ECLI:NL:RBOVE:2022:1927

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
9501830 \ CV EXPL 21-2496
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens niet tijdige levering van bestelde goederen en betaling van openstaande facturen

In deze zaak vordert eiser, [A] INTERIEURS B.V., vervangende schadevergoeding van gedaagde, [B], omdat een deel van de door haar bestelde spiegels en ledverlichting niet op tijd is geleverd. De kantonrechter oordeelt dat [B] geen beroep kan doen op opschorting van de levering, omdat hij toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen. De vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen. In reconventie vordert [B] betaling van openstaande facturen, maar de kantonrechter oordeelt dat [A] onvoldoende heeft onderbouwd dat er crediteringsafspraken zijn gemaakt. Een deel van de vordering van [B] wordt toegewezen, maar ook een deel wordt afgewezen. De procedure omvat verschillende processtukken, waaronder tussenvonnissen en akten van beide partijen. De kantonrechter heeft de feiten en het geschil tussen partijen uitvoerig beoordeeld, waarbij de afspraken over levering en betaling centraal stonden. Uiteindelijk wordt [B] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [A] en vice versa, met inachtneming van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9501830 \ CV EXPL 21-2496
Vonnis van 21 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap
[A] INTERIEURS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [A] ,
gemachtigde: mr. S.A.G. de Vries,
tegen
[B],
handelend onder de naam Spinlight,
zaakdoende te Rijssen,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [B] ,
gemachtigde: mw. E. Asbroek.

1.Samenvatting

1.1.
[A] heeft spiegels en ledverlichting bij [B] besteld en stelt dat [B] een deel van de order niet op tijd heeft geleverd. Zij vordert daarom in conventie betaling van vervangende schadevergoeding. [B] stelt dat hij de levering heeft opgeschort, omdat [A] een aantal facturen nog niet heeft betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [B] geen beroep doen op opschorting en is hij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De gevorderde vervangende schadevergoeding wordt toegewezen.
1.2.
[B] vordert in reconventie betaling van een aantal openstaande facturen. [A] stelt dat partijen crediteringsafspraken hebben gemaakt over deze facturen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij deze stelling niet voldoende onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat een deel van de gevorderde bedragen toewijsbaar is en wijst een deel van de gevorderde bedragen af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 december 2021,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [A] , ingekomen ter griffie op
2 maart 2022,
- de akte overlegging producties, tevens vermindering c.q. wijziging van eis van [B] van 10 maart 2022,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 maart 2022,
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [A] ,
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [B] ,
- de akte na comparitie van [A] van 17 mei 2022 met producties,
- de akte overlegging producties, tevens akte houdende bezwaar, tevens akte vermindering van eis van [B] van 17 mei 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[A] is een bedrijf dat zich bezighoudt met het verzorgen van complete interieurinrichtingen voor projecten. [B] heeft een onderneming in het vervaardigen van elektrische lampen en verlichtingsapparaten.
3.2.
Op 21 oktober 2020 heeft [A] een inkooporder geplaatst bij [B] voor spiegels en ledverlichting ter waarde van € 14.500,00 exclusief btw, bestemd voor een project in Goes.
3.3.
In week 45 van het jaar 2020 (2 tot en met 8 november 2020) zou de order geleverd worden. Na overleg tussen partijen is deze datum verplaatst naar week 47 van dat jaar.
3.4.
Op 19 november 2020 heeft [B] [A] per e-mail verzocht om de pro forma factuur voor het project in Goes te betalen.
3.5.
Op 3 december 2020 heeft [A] een bedrag van € 10.000,00 aan [B] betaald als aanbetaling.
3.6.
Op 4 december 2020 (week 49) moest [A] opleveren aan haar eindgebruiker.
3.7.
Op 8 december 2020 (week 50) heeft [A] het volgende per brief aan [B] geschreven:
“Ik hoor nu van [C] dat er even gemeld dat er wederom (!!) heel makkelijk van de leverdatum af wordt geweken, en dat je “vrijdag” komt de LED spiegels. Dit compleet in tegenstelling tot alle eerdere toezeggingen over beloofde leverdata.
Morgen is de oplevering c.q. overdracht. Wanneer er niet conform de laatste overeengekomen termijn met [D] (lees: morgenvroeg) wordt geleverd, mag je deze e-mail als formele ingebrekestelling beschouwen. Alle uitloop rondom dit verhaal, is niet acceptabel.”
