ECLI:NL:RBOVE:2022:1173

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
84-196643-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij arbeidsongeval met hoogwerker en werkbak

Op 7 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdacht bedrijf] B.V. naar aanleiding van een dodelijk arbeidsongeval dat plaatsvond op 8 december 2020 in Zutphen. Tijdens het afleveren van een keuken op de vierde verdieping van een nieuw appartementencomplex viel een werknemer, [slachtoffer 1], van 13 meter hoogte naar beneden en overleed. De rechtbank oordeelde dat het transportbedrijf als werkgever niet voldeed aan de verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet. Het bedrijf had geen adequate risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) uitgevoerd, en de werknemers waren niet goed geïnformeerd over de risico's van het werken met een hoogwerker. Bovendien was er onvoldoende toezicht op de naleving van veiligheidsinstructies, en waren de werknemers niet aangelijnd tijdens de werkzaamheden. De rechtbank legde een geldboete op van € 40.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en veroordeelde het bedrijf tot het betalen van € 60.000 schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de verantwoordelijkheid van werkgevers voor de veiligheid van hun werknemers, ook wanneer zij externe partijen inschakelen voor werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-196643-21 (P)
Datum vonnis: 7 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 februari 2022 en 21 februari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en haar raadslieden mr. A. Zeeman en
mr. K. Vierhout, advocaten te Haarlem, naar voren is gebracht. Als (gevolmachtigd) vertegenwoordiger van verdachte is aanwezig mevrouw [naam 1] .

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er – na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 14 februari 2022 – kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte als werkgever niet heeft voldaan aan voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, waardoor levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemer [slachtoffer 1] is ontstaan of te verwachten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 8 december 2020 te Zutphen in ieder geval in Nederland, als werkgever al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen,
immers heeft zij verdachte op een locatie waar nieuwbouw (een appartementencomplex), was opgeleverd, gelegen aan de Bolwerksweg aldaar,
zijnde een arbeidsplaats,
door een werknemer [slachtoffer 1] arbeid doen of laten verrichten en/of deze arbeidsplaats doen en/of laten betreden, terwijl zij verdachte,
- in strijd met artikel 5 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk heeft vastgelegd welke risico’s het werken met een hoogwerker en/of (aangepaste) werkbak voor de werknemers met zich meebracht en deze risico-inventarisatie en evaluatie bevatte tevens niet een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers, en/of
- in strijd met artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor heeft gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de risico's die verbonden zijn aan de te verrichten werkzaamheden met een hoogwerker en een (aangepaste) werkbak en de daaraan verbonden risico's en/of maatregelen die erop gericht waren deze risico's te beperken of te voorkomen, en/of
- in strijd met artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de in het artikel 8, eerste lid genoemde risico’s voor het werken met een hoogwerker en een (aangepaste) werkbak en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, en/of
- in strijd met artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit, bij het (doen) verrichten van arbeid, te weten het werken met een hoogwerker (Manitou MRT 2150+) met een werkbak (VHS special products type AB-35) waaraan twee extra vloerplaten waren bevestigd, waarbij het gevaar bestond om 2,5 meter of meer naar beneden te vallen, dat valgevaar niet heeft tegengegaan door het laten aanbrengen van een of meerdere doelmatige hekwerken, leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen, immers waren een of meerdere van verdachtes werknemers bij het verrichten van arbeid in die werkbak op een hoogte van ongeveer 13 meter niet aangelijnd (met een harnasgordel) en/of waren op die werkbak geen (extra) leuningen (randbeveiligingshekken) aangebracht, en/of
- in strijd met artikel 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit een hoogwerker (Manitou MRT 2150+) met een werkbak (VHS special products type AB-35), zijnde een arbeidsmiddel, niet zodanig heeft ingericht en/of niet zodanig heeft gebruikt en/of laten gebruiken dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoals verschuiven, omvallen, kantelen en/of het te worden getroffen door dat arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, zoveel mogelijk was voorkomen,
