alsdan binnen één week een op kosten van de man aan haar gedaan afstandsverzoek van de notaris zal tekenen;
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.”
3.3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel heeft op 21 april 2022 een door [Y] ingestelde vordering tot schorsing van de executie van het vonnis van 22 december 2021 afgewezen. Tegen dit vonnis heeft [Y] geen hoger beroep ingesteld.
3.4.
[Y] heeft tegen het vonnis van 22 december 2021 hoger beroep ingesteld, met daarbij een incidentele vordering tot schorsing van de executie van het vonnis. Dit hoger beroep loopt nog.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[X] vordert dat de voorzieningenrechter [Y] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding van hetgeen waartoe hij in het vonnis van 22 december 2021 inzake de procedure met zaak-/rolnummer C/08/251495 / HA ZA 20-283 is veroordeeld, te vermeerderen met een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00, met veroordeling van [Y] in de proceskosten.
4.2.
[Y] voert verweer en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
in reconventie
4.3.
[Y] vordert, na vermeerdering van eis en wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter:
de beslissingen 3.3, 3.4 en 3.5 van het vonnis van 22 december 2021 van de Rechtbank Overijssel schorst totdat in het hoger beroep is beslist;
de vrouw veroordeelt dat zij bij toedeling respectievelijk verkoop van de woning voor een bedrag van € 500.000,00 afstand doet van haar beweerdelijke recht op de helft van het eigendomsaandeel van de man in de (vakantie)woning op Vlieland en dat zij een week voor de levering van het vakantiehuisje een op kosten van de man aan haar gedaan afstandsverzoek van de notaris zal tekenen met buiten effect stelling van de beslissing 3.6 van het vonnis van 22 december 2021;
de beslissing in 3.1 van het vonnis van 22 december 2021, voor zover de man de woning na 1 april 2022 niet meer toebedeeld kan krijgen, te schorsen in afwachting van de uitslag in het hoger beroep.
4.4.
[X] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter zal eerst ingaan op de vordering in reconventie, omdat dat voor een groot deel ook het verweer in conventie inhoudt.
in reconventie
5.2.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen in reconventie afwijzen. Daartoe overweegt hij als volgt.
5.3.
De voorzieningenrechter beoordeelt de vordering tot schorsing van de executie van het vonnis van 22 december 2021 aan de hand van de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). Omdat hoger beroep is ingesteld, moet een belangenafweging plaatsvinden, waarin de rechter kan betrekken of sprake is van een kennelijke misslag in het ten uitvoer te leggen vonnis.
5.4.
Een belangenafweging is reeds uitgevoerd in het door [Y] ingestelde kort geding tot schorsing van de executie, waarin de voorzieningenrechter op 21 april 2022 vonnis heeft gewezen. [Y] heeft in de huidige procedure echter aangevoerd dat in het vonnis van 22 december 2021 sprake is van een kennelijke misslag. Daaraan heeft [Y] andere feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd dan in het eerdere executiegeschil. [Y] voert nu namelijk aan dat sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van 22 december 2021, omdat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. Partijen hadden al overeenstemming bereikt over de verdeling van de woning en de afstand van het vakantiehuisje. Ook was een machtiging tot alleenverkoop van de woning niet door [X] gevorderd. Daar bestond dus geen grondslag voor. Ook stelt [Y] daarover niet te zijn gehoord tijdens de mondelinge behandeling. Deze feiten en omstandigheden zijn niet aan de orde gekomen in het door [Y] ingestelde kort geding tot schorsing van de executie waarin op 22 april 2022 uitspraak is gedaan. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad (HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099, r.o. 3.1.4.) kan een vordering nogmaals worden ingesteld op basis van een andere grondslag waarover de rechter zich nog niet eerder heeft uitgelaten. Dat geldt ongeacht of deze andere grondslag ook reeds in die eerdere procedure aangevoerd had kunnen worden.
[X] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat [Y] in zijn vordering in reconventie niet-ontvankelijk is nog verwezen naar een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2021:994). Maar ook in dat arrest wordt het antwoord op de vraag of een hernieuwde beoordeling van een vordering tot schorsing van de executie gerechtvaardigd is, afhankelijk gesteld van de gestelde grond voor de schorsing van de executie (r.o. 3.3.). De voorzieningenrechter zal hierna dan ook alsnog beoordelen of sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van 22 december 2021.