3.8.
Op 21 december 2020 heeft de advocaat van [A] een ingebrekestelling naar [B] gestuurd, waarin [B] is gesommeerd om uiterlijk woensdag 23 december 2020 op of vóór 14.00 uur te leveren en monteren.
3.9.
Op 23 december 2020 heeft de advocaat van [A] per brief aan [B] medegedeeld dat [A] derden zou gaan inschakelen om het werk gereed te maken, waarbij de kosten op [B] zouden worden verhaald.
3.10.
Op diezelfde datum heeft [A] een bestelling bij Rometco geplaatst.
3.11.
Op 5 januari 2021 heeft [B] per e-mail aan [A] medegedeeld dat hij de werkzaamheden zou hervatten en op 19 januari 2021 zou opleveren.
3.12.
Op 8 januari 2021 heeft de advocaat van [A] [B] per brief onder meer het volgende medegedeeld:
“Kort en goed. U hoeft niets meer te doen. Het verzuim is ingetreden en cliënte zal de schade op u verhalen.”
3.13.
[B] heeft vervolgens alsnog producten geleverd.
Op 19 januari 2021 heeft de advocaat van [A] [B] per brief gesommeerd om deze producten weer op te halen.
3.14.
Op 24 maart 2021 heeft de advocaat van [A] een ingebrekestelling naar [B] gestuurd, waarin hij hem heeft gesommeerd om binnen acht dagen een bedrag van € 10.385,18 aan vervangende schadevergoeding aan [A] te betalen en de te laat geleverde producten op te halen.
3.15.
Op 2 april 2021 heeft de advocaat van [A] [B] nog een allerlaatste kans gegeven om uiterlijk 6 april 2021 op of vóór 09.00 uur de schadevergoeding te betalen en de te laat geleverde producten op te halen.
3.16.
Op 21 september 2021 heeft [A] derdenbeslag gelegd onder de bank van [B] .

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[A] vordert betaling van een bedrag van € 10.385,85, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 december 2020, dan wel vanaf de dag van dagvaarding (zijnde 4 oktober 2021), tot de dag van volledige betaling. Daarnaast vordert zij betaling van de beslagkosten, betaling van een bedrag van € 653,00 aan buitengerechtelijke incassokosten
en veroordeling van [B] in de proceskosten en nakosten.
4.2.
[A] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij spiegels en ledverlichting bij [B] heeft besteld, maar dat een deel van de order niet op tijd is geleverd. Om haar schade te beperken en de producten op tijd te kunnen leveren aan haar eindgebruiker, heeft [A] bij Rometco vervangende producten besteld voor de niet op tijd geleverde producten.
[A] stelt dat zij een aanbetaling van € 10.000,00 aan [B] heeft gedaan en dat [B] voor € 5.155,50 aan producten op tijd heeft geleverd. Zij stelt dat zij dus (€ 10.000,00 – € 5.155,50 =) € 4.844,50 te veel heeft betaald. Daarnaast stelt [A] dat zij € 4.689,00 méér heeft moeten betalen voor de vervangende producten bij Rometco. Ten slotte stelt zij dat [B] een bedrag van € 851,68 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. [A] vordert daarom betaling van een bedrag van (€ 4.844,50 + € 4.689,00 + 851,68 =) € 10.385,18.
4.3.
[B] voert verweer. Hij stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat het niet aan hem te wijten is dat er te laat is geleverd en dat hij alsnog heeft geleverd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[B] vordert – na wijziging en vermindering van eis – primair betaling van een bedrag van € 25.074,94, dan wel subsidiair betaling van een bedrag van € 12.671,73.
4.6.
[B] legt aan zijn primaire vordering ten grondslag dat [A] verschillende facturen onbetaald heeft gelaten, in totaal ter hoogte van een bedrag van € 30.774,19.
[B] brengt de aanbetaling van [A] van € 10.000,00 hierop in mindering. Bij akte van 17 mei 2022 heeft [B] zijn eis verminderd met een bedrag van € 405,35, omdat uit een door [A] overgelegde e-mail is gebleken dat is gevraagd om dit bedrag te crediteren. Daarnaast stelt [B] dat [A] een bedrag van € 3.062,87 aan contractuele rente en een bedrag van € 1.643,23 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
In totaal vordert [B] daarom primair betaling van een bedrag van (€ 30.774,19 –
€ 10.000,00 – € 405,35 + € 3.062,87 + € 1.643,23 =) € 25.074,94.