immers heeft zij, verdachte, een of meerdere van haar werknemer(s), op een hoogte van ongeveer 13 meter arbeid laten verrichten met die werkbak waar op de 2e vloerplaat een of meerdere extra vloerpla(a)t(en) was/waren bevestigd, zonder dat die werkbak was voorzien van voldoende (extra) leuningen (randbeveiliginghekken) en/of zonder dat haar medewerker(s) was/waren aangelijnd, terwijl via een van die extra aangebrachte vloerplaten kon worden overgestapt (naar en vanuit het appartement waar het lossen van keukenonderdelen plaatsvond) in die werkbak, waarbij tijdens dat overstappen door [slachtoffer 1] die extra vloerpla(at(en) naar beneden is/zijn gescharnierd
terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer [slachtoffer 1] ontstond of te verwachten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 8 december 2020 heeft bij een net opgeleverd appartementencomplex, gelegen aan de Bolwerksweg in Zutphen, een arbeidsongeval plaatsgevonden met een hoogwerker met een daaraan bevestigde werkbak. Ter plaatse moesten [slachtoffer 1] (het slachtoffer) en zijn collega een keuken afleveren bij een appartement op de vierde verdieping. Ze kregen daarbij assistentie van [slachtoffer 2] , machinist van de hoogwerker. [2] Tijdens de genoemde werkzaamheden is het slachtoffer van 13 meter hoogte tussen de werkbak en de gevel van het appartementencomplex naar beneden gevallen. Ten gevolge daarvan is het slachtoffer ter plaatse overleden. [3]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door hem overgelegd schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota aangevoerd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer op 26 februari 2001 als chauffeur in dienst is getreden bij [verdacht bedrijf] B.V. [4] Die arbeidsverhouding brengt met zich dat verdachte dient te worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en dat het slachtoffer als werknemer dient te worden aangemerkt in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Ten tijde van het ongeval was het slachtoffer in die hoedanigheid werkzaam. De werkzaamheden van het slachtoffer bestonden namelijk niet enkel uit het transporteren en uitladen van de goederen, maar ook uit het (op hoogte) afleveren van deze goederen. [5]
De rechtbank stelt voorop dat de plaats van het arbeidsongeval dient te worden beschouwd als ‘de werkvloer’ van verdachte. Daarmee waren ten aanzien van het werk dat daar werd verricht haar verplichtingen en verantwoordelijkheden ten opzichte van haar aldaar werkzame werknemers onverkort aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte zich – anders dan door de verdediging is betoogd – niet van die verplichtingen en verantwoordelijkheden disculperen door te verwijzen naar de omstandigheid dat zij een externe partij had ingehuurd voor het ter beschikking stellen van de hoogwerker, de werkbak en de machinist. De inschakeling van een externe partij, laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van verdachte als werkgever voor de veiligheid van haar werknemers. Ook dan zal zij moeten zorgen voor deugdelijke werkmiddelen en (gedelegeerd) toezicht moeten houden op de veiligheid van haar werknemers.
Met betrekking tot de verplichtingen die door de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn opgelegd, wordt verdachte verweten die te hebben geschonden. Die ten laste gelegde overtredingen zijn in meerdere gedachtestrepen in de tenlastelegging opgenomen en zullen hierna worden besproken.
Geen vastlegging risico in RI&E
De rechtbank overweegt dat in de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) van verdachte algemene voorschriften voor valgevaar zijn opgenomen. [6] In de RI&E is niet expliciet ingegaan op de risico’s van het werken met een hoogwerker met een werkbak, laat staan met een aangepaste werkbak. [7] Door verdachte is ook verklaard dat de maatregelen om valgevaar te voorkomen niet specifiek voor het werken met een werkbak zijn beschreven, terwijl verdachte er wel van is doordrongen dat het gebruik van een werkbak complex is. [8] Daar komt bij dat ongeveer tien keer per jaar van een werkbak gebruik wordt gemaakt op werken die worden uitgevoerd door verdachte (al dan niet als hoofdaannemer). [9]
Naar het oordeel van de rechtbank kon verdachte niet met een algemene beschrijving van het valgevaar volstaan. De rechtbank overweegt daartoe dat van een werkgever extra inspanning mag worden verwacht, als zij haar werknemers op hoogte laat werken met een werkbak. Het valgevaar alleen al brengt met zich dat verdachte concreet uiteen had behoren te zetten welke risico’s met die werkzaamheden gepaard gaan en welke maatregelen dienen te worden getroffen om die risico’s te beperken. Dat geldt temeer nu verdachte haar werknemers met enige regelmaat op hoogte met een werkbak heeft laten werken.
