ECLI:NL:RBOVE:2022:1723

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
9821895 \ CV EXPL 22-885
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig salaris en andere vergoedingen in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een schade-expert, een vordering ingesteld tegen zijn voormalige werkgever, [A] B.V., wegens achterstallig salaris en andere vergoedingen. Eiser was in dienst van [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar deze is met wederzijds goedvinden beëindigd. Eiser vordert betaling van een bedrag van € 3.900,00 netto aan achterstallig salaris, alsook bedragen voor ingehouden pensioenpremie, opgebouwde vakantietoeslag en vakantiedagen. De vordering is behandeld in kort geding, waarbij [gedaagde] niet is verschenen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, gezien het gevreesde liquiditeitsrisico van [gedaagde]. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, met uitzondering van de verzoeken die betrekking hebben op de proceskosten, die volgens het liquidatietarief zijn toegewezen. De rechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen binnen gestelde termijnen en heeft dwangsommen opgelegd voor het niet nakomen van deze verplichtingen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van salaris en de verplichtingen van werkgevers in het kader van arbeidsovereenkomsten. De kantonrechter heeft ook de juridische basis voor de toewijzing van de vorderingen uiteengezet, met verwijzingen naar relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9821895 \ CV EXPL 22-885
Vonnis in kort geding van 31 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.M. Profijt, advocaat te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap
[A] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen noch vertegenwoordigd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
de namens [eiser] betekende dagvaarding van 29 april 2022, waarbij [eiser] een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
[eiser] heeft ter voorbereiding van de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht.
1.3.
De vordering is behandeld ter zitting van 17 mei 2022. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] is niet verschenen.
1.4.
[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren [datum] 1985, is op 1 oktober 2021 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 12 maanden in de functie van schade-expert tegen een salaris van € 2.494,43 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. De arbeidsduur per week bedraagt 32 uur.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is op initiatief van [eiser] met wederzijds goedvinden beëindigd per 31 januari 2022. Partijen hebben hierbij afspraken gemaakt die zijn opgenomen in een vaststellingsovereenkomst. Deze vaststellingsovereenkomst is op 28 februari 2022 door [eiser] getekend en op 1 maart 2022 door [gedaagde] .
In deze vaststellingsovereenkomst is in artikel 2 onder meer opgenomen dat:

1. Ex werkgever zal uiterlijk binnen 1 maand na de einddatum een definitieve
eindafrekening aan werknemer doen toekomen en tot financiële afwikkeling daarvan
overgaan.
2. Ex werkgever zal het openstaande salaris uiterlijk voor 1 maart 2022 voldoen van € 3.900,00. Conform afspraak 17-02-2022.”