4.7.
[A] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat de vordering van [B] als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De akte na comparitie van [A]

5.1.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter [A] , zoals door haar verzocht, in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de toepasselijkheid van de door [B] gehanteerde algemene voorwaarden en (ter onderbouwing van) haar stelling dat partijen in augustus 2020 crediteringsafspraken hebben gemaakt met betrekking tot de facturen waarvan [B] in reconventie betaling vordert.
[A] heeft een akte na comparitie ingediend.
5.2.
In zijn antwoordakte heeft [B] bezwaar gemaakt tegen de inhoud van die akte, omdat daarin volgens hem niet alleen wordt ingegaan op de punten die in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling zijn vermeld. [B] heeft in dat verband aangevoerd dat [A] in haar akte opnieuw inhoudelijk ingaat op het geschil en ook nieuwe stellingen inneemt.
De kantonrechter volgt [B] in zijn bezwaar. Zij zal bij de beoordeling van het geschil alleen acht slaan op de inhoud van de akte na comparitie, voor zover daarin wordt ingegaan op de toepasselijkheid van de door [B] gehanteerde algemene voorwaarden en de stelling van [A] dat partijen in augustus 2020 (dan wel september 2020) crediteringsafspraken hebben gemaakt met betrekking tot de facturen waarvan [B] in reconventie betaling vordert.

6.De beoordeling

in conventie

Hoofdsom
6.1.
[A] en [B] hebben een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [B] spiegels en ledverlichting zou leveren aan [A] . [A] stelt dat [B] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, omdat hij een deel van de producten te laat heeft geleverd.
6.2.
Tussen partijen staat vast dat zij hebben afgesproken dat de spiegels en ledverlichting zouden worden geleverd in week 45 van het jaar 2020, maar dat de leverdatum in overleg is verplaatst naar week 47 van het jaar 2020. [B] erkent dat hij in week 47 nog niet alle producten had geleverd, maar stelt dat hij de levering heeft opgeschort omdat [A] nog facturen had openstaan bij [B] .
Algemene voorwaarden
6.3.
Aangezien [B] verschillende stellingen onderbouwt met een beroep op zijn algemene voorwaarden, zal de kantonrechter eerst beoordelen in hoeverre hij zich op die algemene voorwaarden kan beroepen.
6.4.
Een beding in de algemene voorwaarden is vernietigbaar indien de algemene voorwaarden niet vóór of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld of elektronisch ter beschikking zijn gesteld, terwijl dit redelijkerwijs wel mogelijk was. Dit staat in de artikelen 6:233 en 6:234 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Uit jurisprudentie volgt dat er geen beroep op de vernietigbaarheid van een beding in de algemene voorwaarden kan worden gedaan, indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst bekend was met dat beding of daarmee bekend geacht kon worden te zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan bestendige handelsrelaties, waarbij regelmatig gelijksoortige overeenkomsten tussen partijen worden gesloten, terwijl de algemene voorwaarden bij het sluiten van de eerste overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld (ECLI:NL:HR:1999:ZC2977, r.o. 3.4).
6.5.
[A] stelt dat de algemene voorwaarden niet aan haar ter hand zijn gesteld. Volgens [B] hebben partijen echter een voortdurende en langdurige handelsrelatie, waarbij hij keer op keer zijn algemene voorwaarden heeft overhandigd en van toepassing heeft verklaard. Volgens hem zijn deze algemene voorwaarden dan ook op alle overeenkomsten tussen partijen van toepassing. [B] heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn algemene voorwaarden ooit aan [A] ter hand heeft gesteld.
Daarom kan niet worden aangenomen dat [A] bij het sluiten van de overeenkomst bekend was met de bedingen in de algemene voorwaarden. De bedingen in de algemene voorwaarden zijn dan ook vernietigbaar.
6.6.
Nu [A] zich heeft beroepen op de vernietigbaarheid van de bedingen in de algemene voorwaarden, kan [B] daar geen beroep op doen tegenover [A] . Aan zijn stellingen die gebaseerd zijn de op de algemene voorwaarden zal daarom voorbij worden gegaan.
Opschorting
6.7.
[B] stelt dat hij de levering aan [A] heeft opgeschort, omdat [A] nog facturen bij hem had openstaan.
6.8.
Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, mag zijn eigen verplichting tegenover de schuldeiser opschorten, totdat de schuldeiser de vordering heeft voldaan. Er moet dan wel voldoende samenhang bestaan tussen vordering en verplichting. Dit staat in artikel 6:52 lid 1 BW.
6.9.
Allereerst stelt [B] dat [A] de pro forma factuur voor de order van de spiegels en ledverlichting niet tijdig heeft betaald. Volgens hem stond in de pro forma factuur dat [A] binnen drie dagen een aanbetaling van 50% moest doen. [A] betwist dat partijen deze aanbetaling hadden afgesproken, maar heeft op 3 december 2020 een bedrag van € 10.000,00 naar [B] overgemaakt als aanbetaling. Vanaf dat moment kon [B] zijn verplichtingen dus in ieder geval niet meer opschorten op grond van het niet betalen van deze pro forma factuur.
6.10.
Daarnaast stelt [B] dat er nog andere, oudere facturen openstonden.
Voor zover deze facturen nog openstonden (waarop zal worden ingegaan bij de beoordeling in reconventie), geldt dat de betaaltermijnen voor deze facturen al ruimschoots verstreken waren ten tijde van het aannemen van de order van de spiegels en ledverlichting. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [B] daarom de levering van de producten niet opschorten vanwege deze oudere facturen. Bij het aannemen van de order heeft [B] immers toegezegd in week 45 te zullen leveren (welk levermoment later in onderling overleg is bepaald op week 47) en nergens blijkt uit dat hij heeft medegedeeld dat hij de levering zou opschorten tot het moment van betaling van de oudere facturen. Daarnaast heeft [A] onbetwist gesteld dat [B] ook na de aanbetaling nog heeft toegezegd om op 20 december 2020 te zullen leveren. Nu hij deze toezegging heeft gedaan, kan hij zich naar het oordeel van de kantonrechter achteraf niet meer op opschorting beroepen.
Toerekenbare tekortkoming
6.11.
Aangezien [A] de aanbetaling voor de order van de spiegels en ledverlichting op 3 december 2020 heeft betaald, was [B] in ieder geval vanaf dat moment verplicht om de producten te leveren. Op 21 december 2020 heeft [A] [B] in gebreke gesteld en hem gesommeerd om uiterlijk op 23 december 2020 op of vóór 14.00 uur alle producten te leveren. Nu hij dit niet heeft gedaan, is hij tekortgeschoten in de nakoming van de op grond van de overeenkomst op hem rustende verplichtingen.
6.12.
Voor zover [B] stelt dat de tekortkoming niet aan hem te wijten is, omdat de levertermijn bij het aannemen van de order al niet haalbaar was, geldt dat hij die levertermijn dan niet overeen had moeten komen. Voor zover hij stelt dat de levertermijn niet haalbaar was omdat [A] op 23 november 2020 nog wijzigingen heeft doorgevoerd, geldt dat hij dan niet daarna nog had moeten toezeggen om op 20 december 2020 alsnog te zullen leveren.
Nu hij dat wel heeft gedaan, valt de tekortkoming hem toe te rekenen.
Vervangende schadevergoeding
6.13.
Indien nakoming niet blijvend onmogelijk is, kan een verplichting worden omgezet in een verplichting tot vervangende schadevergoeding. De schuldenaar moet dan in verzuim zijn en de schuldeiser moet hem schriftelijk mededelen dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert. Dit staat in artikel 6:87 lid 1 BW.
6.14.
[A] heeft [B] schriftelijk in gebreke gesteld en [B] is op 23 december 2020 in verzuim geraakt. Op 23 december 2020 heeft [A] [B] schriftelijk medegedeeld dat zij iemand anders zou inschakelen om de producten te leveren en dat zij de (meer)kosten daarvan op [B] zou verhalen. De verplichting van [B] tot levering van de producten is daarmee dus omgezet in een verplichting tot het betalen van vervangende schadevergoeding.
6.15.
[A] heeft [B] € 10.000,00 betaald als aanbetaling en heeft onbetwist gesteld dat zij voor € 5.155,50 aan producten van [B] heeft ontvangen. Dit betekent dat zij (€ 10.000,00 – € 5.155,50 =) € 4.844,50 te veel aan [B] heeft betaald. [A] kan ten opzichte van [B] aanspraak maken op terugbetaling daarvan.