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld.
Geen doeltreffende voorlichting
De rechtbank overweegt dat verdachte voorlichting en instructies aan haar werknemers heeft gegeven door hen een VCA-opleiding te laten volgen. Er zijn verder geen instructies gegeven. [10] Naar het oordeel van de rechtbank kan hiermee niet worden volstaan. De rechtbank overweegt dat uit openbare bronnen (Google) blijkt dat de VCA-opleiding een basisopleiding betreft en dat bij de specifieke werkzaamheden met een werkbak een dergelijke brede basisopleiding onvoldoende is. Uit meerdere getuigenverklaringen blijkt ook dat werknemers van verdachte geen instructies hebben gekregen over het veilig werken met een werkbak en de maatregelen die zij in dat kader moeten nemen. [11]
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte haar werknemers specifieke instructies en voorlichting moeten geven over het werken in een dergelijk specifieke situatie, waarbij op aanzienlijke hoogte wordt gewerkt, temeer nu verdachte zelf ook te kennen heeft gegeven dat het werk met een (aangepaste) werkbak complex is. [12]
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld.
Onvoldoende toezicht
De rechtbank overweegt dat uit meerdere getuigenverklaringen blijkt dat de praktijk zo was dat verdachte geen bezoek brengt aan de loslocaties om te controleren of haar werknemers op een verantwoorde manier hun werkzaamheden uitvoeren. [13] Door verdachte is ook verklaard dat er geen veiligheidsrondes worden gelopen op de locaties waar de chauffeurs komen om te lossen. [14] Daar komt bij dat verdachte over valharnassen beschikt, maar dat haar werknemers daar kennelijk geen weet van hadden. [15] Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte ook op dat punt tekort geschoten, nu actief had dienen te worden gestimuleerd dat die valharnassen worden meegenomen en gebruikt, waarop tevens een vorm van toezicht dient te worden gehouden.
Door de verdediging is aangevoerd dat het slachtoffer een werknemer met vele jaren ervaring betrof. Daarnaast is door de verdediging gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de werknemers, die ter plaatse een risicoanalyse moeten uitvoeren en bij problemen contact moeten opnemen met de planning.
De rechtbank overweegt dat de zorgplicht van verdachte als werkgever ook inhoudt dat zij haar werknemers moet beschermen tegen eigen fouten en onvoorzichtigheden. [16] Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte daarin tekort geschoten, nu zij heeft nagelaten een analyse van de gevaren van de opdracht te maken en erop toe te zien dat haar werknemers maatregelen in acht namen om die risico’s te beperken, waaronder het verplicht gebruiken van de persoonlijke beschermingsmiddelen.
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld.
Niet bestrijden valgevaar
De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden op de plaats delict zijn uitgevoerd met een hoogwerker (Manitou MRT 2150+) met daaraan een werkbak (VHS special products, type: AB35) die was aangepast door het bevestigen van twee extra vloerplaten. [17]
De rechtbank overweegt dat uit getuigenverklaringen blijkt dat het slachtoffer en zijn collega gedurende die werkzaamheden niet waren aangelijnd. [18] Daarnaast is door verbalisanten geconstateerd dat de losse randbeveiligingshekken niet op de werkbak waren geplaatst, maar nog op de grond stonden. De verbalisanten hebben overigens ook geen harnasgordels, of andere voorwerpen waarmee men zich kan aanlijnen, gezien. [19]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte haar werknemers aldus op hoogte laten werken met een hoogwerker met werkbak zonder dat haar werknemers waren aangelijnd, terwijl evenmin (extra) leuningen op de (aangepaste) werkbak waren aangebracht.
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld.
