ECLI:NL:GHARL:2021:994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
200.287.698
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep betreffende schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad in huurzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een incident in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellanten] c.s. en [geïntimeerden] c.s. over de schorsing van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis van de kantonrechter. De kantonrechter had [appellanten] c.s. veroordeeld om een huurwoning te ontruimen en de huur te betalen. [Appellanten] c.s. hebben in hoger beroep een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van deze uitvoerbaarverklaring, waarbij zij aanvoerden dat er een noodtoestand zou ontstaan bij ontruiming. Het hof overweegt dat [appellanten] c.s. eerder in een executiegeschil op basis van dezelfde argumenten hebben geprobeerd de executie te schorsen, maar dat deze vordering was afgewezen. Het hof komt tot de conclusie dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen. Daarom wijst het hof de incidentele vordering af en veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het incident. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt volgens het roljournaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.287.698
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 8842886)
arrest in kort geding van 2 februari 2021
in het incident in de zaak van

1.[appellant1] ,

2.
[appellante2],
beiden wonende te [A] ,
appellanten, tevens eisers in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. T.P. Boer,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
beiden wonende te [A] ,
geïntimeerde, tevens verweerders in het incident,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. C.A. Hage.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep tevens inhoudende incidentele vordering tot schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring ex artikel 351 Rv van 21 december 2020;
- het verzoek tot het deponeren van stukken van 12 januari 2021 (met producties);
- de incidentele antwoordconclusie ex artikel 351 Rv.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Sinds 1 november 2011 huren [appellanten] c.s. van [geïntimeerden] c.s. de woning aan de [a-straat] 14 te [A] . Bij het vonnis in kort geding van 3 december 2020 heeft de kantonrechter [appellanten] c.s. onder meer veroordeeld de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en de huur van € 1.050 per maand vanaf 1 oktober 2020 tot aan de dag van ontruiming te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In hoger beroep hebben [appellanten] c.s. een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
[appellanten] c.s. hebben intussen ook bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een executiegeschil op grond van artikel 438 lid 2 Rv aanhangig gemaakt en de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding van de kantonrechter van 3 december 2020 gevorderd. De voorzieningenrechter heeft die vordering van [appellanten] c.s. bij vonnis van 5 januari 2021 afgewezen. Wel heeft de voorzieningenrechter in het gegeven dat [appellanten] c.s. een nieuwe woning (moeten) zoeken gedurende de lockdown die thans van kracht is in verband met de coronacrisis, aanleiding gezien [appellanten] c.s. nog een terme de grâce te verlenen en te bepalen dat [appellanten] c.s. tot uiterlijk 3 februari 2021 wordt gegund om tot ontruiming van de woning over te gaan.
3.3
Het hof stelt voorop dat een geëxecuteerde, naast het recht om in kort geding een vordering tot schorsing van de executie in te stellen op grond van artikel 438 lid 2 Rv, in beginsel ook het recht toekomt een soortgelijke vordering door middel van een incident op grond van artikel 351 Rv in te stellen in hoger beroep. Indien echter voordat in het incident in hoger beroep uitspraak is gedaan, de vordering tot schorsing krachtens artikel 438 lid 2 Rv is afgewezen en door de geëxecuteerde geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of anderszins zijn gebleken, die een hernieuwde beoordeling van een dergelijke vordering rechtvaardigen, dan kan zulks meebrengen, afhankelijk van de gestelde grond voor de schorsing van de executie, dat het hof wegens strijd met de goede procesorde aan een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering niet toekomt.
3.4
[appellanten] c.s. leggen aan hun incidentele vordering ten grondslag dat bij een ontruiming een noodtoestand zal ontstaan. Volgens [appellanten] c.s. kunnen zij en de bij hen inwonende zoon niet tijdig over een andere woning beschikken. De zoon zit op school en loopt stage in de nabijheid van de woning. Als gevolg van de lockdown die van kracht is, is het onmogelijk om hulp te zoeken bij de ontruiming en om nieuwe woonruimte te vinden, aldus [appellanten] c.s.
3.5
In het executiegeschil hebben [appellanten] c.s. op basis van exact dezelfde argumenten als in het incident vergeefs aangevoerd dat er sprake is van een noodtoestand die zou moeten meebrengen dat de executie moet worden geschorst. Bij gebreke van door [appellanten] c.s. in dit incident gestelde feiten en omstandigheden die tot hernieuwde beoordeling van de gestelde noodtoestand aanleiding geven, komt het hof wegens strijd met de goede procesorde aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering niet toe. Anders zou immers een vordering met exact dezelfde strekking en gebaseerd op dezelfde feitelijke omstandigheden, voor de tweede maal aan een rechter – niet zijnde de appel- of cassatierechter in die zaak – worden voorgelegd zonder dat daarvoor een deugdelijke rechtvaardiging geldt.
3.6
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen en [appellanten] c.s. als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident veroordelen. De kosten van het incident aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op € 1.114 (1 punt x appeltarief II).
3.7
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 1.114 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, H.L. Wattel en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.