Daarnaast heeft [A] onbetwist gesteld dat zij producten bij Rometco heeft besteld ter vervanging van de producten die niet op tijd door [B] zijn geleverd en dat deze producten in totaal € 4.689,00 méér hebben gekost. Dit betekent dat [B] een bedrag van
€ 4.689,00 aan vervangende schadevergoeding aan [A] moet betalen.
Per saldo is [B] dus aan [A] verschuldigd: (€ 4.844,50 + € 4.689,00 =) € 9.533,50
Buitengerechtelijke incassokosten
6.16.
[A] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
[B] heeft hiertegen geen specifiek verweer gevoerd.
6.17.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt daarnaast vast dat [B] geen consument is en dat [A] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De buitengerechtelijke incassokosten zijn daarom toewijsbaar. [A] vordert twee keer een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. Eenmaal een bedrag van € 851,68 (opgenomen in de gevorderde som van € 10.385,18) en eenmaal een bedrag van € 635,00. Het gevorderde bedrag van € 851,68 valt binnen het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen. Het tweede gevorderde bedrag zal worden afgewezen.
Rente
6.18.
[A] vordert betaling van de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW.
De wettelijke handelsrente is alleen van toepassing op de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst en dus niet op andere verplichtingen die uit een handelsovereenkomst kunnen volgen.
6.19.
De kantonrechter zal de wettelijke handelsrente toewijzen over het terug te betalen bedrag van € 4.844,50 vanaf 2 april 2021 (het moment van verzuim, gelet op de brief van
24 maart 2021).
6.20.
De wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar over vervangende schadevergoeding (vgl. ECLI:NL:HR:2019:1499, r.o. 4.3.2 en ECLI:NL:GHSHE:2017:925, r.o. 13.8).
De kantonrechter zal in plaats daarvan de (gewone) wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijzen over het bedrag van € 2.293,50 aan vervangende schadevergoeding vanaf 13 januari 2021 en over het bedrag van € 2.395,50 aan vervangende schadevergoeding vanaf 23 januari 2021 (het moment dat de schade is geleden, gelet op de data van de facturen van Rometco).
6.21.
De wettelijke handelsrente is ook niet toewijsbaar over de buitengerechtelijke incassokosten (ECLI:NL:HR:2013:40, r.o. 3.2). De kantonrechter zal de (gewone) wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen vanaf 2 april 2021 (het moment van verzuim, gelet op de brief van 24 maart 2021).
Beslagkosten
6.22.
[A] heeft beslag gelegd op onroerend goed en onder de bank van [B] om er zeker van te zijn dat zij – bij toewijzing van haar vordering – haar vordering op [B] kan innen. Zij vordert dat [B] wordt veroordeeld tot betaling van de beslagkosten. Ter zitting heeft [A] verklaard dat zij afziet van het vorderen van de beslagkosten met betrekking tot het onroerend goed en dat zij alleen betaling van de beslagkosten met betrekking tot het derdenbeslag onder de bank vordert. In zoverre heeft [A] ter zitting haar eis verminderd.
6.23.
De kosten van het beslag kunnen van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Dit staat in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv).
6.24.
Dat [B] een tegenvordering op [A] heeft althans stelt te hebben, staat niet aan toewijzing van de beslagkosten in de weg. Deze tegenvordering stond immers nog ter discussie tussen partijen en [A] is gerechtigd om beslag te leggen ter verzekering van het innen van haar vordering.
6.25.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de beslagkosten met betrekking tot de bank dan ook toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op:
- verschotten: € 359,74
- griffierecht: € 667,00
- salaris gemachtigde: € 373,00punt x tarief € 373,00)
totaal € 1.399,74
Proceskosten in conventie
6.26.
[B] wordt in deze procedure in conventie in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De proceskosten van [A] worden begroot op:
- dagvaarding: € 100,32
- griffierecht: € 0,00
- salaris gemachtigde: € 932,50punt x tarief € 373,00)
totaal € 1.032,82
6.27.
De door [A] apart gevorderde nakosten zijn toewijsbaar en worden zoals gebruikelijk begroot op een half punt van het toegewezen salaris, met een maximum van € 124,00. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 124,00.
in reconventie
Hoofdsom
6.28.
[B] stelt in zijn akte overlegging producties (tevens vermindering van eis) dat [A] de volgende facturen onbetaald heeft gelaten en vordert betaling daarvan.