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat de rechter op grond van artikel 3:185 lid 1 BW de wijze van verdeling moet vaststellen, voor zover partijen over de verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen. Als wijze van verdeling komt onder andere in aanmerking: verdeling van de netto-opbrengst van het goed, nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht (lid 2 onder c).
5.6.
Uit het proces-verbaal van 10 maart 2021 blijkt dat tussen partijen overeenstemming bestond over de voorwaarden waaronder de woning zou worden toebedeeld aan [Y] en de voorwaarden waaronder [X] afstand zou doen van eventuele rechten op een vakantiehuis op Vlieland. Ook blijkt uit het pv dat de woning verkocht zou worden, indien de woning niet zou worden toegedeeld aan [Y] :
“(…)na verdeling van de woning via toedeling aan de man dan wel via onderhandse verkoop en levering aan een derde (…)”.
5.7.
De rechtbank heeft in het vonnis van 22 december 2021 op grond van artikel 3:185 lid 1 BW de wijze van verdeling vastgesteld voor zover daarover tussen partijen nog geen overeenstemming bestond. De rechtbank heeft een termijn gesteld voor [Y] om de woning over te kunnen nemen. Er bestond tussen partijen geen overeenstemming over een termijn. De rechtbank heeft in r.o. 2.10. immers overwogen: “
Anders dan de man, deelt de rechtbank het standpunt van de vrouw dat de man de woning op korte termijn moet herfinancieren wil toedeling aan hem plaatsvinden.”Ook over de datum waarop [Y] uiterlijk de woning zou moeten verlaten, bestond geen overeenstemming en is onderdeel geweest van het debat. Dat blijkt uit r.o. 2.2. van het vonnis van 22 december 2021: “
Zij stemt niet in met de door de man verzochte periode tot 15 augustus 2022 om zijn financiële mogelijkheden te onderzoeken qua toedeling van de woning aan hem.
De rechtbank heeft de in 3.1. bepaalde termijn dan ook binnen het wettelijk kader bepaald en is daarmee binnen de rechtsstrijd van partijen gebleven. De vordering tot schorsing van de beslissing onder 3.1. van het vonnis van 22 december 2021 zal dan ook worden afgewezen.
5.8.
Voor de stelling van [Y] dat [X] in de procedure bij de rechtbank niet om een machtiging heeft verzocht, geldt hetzelfde. De rechtbank heeft, voor het geval de woning niet door [Y] zou worden overgenomen, op grond van artikel 3:185 lid 2 sub c BW de wijze van verkoop kunnen bepalen. Er bestond tussen partijen immers nog geen overeenstemming over de manier waarop de woning zou worden verkocht indien [Y] de woning niet zou kunnen overnemen. Wat er ook zij van het standpunt dat [X] tijdens de echtscheidingsprocedure niet heeft verzocht om een machtiging om de woning te doen verkopen, een dergelijke beslissing valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter binnen het bestek van artikel 3:185 lid 2 sub c BW en de rechtbank is daarmee binnen de rechtsstrijd van partijen gebleven. Dat [Y] niet nadrukkelijk is gehoord over de toekenning van een machtiging aan [X] , betekent misschien dat het beginsel van hoor en wederhoor niet volledig is toegepast, maar betekent niet dat sprake is van een kennelijke misslag.
5.9.
Op grond van het voorgaande wordt de vordering in reconventie tot schorsing van het bepaalde onder 3.3, 3.4 en 3.5 van het vonnis van 22 december 2021 afgewezen.
5.10.
De voorzieningenrechter begrijpt de reconventionele vordering onder c. zo dat [Y] wil dat [X] de afstandsverklaring vóór de levering van de woning tekent, in plaats van daarna zoals onder 3.6. van het vonnis van 22 december 2021 is bepaald. [Y] stelt daartoe dat partijen op 10 maart 2021 zijn overeengekomen dat [X] vóór levering van de woning afstand zou doen.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het proces-verbaal van 10 maart 2021 is opgenomen dat [Y] de overname van de woning eventueel kan financieren
“met behulp van zijn aandeel in de woning op Vlieland waarop de vrouw dan geen aanspraak meer zal maken”. Eveneens staat in het proces-verbaal:
“Indien de taxatie een lagere waarde oplevert dan EUR 435 k doet de vrouw geen afstand van haar beweerdelijk recht op (de helft) van het eigendomsaandeel van de man in de woning op Vlieland.”
