Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode vanaf 1 maart 2020 tot en met 24 april 2020, te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] V.O.F. en/of (een) ander(en), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om aan zorgmedewerker(s) opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, middels besmetting met COVID-19, toe te brengen, 15.500 mondmaskers heeft/hebben verkocht en/of heeft/hebben afgeleverd aan [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V., terwijl hij en/of [bedrijf 1] V.O.F. en/of zijn mededader(s) wist(en) dat deze mondmaskers zouden worden gebruikt door (een) zorgmedewerker(s) en/of vermeldde dat het mond maskers FFP2 en/of mond maskers FFP2 conform EN149:2001+A1:2009 betroffen, en die zorgmedewerker(s) deze mondmaskers ter bescherming tegen COVID-19 gebruikten en/of zouden gaan gebruiken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode vanaf 1 maart 2020 tot en met 24 april 2020, te Amsterdam en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] V.O.F. en/of (een) ander(en), een of meermalen (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer perso(o)n(en) heeft bewogen en/of heeft doen bewegen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, immers heeft hij en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid [naam 1] en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [naam 2] en/of [bedrijf 3] B.V., voorgewend en/of doen voorwenden dat het mond maskers FFP2 en/of mond maskers FFP2 conform EN149:2001+A1:2009 betroffen en/of die (FFP2) mondkapjes over de juiste certificering beschikten, waardoor die [naam 1] en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [naam 2] en/of [bedrijf 3] B.V., werd(en) bewogen tot de afgifte van in totaal (ongeveer) 33.275,-- euro, althans een of meer geldbedrag(en);
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode vanaf 26 maart 2020 tot en met 16 april 2020, te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] V.O.F. en/of (een) ander(en),
3.De voorvragen
zeer ernstige gevolgen kunnen hebben, zoals overlijden of onomkeerbare schade aan de gezondheid en die betrekking hebben op”, voor zover in deze zaak relevant,
“schadelijke biologische agentia”.
Ten tijde van de invoer van mondmaskers door verdachte bestond een uitzonderlijke situatie, waarin tijdelijk weliswaar de
vormenvan goedkeuring voor toelating tot de EU zijn versoepeld, maar niet de
normenvoor veiligheid en gezondheid. Het al dan niet voorzien zijn van een geldig CE-keurmerk op mondmaskers is voor de beoordeling in deze zaak dan ook niet relevant.
Door de samenhang van het voorgaande met de verdenking van valsheid in geschrifte bij de invoer en de verdenking dat een en ander opzettelijk heeft plaatsgevonden bestaat er voldoende grond voor strafrechtelijke handhaving.
4.De bewijsoverwegingen
De deskundige Ir. R.I. D'Onofrio, toxicoloog verbonden aan het RIVM, heeft gerapporteerd dat de door verdachte geleverde mondmaskers (naar de rechtbank begrijpt: in vergelijking tot een Europees gecertificeerd FFP2-masker) kwalitatief ondermaats presteerden op het gebied van filterefficiency en/of aansluiting op het gelaat (de zogenaamde 'FIT'). Het filtermateriaal van die maskers verlaagt de mate van bescherming van de drager, zo begrijpt de rechtbank genoemde deskundige.
mindereffectief zijn en daarmee
minderbescherming bieden tegen een van buiten komend risico dan een mondmasker dat wel aan de classificatie FFP2 voldoet, maar derhalve nog niet dat zij op zichzelf schadelijk voor het leven of de gezondheid zijn. Daarbij is van belang dat de deskundige D’Onofrio heeft gerapporteerd dat niet in een getal is uit te drukken hoeveel groter het risico is (de rechtbank begrijpt: het risico bij gebruik van een door verdachte verkocht mondmasker ten opzichte van het risico bij gebruik van een Europees gecertificeerd FFP2-masker), aangezien het exacte werkingsmechanisme, waaronder de relatie tussen de dosis (‘hoeveel’) en biologische respons (‘COVID-19 krijgen’), nog niet volledig bekend is.
aanmerkelijkekans op een zodanige besmetting. Zoals hiervoor al overwogen, is volgens de deskundige D’Onofrio niet in een getal uit te drukken hoeveel groter het risico is, aangezien het exacte werkingsmechanisme, waaronder de relatie tussen de dosis ('hoeveel') en biologische respons ('COVID-19 krijgen'), nog niet volledig bekend is. Voorts kan uit het dossier niet het bewijs worden geput dat de kans aanmerkelijk is dat een persoon bij wie zich het risico op besmetting met COVID-19 gedurende het gebruik van een door verdachte verkocht mondkapje heeft gemanifesteerd, als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in art. 302 Sr oploopt. Daarbij betrekt de rechtbank dat een feit van algemene bekendheid is dat de meeste personen die met COVID-19 zijn besmet daarvan geen ernstige klachten ondervinden, terwijl een kleine minderheid COVID-19-patiënten met (zeer) ernstige gezondheidsklachten op een verpleegafdeling of zelfs de afdeling IC moet worden opgenomen. Gegevens waaruit blijkt dat de kans op laatstbedoeld gevolg bij gebruik van de door verdachte verkochte mondmaskers
aanmerkelijkis, bevat het dossier niet. Daarbij komt dat ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat sprake was een aanmerkelijke kans op het intreden van dat letsel als gevolg van het gebruik van door verdachte verkochte mondmaskers en verdachte daarvan wetenschap had, het dossier niet het bewijs bevat dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
6.De strafbaarheid van verdachte
7.De op te leggen straf of maatregel
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat vanwege de bewijskracht die aan een luchtvrachtbrief wordt toegekend en de eveneens economische context waarin zich het feit heeft afgespeeld, een geldboete van enige omvang als uitgangspunt voor de strafoplegging moet worden genomen.
98 dagenin verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, terwijl deze vrijheidsbeneming in belangrijke mate gebaseerd was op de verdenking van een feit waarvoor verdachte thans wordt vrijgesproken. Die vrijheidsbeneming heeft op verdachte en zijn gezin zichtbaar en invoelbaar grote impact gehad. De rechtbank zal bij de mindering wegens ondergane voorlopige hechtenis rekening houden met de diepe impact die de voorlopige hechtenis heeft gehad.
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.De beslissing
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
een geldboete van € 9.800,= (zegge: negenduizend achthonderd euro);
84 (vierentachtig) dagen;