Factuurnummer
Factuurdatum
Factuurbedrag
18000604
30 juni 2018
€ 1.331,00
19000094
18 januari 2019
€ 594,11
19000398
18 maart 2019
€ 41,27
20000101
20 januari 2020
€ 1.006,48
20000283
29 februari 2020
€ 332,15
20000610
12 juni 2020
€ 302,50
20000822
31 juli 2020
€ 3.267,00
522
21 januari 2021
€ 196,55
533
21 januari 2021
€ 17.734,80
566
21 januari 2021
€ 317,63
1852
28 december 2021
€ 5.650,70
Totaal
€ 30.774,19
6.29.
[A] bestrijdt dat zij de door [B] genoemde factuurbedragen onbetaald heeft gelaten. Zij voert in dat verband aan dat [B] zijn vordering niet (duidelijk) heeft onderbouwd.
Factuurnummers 18000604, 19000094, 19000398, 20000101, 20000283 en 20000822
6.30.
[A] stelt bij akte na comparitie dat partijen op 2 september 2020 een bespreking hebben gehad, waarbij crediteringsafspraken zijn gemaakt. Zij heeft een verklaring overgelegd van mevrouw [E] , een medewerker van [A] , die bij de bespreking aanwezig was. [E] heeft daarin verklaard dat partijen afspraken hebben gemaakt over de facturen met nummers 18000094, 18000604, 19000398, 20000101, 20000283, en 20000822 en heeft ook verklaard welke bedragen partijen per factuur zijn overeengekomen.
6.31.
[B] erkent dat partijen een bespreking hebben gehad (volgens hem in augustus 2020) en dat er crediteringsafspraken zijn gemaakt, maar betwist dat de crediteringsafspraken over deze facturen gingen. Bij akte na de mondelinge behandeling heeft hij een creditfactuur van 1 september 2020 overgelegd met als opschrift “Verzamelcredit tegemoetkoming nav gesprek [F] / [E] ”. Uit deze creditfactuur, ter hoogte van € 598,95, blijkt echter niet op welke facturen die ziet.
6.32.
[A] heeft een e-mail van [E] van 24 september 2020 overgelegd waarin zij [B] het volgende mailt:
“In bijlage tref je jullie factuur met nr. 20000822. Ik zie dat jullie met €335 meer factureren dan datgeen wat wij op de inkooporder hebben staan. Er is destijds tussen jou en [F] afspraak gemaakt dat jullie de lamp voor het bedrag van €2365 produceren en monteren. De situatie op locatie hebben jullie zelf beoordeeld. Vanuit jullie hebben wij geen e-mail ontvangen betreffend meerwerk.
Graag ontvangen wij voor het bedrag van € 335 een creditnota.”
6.33.
[B] stelt dat deze e-mail hem is ontgaan. Naar aanleiding van deze
e-mail heeft hij zijn eis in reconventie verminderd met een bedrag van € 405,35 (€ 335,00 vermeerderd met 21% btw).
6.34.
Met betrekking tot de andere facturen heeft [A] niets overgelegd waaruit blijkt dat partijen de crediteringsafspraken hebben gemaakt zoals beschreven in de verklaring van [E] . In haar e-mail van 24 september 2020 vraagt [E] ook niet om creditnota’s van andere facturen. De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat [E] zich de bespreking van 2 september 2020 met betrekking tot alle factuurnummers en bedragen nog (zo gedetailleerd) herinnert. Nu [A] geen andere stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de gestelde crediteringsafspraken, is de kantonrechter van oordeel dat [A] niet voldoende heeft onderbouwd dat er crediteringsafspraken zijn gemaakt en wat de inhoud daarvan is.
6.35.
Aangezien niet vast is komen te staan dat er crediteringsafspraken zijn gemaakt met betrekking tot de facturen met de nummers 18000604, 19000094, 19000398, 20000101 en 20000283, oordeelt de kantonrechter dat de daarin gefactureerde bedragen toewijsbaar zijn. Het bedrag van de factuur met nummer 20000822 zal ook worden toegewezen, minus het bedrag van € 405,35 waarmee [B] zijn eis heeft verminderd.
Factuurnummer 522
6.36.
[A] stelt dat zij geen idee heeft waarvoor de factuur met nummer 522 dient en betwist dat zij deze moet betalen. [B] stelt dat deze factuur betrekking heeft op de door [A] bestelde rails en heeft e-mails overgelegd waarin partijen over deze rails corresponderen. Nu [A] geen nader verweer heeft gevoerd tegen deze factuur, is het daarin gefactureerde bedrag toewijsbaar.
