Uitspraak
1 oktober 1999.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de wederpartij zich kan beroepen op de vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden, wanneer hij bij het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. De eiseres, een aannemer, had een aannemingsovereenkomst gesloten met Konstruktiebedrijf Kampstaal B.V. voor het vervaardigen en plaatsen van een staalconstructie. De eiseres vorderde schadevergoeding na een brand die was ontstaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door Kampstaal. De Rechtbank had de vordering afgewezen, en het Gerechtshof bekrachtigde dit vonnis, waarbij het Hof oordeelde dat Kampstaal zich kon beroepen op de Metaalunievoorwaarden, die een exoneratieclausule bevatten.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet heeft vastgesteld of de eiseres ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met het beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat Kampstaal in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de inhoud van algemene voorwaarden en de gevolgen van het niet tijdig ter hand stellen daarvan. De uitspraak biedt ook inzicht in de toepassing van de artikelen 6:233 en 6:234 van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking hebben op de bekendheid met en de mogelijkheid om kennis te nemen van algemene voorwaarden.