Ondeugdelijk arbeidsmiddel
De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden door het slachtoffer en zijn collega zijn uitgevoerd met een hoogwerker met daaraan een aangepaste werkbak [20] en dat de opdracht daartoe feitelijk van verdachte is gekomen. Zij heeft haar werknemers immers geïnstrueerd om bij het appartementencomplex in Zutphen een keuken af te leveren [21] , waartoe zij een hoogwerker met werkbak en machinist heeft ingehuurd. [22]
De rechtbank overweegt dat het slachtoffer en zijn collega niet waren aangelijnd tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden. [23] Daar komt bij dat het slachtoffer en zijn collega vanuit de werkbak zijn overgestapt naar het appartement. Toen het slachtoffer (wederom) vanuit het appartement in de werkbak wilde stappen, is hij tussen de gevel en de werkbak naar beneden gevallen. [24] Blijkens onderzoek aan de werkbak heeft dit kunnen gebeuren doordat de losse randbeveiligingshekken niet op de werkbak zijn aangebracht, waardoor de extra vloerplaten het gewicht niet aankonden en naar beneden zijn gescharnierd. [25] Die extra vloerplaten zijn aan de werkbak bevestigd op eerder verzoek van verdachte in het kader van de uitvoering van verhuisopdrachten van hotels. [26]
Het voorgaande maakt dat verdachte niet alleen een aandeel heeft gehad in het inrichten van een arbeidsmiddel op een wijze waardoor een ondeugdelijk arbeidsmiddel is gecreëerd, maar ook dat zij haar werknemers daar feitelijk mee heeft laten werken door hen de opdracht te geven om met een hoogwerker met een werkbak een keuken af te leveren.
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld.
Toerekening rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, als de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Er zal sprake kunnen zijn van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon, als zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De rechtbank overweegt dat het verweten handelen en nalaten (on)verrichte gedragingen betreffen van personen die werkzaam waren ten behoeve van de rechtspersoon. Daarnaast past het lossen van goederen door gebruik te maken van een hoogwerker met een werkbak binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, wat de rechtspersoon ook dienstig is geweest. Het betreft immers een aangenomen opdracht waar een vergoeding tegenover stond. Tot slot vermocht de rechtspersoon erover te beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden, maar werden die gedragingen blijkens de feitelijke gang van zaken aanvaard. De rechtspersoon heeft immers onvoldoende de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op voorkoming daarvan.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen in de sfeer van de onderneming van [verdacht bedrijf] B.V. hebben plaatsgevonden.
Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan deze rechtspersoon worden toegerekend.
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat de term opzet in het economisch strafrecht dient te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht hoeft te zijn op de verweten gedraging – zijnde een handelen of nalaten – en niet op de wederrechtelijkheid daarvan.
De rechtbank overweegt dat verdachte ten onrechte heeft volstaan met een algemene risico-omschrijving van het werken op hoogte, heeft nagelaten om veiligheidsrondes uit te voeren op de loslocaties, en met het laten volgen van haar werknemers van een VCA-opleiding heeft volstaan in het geven van instructies en voorlichting aan haar werknemers over het werken op hoogte. Daarnaast heeft zij een aandeel gehad in de creatie van een ondeugdelijk arbeidsmiddel en heeft zij haar werknemers feitelijk opdracht gegeven om daarmee te werken, terwijl door die werknemers de veiligheidsmaatregelen, waaronder het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, niet in acht zijn genomen en verdachte op de naleving van voorschriften bij het werken op hoogte op geen enkele wijze heeft toegezien.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door dit handelen en nalaten minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de ten laste gelegde overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet zou plaatsvinden.
Levensgevaar of ernstig gevaar aan de gezondheid
De rechtbank stelt voorop dat – anders dan door de verdediging is betoogd – geen causaal verband hoeft te bestaan tussen de ten laste gelegde gedragingen en het (zich verwezenlijkte) ongeval. Er moet voor een bewezenverklaring op grond van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet sprake zijn van een causaal verband tussen de ten laste gelegde gedragingen en het
gevaar(voor het leven of ernstige schade aan de gezondheid) dat bestond dan wel was te verwachten. Het standpunt van de raadslieden vindt derhalve geen steun in het recht en wordt door de rechtbank verworpen.
De rechtbank overweegt dat het werken op hoogte evident gevaar met zich brengt. Om die reden dienen maatregelen te worden getroffen ter waarborging van de veiligheid. Dat is in het onderhavige geval echter niet voldoende gebeurd, nu er geen gebruik is gemaakt van valharnassen en ook de (extra) leuningen niet op de werkbak zijn aangebracht. Daar komt nog bij dat de werknemers van verdachte een aantal keren op hoogte zijn overgestapt.