Factuurnummer 533
6.37.
De factuur met nummer 533 is de eindfactuur van het project in Goes.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen en geoordeeld, kan [B] voor deze order geen eindfactuur in rekening brengen. De vordering tot betaling van deze factuur zal daarom worden afgewezen.
Factuurnummer 566
6.38.
[A] stelt dat de factuur met nummer 566 haar onbekend is. [B] heeft echter
e-mails overgelegd van 16 en 22 maart 2021, waarin hij [A] verzoekt om deze factuur te betalen en waarbij hij de factuur als bijlage heeft meegezonden. Nu [A] geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen deze factuur, is het daarin gefactureerde bedrag toewijsbaar.
Factuurnummer 1852
6.39.
De factuur met nummer 1852 heeft betrekking op de montage van rails, spiegels en lampen in Goes. [A] stelt dat zij hier geen opdracht toe heeft verstrekt. [B] heeft echter onbetwist gesteld dat hij de werkzaamheden wel heeft uitgevoerd. Als [A] deze opdracht niet aan [B] had verstrekt, dan had zij [B] de werkzaamheden ook niet moeten laten uitvoeren, maar hem weg moeten sturen. Nu zij dit niet heeft gedaan, is de kantonrechter van oordeel dat [A] de factuur voor de werkzaamheden moet betalen.
Factuurnummer 20000610
6.40.
De factuur met nummer 20000610 ziet op een demo. [A] stelt dat deze niet in rekening gebracht zou worden. [B] stelt dat demo’s altijd worden doorbelast, maar heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Nu niet vast is komen te staan dat is overeengekomen dat de demo in rekening zou worden gebracht, zal de vordering tot betaling van deze factuur worden afgewezen.
Toegewezen bedrag
6.41.
Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter een bedrag van (€ 1.331,00 + € 594,11 + € 41,27 + € 1.006,48 + € 332,15 + (€ 3.267,00 – € 405,35) + € 196,55 + € 317,63 + € 5.650,70 =) € 12.331,54 toe.
Rente
6.42.
[B] vordert betaling van de contractuele rente over de openstaande facturen op grond van zijn algemene voorwaarden.
Zoals in conventie is overwogen en geoordeeld, kan [B] echter tegenover [A] geen beroep doen op zijn algemene voorwaarden. De contractuele rente zal daarom worden afgewezen. In plaats daarvan zal de kantonrechter de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW toewijzen vanaf de vervaldata van de verschillende facturen.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.43.
[B] vordert vergoeding van de contractuele buitengerechtelijke incassokosten op grond van zijn algemene voorwaarden. [B] kan echter geen beroep op zijn algemene voorwaarden doen tegenover [A] .
6.44.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt daarnaast vast dat [A] geen consument is en dat [B] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De (wettelijke) buitengerechtelijke incassokosten zijn daarom toewijsbaar. De kantonrechter wijst over de toegewezen hoofdsom van € 12.331,54 een bedrag van € 898,32 aan buitengerechtelijke incassokosten toe, overeenkomstig het in het Besluit bepaalde tarief.
Proceskosten in reconventie
6.45.
[A] wordt in deze procedure in reconventie in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De proceskosten van [B] worden begroot op € 932,50 aan salaris van de advocaat (2,5 punt x tarief € 373,00).

7.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [B] om een bedrag van € 9.533,50 aan [A] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 4.844,50 vanaf 2 april 2021 tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 2.293,50 vanaf 13 januari 2021 en over € 2.395,50 vanaf 23 januari 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt [B] om een bedrag van € 851,68 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [A] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt [B] om een bedrag van € 1.399,74 aan beslagkosten aan [A] te betalen,
7.4.
veroordeelt [B] in de proceskosten in conventie, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 1.032,82, en de nakosten, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 124,00 (0,5 punt x liquidatietarief met een maximum van € 124,00),
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7.
veroordeelt [A] om een bedrag van € 12.331,54 aan openstaande facturen aan [B] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de verschillende facturen tot aan de dag van volledige betaling,
7.8.
veroordeelt [A] om een bedrag van € 898,32 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [B] te betalen,
7.9.
veroordeelt [A] in de proceskosten in reconventie, tot op heden aan de zijde van [B] begroot op € 932,50,
7.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.