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het proces-verbaal niet is overeengekomen op welk moment [X] het afstandsverzoek bij de notaris zal tekenen bij een eventuele onderhandse verkoop van de woning. Ook hier heeft de rechtbank met inachtneming van artikel 3:185 lid 1 BW de wijze van verdeling bepaald voor zover partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt. Een kennelijke misslag valt in het vonnis van 22 december 2021 naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet te lezen. Ook de vordering tot schorsing van het bepaalde onder 3.6. van het vonnis van 22 december 2021 zal worden afgewezen.
5.11.
[Y] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten aan de zijde van [X] betalen. Deze worden begroot op € 656,00 aan salaris voor de advocaat van [X] .
in conventie
5.12.
De vordering van [X] om [Y] te veroordelen tot betaling van een dwangsom indien hij niet aan het vonnis van 22 december 2021 voldoet, zal worden toegewezen.
5.13.
[X] heeft aan haar vordering tot het toewijzen van een dwangsom ten grondslag gelegd dat [Y] niet meewerkt aan de afwikkeling van de verdeling van de woning. Nu de vorderingen van [Y] tot schorsing van de executie van het vonnis van 22 december 2021 zullen worden afgewezen, kan dat vonnis gelden als uitgangspunt voor de beoordeling van de vordering in conventie. Aan de veroordelingen in dat vonnis kan een dwangsom worden gekoppeld. Het feit dat [X] in de verdelingsprocedure geen dwangsom heeft gevorderd, betekent niet dat [X] in deze procedure geen dwangsom meer kan vorderen. Een dwangsom kan namelijk ook in een latere procedure worden gevorderd. De stelling van [Y] dat toewijzing van een dwangsom ertoe leidt dat [Y] feitelijk verplicht wordt om aan het vonnis te voldoen en dat het hoger beroep dan geen zin meer heeft, zou leiden tot een afweging van belangen. Een belangenafweging heeft al plaatsgevonden in het executiegeschil in april 2022 en nu ook in deze procedure in reconventie is geoordeeld dat geen sprake is van een kennelijke misslag, zal ook dit argument niet tot afwijzing van de gevorderde dwangsommen kunnen leiden.
Van de subsidiair aangevoerde gronden (c t/m h) is onvoldoende concreet onderbouwd waarom deze tot afwijzing van de gevorderde dwangsom zouden moeten leiden. Bovendien brengt het bijkomende karakter van de dwangsom naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich mee dat in het kader van een procedure waarin wordt gevorderd dwangsommen aan een hoofdveroordeling te verbinden, de hoofdveroordeling zelf niet meer inhoudelijk kan worden aangevochten. Overigens verzet ook het gesloten systeem van rechtsmiddelen zich daartegen.
5.14.
De vordering in conventie zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsomveroordeling geldt vanaf de datum van betekening van dit vonnis. Daarnaast wordt de dwangsom gematigd tot € 500,00 per overtreding van hetgeen waartoe [Y] in het vonnis van 22 december 2021 is veroordeeld, te vermeerderen met € 500,00 per dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00 in totaal.
5.15.
[Y] wordt in de procedure in conventie in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten, die [X] heeft gemaakt, betalen. Deze worden tot op heden begroot op:
Kosten dagvaarding: € 125,03
Griffierecht: € 314,00
Salaris advocaat:
€ 656,00
Totaal: € 1.095,03

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [Y] vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per overtreding van hetgeen waartoe hij in het vonnis van 22 december 2021 inzake de procedure met zaak-/rolnummer C/08/251495 / HA ZA 20-283 is veroordeeld, te vermeerderen met een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
6.2.
veroordeelt [Y] in de kosten van de procedure in conventie, tot op heden begroot op € 1.095,03;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af;
6.6.
veroordeelt [Y] in de kosten van de procedure in reconventie, tot op heden begroot op € 656,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2022. (SB)