Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De bewijsmotivering
4.2)en de verdediging (
4.3), kort enkele overwegingen wijden aan de juridische aspecten van de tenlastegelegde feiten, onder andere in reactie op gevoerde verweren (
4.4.1). Onder
4.4.2zal de rechtbank, telkens op basis van de inhoud van het dossier en de behandeling ter terechtzitting, de feiten vaststellen voor alle feiten met betrekking tot iedere in de tenlastelegging genoemde vrouw. Bij
4.4.3respectievelijk
4.4.4volgen de overwegingen en de conclusies ten aanzien van de bewijsvraag over de feiten 1 en 2 respectievelijk feit 3. Onder
4.4.5volgt de bewezenverklaring.
Hoewel vast staat dat verdachte bij zijn werkzaamheden hulp kreeg van anderen, bleef deze bijdrage beperkt tot ondersteunende, uitvoerende taken. Deze personen hadden geen enkele zeggenschap over de vrouwen, de verdiensten, wie er naar Nederland kwamen of waar zij te werk werden gesteld. De bijdrage van derden bij de feiten onder 1 en 2 is naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen.
5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
6.De strafbaarheid van verdachte
7.De op te leggen straf of maatregel
8.De schade van benadeelden
9.De toegepaste wettelijke voorschriften
10.De beslissing
gevangenisstrafvoor de duur van
44 (vierenveertig) maanden;
[naam 3], (feit 3): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[naam 1]af tot een bedrag van
[naam 1]toe tot een bedrag van € 17.500,00 (bestaande uit € 12.500,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade);
[naam 1]
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 3 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.500,00, (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2021ten behoeve van de benadeelde
[naam 1], en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
[naam 1]het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.