ECLI:NL:HR:2016:1008

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
14/04337
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulp bij het indienen van valse verblijfsvergunningaanvragen en de gevolgen voor wederrechtelijk verblijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1963, was beschuldigd van het behulpzaam zijn bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van valse gegevens, wat volgens artikel 197a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd als het verlenen van hulp bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf. De verdachte had valse authentieke akten, zoals samenlevingscontracten, afgegeven aan verschillende vreemdelingen in ruil voor geld, terwijl hij wist dat hun verblijf wederrechtelijk was.

De Hoge Raad oordeelde dat het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van valse gegevens niet kan leiden tot een rechtsgeldige verblijfstitel. De verdediging stelde dat de gedragingen van de verdachte gericht waren op het verkrijgen van een verblijfsvergunning en daarmee op rechtmatig verblijf, maar dit werd door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte, door het indienen van valse aanvragen, de kans op wederrechtelijk verblijf had vergroot en dat zijn opzet gericht was op het verschaffen van dat wederrechtelijk verblijf.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerechtshof, waarbij werd vastgesteld dat de vreemdelingen in kwestie wederrechtelijk in Nederland verbleven. De uitspraak benadrukt de ernst van het verlenen van hulp bij het indienen van valse verblijfsvergunningaanvragen en de juridische implicaties daarvan.