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
Bij de dagvaarding zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
De vordering
3.2.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad,
ook ten aanzien van de proceskosten, gedaagde te veroordelen tot:
A. Betaling van het salaris ter hoogte van € 3.900,00 netto, binnen 3 werkdagen na het in deze te wijzen vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn;
B. Betaling van een bedrag ter hoogte van € 423,56 bruto ter zake ten onrechte ingehouden pensioenpremie binnen 3 werkdagen na het in deze te wijzen vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn;
C. Een correcte eindafwikkeling van het dienstverband, derhalve uitbetaling van de naar rato opgebouwde vakantietoeslag ter hoogte van € 997,77 bruto alsmede uitbetaling van de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen ter hoogte van € 1.953,72 bruto, binnen 3 werkdagen na het in deze te wijzen vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn;
D. Betaling van de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het gevorderde onder sub A ter hoogte van € 1.950,00 netto dan wel een bedrag door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen binnen 3 werkdagen na het in deze te wijzen vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn;
E. Betaling van de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het gevorderde onder sub B en C ter hoogte van € 1.687,53 bruto dan wel een bedrag door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen, binnen 3 werkdagen na het in deze te wijzen
vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn;
F. Betaling van de wettelijke rente vanaf ieder moment van verschuldigdheid van het
gevorderde onder sub A tot ten met E.
G. Afgifte van correcte bruto-netto specificaties over de maanden november 2021 tot en met januari 2022 alsmede over de correcte afwikkeling van de dienstbetrekking, binnen
14 werkdagen na het in deze te wijzen vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, of een bedrag door de kantonrenrechter in goede justitie vast te stellen, voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
H. Aanmelding van [eiser] als werknemer bij het UWV, binnen 3 werkdagen na het in deze te wijzen vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, of een bedrag door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen, voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
I. Betaling van de verschuldigde buitengerechtelijke kosten, zijnde een bedrag van
€ 883,81, dan wel een bedrag door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen;
J. Betaling van de daadwerkelijk gemaakte kosten van dit geding, waaronder het salaris van gemachtigde ter hoogte van € 2.500,00 ex btw, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag en de nakosten.
3.3.
[eiser] legt samengevat aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] het salaris onvolledig en niet tijdig heeft betaald. Dit was ook de reden dat [eiser] zijn dienstverband wilde beëindigen. [eiser] heeft nog recht op een bedrag van € 3.900,00 netto aan achterstallig salaris. [eiser] heeft voorts nog recht op 12,5 vakantiedagen (12,5 x 8 uur x € 18,09 x 8% vakantietoeslag) = € 1.953,72 bruto en € 997,77 bruto betreffende naar rato opgebouwde vakantietoeslag betreffende de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022.
Ook heeft [gedaagde] nagelaten [eiser] aan te melden bij het UWV en heeft zij ten onrechte geen bruto-netto specificaties aan [eiser] verstrekt.
[eiser] stelt ten slotte dat [gedaagde] ten onrechte pensioenpremie heeft ingehouden. [eiser] stelt dat [gedaagde] geen pensioenpremie heeft afgedragen. Hij vordert terzake onterecht ingehouden pensioenpremie een bedrag van € 423,56 bruto in totaal.
3.4.
[eiser] stelt dat het voor hem om veel geld gaat en hij een groot belang heeft bij betaling daarvan. Het baart [eiser] zorgen dat de betaling zo lang duurt. Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat sprake is van liquiditeitskrapte aan de zijde van [gedaagde] en wil dan ook zo spoedig mogelijk zijn vordering ‘veilig stellen.’
De beoordeling
3.5.
[eiser] heeft, onder verwijzing naar het gevreesde liquiditeitsrisico bij [gedaagde] , het spoedeisend belang voldoende onderbouwd. Aangezien [gedaagde] niet in het geding is verschenen, zal tegen haar verstek worden verleend.
3.6.
De vordering onder A. tot en met E. komt de kantonrechter verder niet onrechtmatig of ongegrond voor en behoort daarom te worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente onder F. zal worden toegewezen vanaf 1 maart 2022, aangezien [gedaagde] op grond van artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst vanaf dat moment tot een eindafwikkeling met uitbetaling van salaris had moeten komen.
Het gevorderde onder G. en H. zal worden toegewezen met dien verstande dat de dwangsom bij G. zal worden vastgesteld op een bedrag van € 250,00 per dag met een maximum van € 2.500,00 en bij H. zal worden vastgesteld op een bedrag van € 500,00 per dag met een maximum van € 5.000,00. Daarnaast wordt [gedaagde] enkel veroordeeld tot het aanmelden van [eiser] bij het UWV als werknemer over de periode waarin hij in dienst was, nu vaststaat dat de arbeidsrelatie op 31 januari 2022 met wederzijds goedvinden is beëindigd.
De onder I. gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 883,81 zijn eveneens toewijsbaar.
3.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. [eiser] heeft aanspraak gemaakt op de daadwerkelijke proceskosten, dit in afwijking van de forfaitaire bedragen. De kantonrechter overweegt dat enkel in bijzondere gevallen er aanleiding kan zijn om de daadwerkelijke proceskosten toe te wijzen.
3.8.
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 12 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1600) en 15 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2366) overwogen dat een volledige vergoedingsplicht wel denkbaar is, maar alleen in buitengewone omstandigheden. Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen.
3.9.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 27 juli 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:7142) onder 5.16 overwogen dat uitgangspunt van het wettelijk systeem is dat een proceskostenveroordeling plaatsvindt met toepassing van het forfaitaire, zogenoemde liquidatietarief en dat voor afwijking van de forfaitaire proceskostenveroordeling slechts ruimte bestaat bij misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen.
3.10.
De kantonrechter overweegt dat in het onderhavige geval geen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen. Het enkele feit dat [gedaagde] niet tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst is overgegaan en thans niet in het geding is verschenen, is daartoe onvoldoende. Dat [gedaagde] [eiser] en zijn gemachtigde meermalen betaling heeft toegezegd van de verschuldigde bedragen is evenmin voldoende om misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen aan te nemen. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen zou in het onderhavige geval pas sprake kunnen zijn als (bijvoorbeeld) de vordering enerzijds evident gegrond is en anderzijds door [gedaagde] een evident onhaalbaar verweer zou worden gevoerd dat enkel gericht is op het (nodeloos) vertragen van de procedure. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, temeer nu er van de zijde van [gedaagde] door het niet verschijnen überhaupt geen verweer is gevoerd. Dit betekent dat enkel de proceskosten volgens het liquidatietarief zullen worden toegewezen.

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
4.1.
verleent verstek tegen [gedaagde] ,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.900,00 netto terzake achterstallig salaris, binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonnis,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 423,56 bruto ter zake ten onrechte ingehouden pensioenpremie, binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonnis,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 997,77 bruto terzake opgebouwde maar niet uitbetaalde vakantietoeslag en een bedrag van € 1.953,72 bruto terzake opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonnis,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.950,00 netto terzake de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het bedrag onder 4.2., binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonnis,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.687,53 bruto terzake de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de bedragen onder 4.3. en 4.4., binnen 3 werkdagen na de betekening van dit vonnis,
4.7.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over de bedragen onder 4.2. tot ten met 4.6, berekend vanaf 1 maart 2022 tot en met de dag der algehele voldoening,
4.8.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] af te geven de correcte bruto-netto specificaties over de maanden november 2021 tot en met januari 2022 alsmede over de correcte afwikkeling van de dienstbetrekking, binnen 14 werkdagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 2.500,00, voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft,
4.9.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] als werknemer aan te melden bij het UWV over de periode dat hij in dienst was (zijnde 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022), binnen 3 werkdagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 5.000,00, voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft,
4.10.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke kosten van € 883,81,
4.11.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.316,03 (waarvan € 498,00 wegens het salaris van de gemachtigde, € 693,00 aan griffierecht en € 125,03 aan kosten dagvaarding) en veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 124,00 (½ punt liquidatietarief met maximaal € 124,00),
4.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 31 mei 2022.