Naar het oordeel van de rechtbank maken de genoemde omstandigheden dat naar objectieve maatstaven levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van het slachtoffer ontstond of te verwachten was, en dat verdachte dit redelijkerwijs moest weten.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 8 december 2020 te Zutphen als werkgever opzettelijk handelingen heeft verricht en nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen,
immers heeft zij, verdachte, op een locatie waar nieuwbouw (een appartementencomplex), was opgeleverd, gelegen aan de Bolwerksweg aldaar,
zijnde een arbeidsplaats,
door een werknemer [slachtoffer 1] arbeid laten verrichten en deze arbeidsplaats laten betreden, terwijl zij, verdachte,
- in strijd met artikel 5 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk heeft vastgelegd welke risico’s het werken met een hoogwerker en (aangepaste) werkbak voor de werknemers met zich meebracht en deze risico-inventarisatie en evaluatie bevatte tevens niet een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers, en
- in strijd met artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor heeft gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de risico's die verbonden zijn aan de te verrichten werkzaamheden met een hoogwerker en een (aangepaste) werkbak en de daaraan verbonden risico's en maatregelen die erop gericht waren deze risico's te beperken of te voorkomen, en
- in strijd met artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en beperken van de in het artikel 8, eerste lid, genoemde risico’s voor het werken met een hoogwerker en een (aangepaste) werkbak en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, en
- in strijd met artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit, bij het doen verrichten van arbeid, te weten het werken met een hoogwerker (Manitou MRT 2150+) met een werkbak (VHS special products type AB-35) waaraan twee extra vloerplaten waren bevestigd, waarbij het gevaar bestond om 2,5 meter of meer naar beneden te vallen, dat valgevaar niet heeft tegengegaan door het laten aanbrengen van een of meerdere doelmatige hekwerken, leuningen en andere dergelijke voorzieningen, immers waren een of meerdere van verdachtes werknemers bij het verrichten van arbeid in die werkbak op een hoogte van ongeveer 13 meter niet aangelijnd (met een harnasgordel) en waren op die werkbak geen (extra) leuningen (randbeveiligingshekken) aangebracht, en
- in strijd met artikel 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit een hoogwerker (Manitou MRT 2150+) met een werkbak (VHS special products type AB-35), zijnde een arbeidsmiddel, niet zodanig heeft ingericht of niet zodanig heeft gebruikt of laten gebruiken dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoals verschuiven, omvallen, kantelen of het te worden getroffen door dat arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, zoveel mogelijk was voorkomen,
immers heeft zij, verdachte, haar werknemers, op een hoogte van ongeveer 13 meter arbeid laten verrichten met die werkbak waar op de 2e vloerplaat extra vloerplaten waren bevestigd, zonder dat die werkbak was voorzien van voldoende (extra) leuningen (randbeveiligingshekken) en zonder dat haar medewerkers waren aangelijnd, terwijl via een van die extra aangebrachte vloerplaten kon worden overgestapt naar en vanuit het appartement waar het lossen van keukenonderdelen plaatsvond in die werkbak, waarbij tijdens dat overstappen door [slachtoffer 1] die extra vloerplaten naar beneden zijn gescharnierd,
terwijl daardoor, naar zij redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer [slachtoffer 1] ontstond of te verwachten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door hem overgelegd schriftelijk requisitoir gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 75.000,--, waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting van 14 februari 2022 naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Op 8 december 2020 is bij een arbeidsongeval in Zutphen [slachtoffer 1] , werknemer van verdachte, om het leven gekomen. Hier is verdachte (mede) verantwoordelijk voor door het op meerdere manieren overtreden van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. De verwijten die aan verdachte gemaakt kunnen worden, betreffen het er niet voor zorgen dat het slachtoffer over het werken op hoogte met een hoogwerker met werkbak is geïnstrueerd, en het onvoldoende houden van toezicht op haar werknemer om te voorkomen dat hij fouten heeft kunnen maken die mede tot het arbeidsongeval hebben geleid en hem fataal zijn geworden.
Door het arbeidsongeval heeft het slachtoffer zijn leven verloren en zullen zijn partner en kinderen het gemis voor altijd meedragen. Op de zitting van 14 februari 2022 is in de zaak van de medeverdachte een slachtofferverklaring afgelegd, welke verklaring ook door verdachte is aangehoord. Uit die slachtofferverklaring is gebleken hoe groot het verdriet voor de nabestaanden is en welke overige gevolgen het ongeval voor hen heeft (gehad).