Uitspraak

31 mei 2016
Strafkamer
nr. S 14/04337
AGE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 augustus 2014, nummer 23/000577-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat de gedragingen van de verdachte gericht waren op het verkrijgen van een verblijfsvergunning door de in de bewezenverklaring genoemde vreemdelingen en daarmee op hun rechtmatig verblijf in Nederland, zodat niet bewezen kan worden dat de verdachte behulpzaam was bij het "wederrechtelijk" verblijf van die vreemdelingen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 mei 2012 te Amsterdam vreemdelingen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of hen daartoe middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft hij, verdachte, valse authentieke akten, te weten samenlevingscontracten, afgegeven aan voornoemde [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] ter verkrijging van hun recht op een verblijfsvergunning, terwijl hij, verdachte, wist dat dat verblijf wederrechtelijk was, terwijl hij, verdachte, daarvan een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte,
a) (zaaksdossier 1)
- voornoemde [betrokkene 1] voorgehouden dat hij, verdachte, in ruil voor een bedrag van 7500 (zegge: zevenduizendvijfhonderd) euro, een huwelijkspartner, te weten een vrouw, genaamd [betrokkene 7] , geboren op [geboortedatum] 1991, Spaanse nationaliteit, zijnde een burger van de Europese Unie, en een verblijfsvergunning zou verzorgen voor die [betrokkene 1] ,
- een ontmoeting verzorgd tussen die [betrokkene 1] en [betrokkene 7] ,
- die [betrokkene 1] geadviseerd foto's te maken van zichzelf samen met voornoemde [betrokkene 7] , en
- die [betrokkene 1] geadviseerd zich bij de gemeente in te schrijven samen met voornoemde [betrokkene 7] en
c) (zaaksdossier 4)
- tegen betaling van een geldbedrag van 950 (zegge: negenhonderdvijftig) euro, een vals samenlevingscontract op naam van [betrokkene 2] en [betrokkene 8] , zijnde een burger van de Europese Unie, opgesteld voor, en overhandigd aan, [betrokkene 2] , en
- aanvraagformulieren van de IND ten behoeve van een aanvraag van een verblijfsvergunning en een daaropvolgend bezwaarschrift voor voornoemde [betrokkene 2] ingevuld respectievelijk ingediend, terwijl hij, verdachte, wist dat het onderliggend samenlevingscontract vals was
en
d) (zaaksdossier 5)
- tegen betaling van een geldbedrag van 900 (zegge: negenhonderd) euro, een vals samenlevingscontract op naam van [betrokkene 3] en [betrokkene 9] , geboren op [geboortedatum] 1972, Duitse nationaliteit, zijnde een burger van de Europese Unie, opgesteld voor, en overhandigd aan, voornoemde [betrokkene 3] , en
- een aanvraagformulier van de IND ten behoeve van een aanvraag van een verblijfsvergunning voor voornoemde [betrokkene 3] ingevuld,
terwijl hij, verdachte, wist dat het onderliggende samenlevingscontract vals was
en
e) (zaaksdossier 6)
- tegen betaling van een geldbedrag van 1050 (zegge: duizendvijftig) euro, een vals samenlevingscontract op naam van [betrokkene 4] en [betrokkene 10] , geboren op [geboortedatum] 1962, Britse nationaliteit, zijnde een burger van de Europese Unie, opgesteld voor en overhandigd aan voornoemde [betrokkene 4] , en
- een bezwaarschrift voor voornoemde [betrokkene 4] ingediend terwijl hij, verdachte, wist dat het onderliggende samenlevingscontract vals was
en
f) (zaaksdossier 7)
- tegen betaling van een geldbedrag van 450 (zegge: vierhonderdenvijftig) euro, een bezwaarschrift voor voornoemde [betrokkene 5] ingediend, terwijl hij, verdachte, wist dat het onderliggende samenlevingscontract vals was
en
g) (zaaksdossier 8)
- tegen betaling van een geldbedrag, een vals samenlevingscontract op naam van die [betrokkene 6] en [betrokkene 11] , geboren op [geboortedatum] 1981, Franse nationaliteit, zijnde een burger van de Europese Unie, opgesteld voor, en overhandigd aan, voornoemde [betrokkene 6] , en
- aanvraagformulieren van de IND ten behoeve van een aanvraag van een verblijfsvergunning en een daaropvolgend bezwaarschrift voor voornoemde [betrokkene 6] ingevuld respectievelijk ingediend, terwijl hij, verdachte, wist dat het onderliggende samenlevingscontract vals was."
2.2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De wederrechtelijkheid van het verblijf van de vreemdelingen
De raadsvrouw heeft - naar het hof begrijpt met betrekking tot feit 1 - onder verwijzing naar bepalingen in de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 betoogd dat de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen - met uitzondering van [betrokkene 1] - na hun inreis in Nederland drie maanden rechtmatig in Nederland verbleven omdat zij naar Nederland kwamen om met hun partner, een EU-onderdaan, samen te leven (artikel 8.7 lid 4 juncto artikel 8.11 lid 2 Vreemdelingenbesluit 2000), dat hun verblijf vervolgens door het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning rechtmatig bleef (artikel 8.13 lid 2 Vreemdelingenbesluit 2000 juncto artikel 8 Vreemdelingewet 2000) - althans vanaf het indienen van de aanvraag rechtmatig was - en dat het handelen van de verdachte erop was gericht het verblijf van de vreemdelingen (ook) na de eerste drie maanden rechtmatig te doen zijn, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte behulpzaam was bij het wederrechtelijk verblijf van die vreemdelingen noch dat zijn opzet daarop was gericht.
