Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling
heeft op zijn beurt (de grondslag voor) deze laatste vordering in hoger beroep gewijzigd en maakt nu in dit hoger beroep, middels in feite een incidenteel appel, tevens aanspraak op de werkelijke proceskosten van de onderhavige appelprocedure - op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet - en een voorschot op deze proceskosten van € 5.000,-.
HR 15 april 1965, NJ 1965/331, (Snel/Ter Steege), HR 21 februari 1992, NJ 1992/321 (Van Gastel q.q. c.s./Elink-Schuurman q.q.), HR 13 januari 1995, NJ 1997/366, m.nt. C.J.H. Brunner (Ontvanger/Bos), HR 11 april 2003, NJ 2003/440 (Hoda/Mondi) en HR 8 februari 2008, NJ 2008/92 (Bruns c.s./GAC c.s.).
moet worden berekend door met elkaar te vergelijken de situatie waarin laatstgenoemde[de beslagene, hof]
als gevolg van de beslaglegging daadwerkelijk verkeert, en de situatie waarin zij zou hebben verkeerd als het beslag niet was gelegd en gehandhaafd.” De Hoge Raad neemt dus tot uitgangspunt dat onrechtmatig beslag in beginsel betekent dat de daardoor veroorzaakte schade volledig moet worden vergoed.
- schadevergoeding verschuldigd aan de kopers van de beslagen woning ad € 4.500,-;
- rentederving wegens niet kunnen beschikken over de koopsom van de woning ad € 399.825,23 vanaf 4 juli 2017 tot en met 20 juli 2017 op basis van de wettelijke rente: € 372,44.
In totaal gaat het om € 8.492,91, aldus [geïntimeerde] .
Van de misgelopen rente op de koopopbrengst kan uiteraard geen factuur of betalingsbewijs worden overgelegd omdat die post inkomsten betreft die [geïntimeerde] is misgelopen. Dat dit missen van inkomsten een gevolg is van de beslaglegging, ligt evenzeer voor de hand.
Tot zover de onderbouwing die [geïntimeerde] heeft aangedragen voor de stelling dat [appellante] misbruik van procesrecht heeft gemaakt.
Dit betreft niet alleen de in het opheffingsgeding gemaakte advocatenkosten, maar ook de bij die gelegenheid gemaakte reis- en verletkosten van eiser, diens gederfde inkomsten en de kosten van aangetekende brieven.”Dit uitgangspunt betekent dat ook deze kosten niet toewijsbaar zijn. Voor het afwijken van dit uitgangspunt heeft [geïntimeerde] onvoldoende aangevoerd en ziet het anderszins evenmin voldoende aanleiding, waarbij het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen. Ook deze kosten hadden dus niet moeten worden toegewezen. In zoverre slaagt grief 2 van [appellante] eveneens.