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
20 januari 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde het opleggen van een forse geldboete rechtvaardigen.
Bij het bepalen van de hoogte van deze geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de omvang van het bedrijf en de omzet van verdachte, alsmede acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is bovendien een voorwaardelijk strafdeel aangewezen, nu niet is gebleken dat verdachte lering heeft getrokken uit het noodlottige ongeval. Er zijn naar aanleiding daarvan voor zover bekend geworden in ieder geval geen wezenlijke veranderingen doorgevoerd in werkwijze en het toezicht houden daarop. Daarnaast heeft verdachte – buiten het tonen van haar medeleven richting de nabestaanden – geen verantwoordelijkheid genomen voor haar aandeel in het geheel, maar heeft steeds gewezen naar de rol van haar medeverdachte.
Alles afwegend, acht de rechtbank passend en geboden de oplegging van een geldboete van
€ 40.000,--, waarvan € 10.000,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij, mede namens haar beide minderjarige kinderen, gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 60.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade betreft affectieschade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat [benadeelde] – partner van het slachtoffer [slachtoffer 1] – en haar twee minderjarige kinderen op grond van artikel 6:108 BW vallen binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaanden als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De omvang van de opgevoerde schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor de partner en de kinderen van het slachtoffer.
De rechtbank zal het gevorderde – te weten € 60.000,-- – daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met haar mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 36f en 51 Sr en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische delicten.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 40.000,-- (veertigduizend euro);
- beveelt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 10.000,-- (tienduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde]toe tot een bedrag van
€ 60.000,--(bestaande uit affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde]: van een bedrag van
€ 60.000,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020), met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 60.000,-- (zestigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2020 ten behoeve van de benadeelde partij (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.
Mr. J. Wentink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het
2.Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 2 februari 2021, AMB-01-01, pagina 234.
3.Een deskundigenverslag, inhoudende een schouwverslag, opgesteld door [naam 2] , forensisch arts, van 8 december 2020, DOC-11-01, pagina 402.
4.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een arbeidsovereenkomst, DOC-06-01, pagina 346.
5.Het proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger verdachte rechtspersoon, van [naam 1] , van 25 februari 2021, pagina 79.
6.Een schriftelijk bescheid, te weten RI&E van [verdacht bedrijf] B.V., DOC-07-01, pagina 356.
7.Het relaas proces-verbaal, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , van 29 juni 2021, pagina’s 30 en 31.
8.Het proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger verdachte rechtspersoon, van [naam 1] , van 25 februari 2021, pagina 82.
9.Het proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger verdachte rechtspersoon, van [naam 1] , van 25 februari 2021, pagina 80.
10.Het proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger verdachte rechtspersoon, van [naam 1] , van 25 februari 2021, pagina 82.
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 9 december 2020, pagina’s 182 en 183; Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 10 december 2020, pagina 187; en Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 19 januari 2021, pagina 206.
12.Het proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger verdachte rechtspersoon, van [naam 1] , van 25 februari 2021, pagina 82.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 19 januari 2021, pagina 206; Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 10 december 2020, pagina 188; en Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 9 december 2020, pagina 184.
14.Het proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger verdachte rechtspersoon, van [naam 1] , van 25 februari 2021, pagina 84.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 19 januari 2021, pagina 204 en Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 12 januari 2021, pagina 197.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 2 februari 2021, AMB-01-01, pagina’s 234 en 235.
18.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 9 december 2020, pagina 182 en Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer 2] van 8 maart 2021, pagina 164.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 2 februari 2021, AMB-01-01, pagina 235.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 2 februari 2021, AMB-01-01, pagina’s 234 en 235.
21.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 9 december 2020, pagina 181.
22.Het proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger verdachte rechtspersoon, van [naam 1] , van 25 februari 2021, pagina 80.
23.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 9 december 2020, pagina 182 en Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer 2] van 8 maart 2021, pagina 164.
24.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 9 december 2020, pagina 181.
25.Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 22 december 2020, AMB-06-01, pagina’s 245 en 246.
26.Het proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger verdachte rechtspersoon, van [naam 1] , van 25 februari 2021, pagina 83.