(...)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt
De desbetreffende bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 hielden ten tijde van de tenlastegelegde periode, voor zover hier van belang, kort weergegeven het volgende in:
In afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, een bezwaarschrift of beroepschrift had (en heeft) een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf indien bij of krachtens de Vreemdelingenwet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting achterwege diende te blijven totdat op de aanvraag was beslist (artikel 8 onder f-h Vreemdelingenwet 2000).
Indien een vreemdeling de ongehuwde partner was van een persoon die de nationaliteit bezit van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte, of van Zwitserland (hierna kortheidshalve te noemen: EU/EER-burgers), de vreemdeling met deze EU/EER-burger een deugdelijk bewezen duurzame relatie had en hem/haar naar Nederland begeleidde of zich bij hem/haar in Nederland voegde, had de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland gedurende een periode van drie maanden na inreis indien hij beschikte over een geldig paspoort (artikel 8.7 lid 4 juncto artikel 8.11 lid 2 Vreemdelingenbesluit 2000). Na die drie maanden kon (en kan) het verblijf van de vreemdeling alleen rechtmatig zijn indien hij binnen een maand een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning én hij verbleef bij een EU/EER-burger die, kort gezegd, in Nederland werk had of kon bewijzen dat hij/zij werk zocht en een reële kans had op werk, of een opleiding volgde of ging volgen en/of voor zichzelf en zijn/haar familie beschikte over voldoende middelen van bestaan en een ziektekostenverzekering (artikel 8.13 lid 1 en 2 juncto artikel 8.12 lid 1 Vreemdelingenbesluit 2000).
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] - die zich naar eigen zeggen in Nederland wilden vestigen met hun partner, een EU- onderdaan - moet worden geconstateerd dat zij ten tijde van hun (eerste) aanvraag tot het verstrekken van een verblijfsvergunning reeds langer dan vier maanden in Nederland verbleven, terwijl die aanvraag bovendien ten aanzien van elk van hen is afgewezen omdat niet was aangetoond dat sprake was van een duurzame relatie. [betrokkene 1] , die sinds 2007 in Nederland verbleef, was nog doende een EU-burger als partner te regelen.
Reeds op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat alle in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen wederrechtelijk in Nederland verbleven en -gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen- dat de verdachte bij dat wederrechtelijk verblijf behulpzaam was. Voor zover al niet kan worden aangenomen dat de verdachte moet hebben geweten van de wederrechtelijkheid van het verblijf van de vreemdelingen, heeft te gelden dat hij zich kennelijk in het geheel niet heeft vergewist van hun verblijfsrechtelijke status - niet blijkt dat hij terzake enig onderzoek heeft gedaan of vragen heeft gesteld, terwijl hij ten aanzien van een aantal vreemdelingen heeft verklaard te hebben geweten dat sprake was van een schijnrelatie - en derhalve willens en wetens de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen, dat zij niet rechtmatig in Nederland verbleven.
De stelling dat het handelen van de verdachte niettemin gericht was op het verkrijgen van een verblijfsvergunning door de vreemdelingen en dus op hun rechtmatig verblijf hier, wordt gepasseerd, nu het aanvragen van een verblijfsvergunning op basis van een vals samenlevingscontract niet kán leiden tot een rechtsgeldige verblijfstitel - ook al zou het om "echte" relaties en niet om schijnrelaties gaan, hetgeen ook voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest. De omstandigheid dat de IND in een aantal gevallen in een later stadium - nadat de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning was afgewezen - alsnog is overgegaan tot de verstrekking van een verblijfsdocument omdat in dat latere stadium wél sprake was van een duurzame relatie doet daar niet aan af. De door de raadsvrouw genoemde jurisprudentie brengt het hof evenmin tot een ander oordeel."
2.3.
Art. 197a, tweede lid, Sr luidt:
"Hij die een ander uit winstbejag behulpzaam is bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland (...) of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie."
2.4.
Het middel berust naar de kern genomen op de opvatting dat het behulpzaam zijn bij het indienen van een op valse gegevens gebaseerde aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning niet kan worden beschouwd als het verlenen van hulp bij het verschaffen van "wederrechtelijk" verblijf, gelet op de consequenties die het vreemdelingenrecht verbindt aan het enkele aanvragen van een verblijfsvergunning. Die opvatting is echter, mede tegen de achtergrond van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.6 tot en met 4.10 besproken regelgeving, onjuist. Het middel faalt derhalve. Opmerking verdient overigens dat onder "het zich verschaffen van verblijf" als bedoeld in art. 197a, tweede lid, Sr mede dient te worden begrepen het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning met het oog op het voortzetten van het verblijf in Nederland (vgl. HR 7 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1001, NJ 1998/558).

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 mei 2016.