ECLI:NL:RBOBR:2021:56

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
01-997000-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van Travhydro Services B.V. voor overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet met dodelijke afloop

Op 12 januari 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen Travhydro Services B.V. De rechtspersoon werd beschuldigd van het opzettelijk overtreden van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, wat heeft geleid tot de dood van een werknemer tijdens werkzaamheden op het boorplatform Energy Endeavour. Het ongeval vond plaats op 12 oktober 2018, toen de werknemer, [slachtoffer 1], tijdens het demonteren van een uitbouwsteiger van grote hoogte in het water viel en verdronk. De rechtbank oordeelde dat Travhydro Services B.V. tekort was geschoten in haar zorgplicht als werkgever, door onvoldoende veiligheidsmaatregelen te treffen en niet te voldoen aan de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwet. De officier van justitie had een geldboete van € 90.000,- geëist, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op van € 100.000,- en een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van drie jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de overtredingen en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt, waarbij de identificerende gegevens van de verdachte niet worden geanonimiseerd.

Uitspraak

OPENBAARMAKING VAN DEZE RECHTERLIJKE UITSPRAAK. DE RECHTBANK BEPAALT DAT DIT VONNIS ZODRA DAT ONHERROEPELIJK IS GEWORDEN OP WWW.RECHTSPRAAK.NL WORDT GEPLAATST, WAARBIJ DE IDENTIFICERENDE GEGEVENS VAN VERDACHTE NIET ZULLEN WORDEN GEANONIMISEERD.
vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997000-19
Datum uitspraak: 12 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

Travhydro Services B.V. ,

gevestigd te 2983 GT Ridderkerk , De Schans 42 .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 december 2020 en 12 januari 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 oktober 2020. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Nieuwdorp in de gemeente Borsele op het boorplatform Energy Endeavour , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, als werkgever, bij het demonteren van een uitbouw- en/of hangsteiger, al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen door in strijd met artikel
  • 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijke vast te leggen welke risico's de arbeid met betrekking tot bovengenoemde werkzaamheden met zich brengt en/of
  • 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor te zorgen dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en/of de daaraan verbonden risico's en/of de maatregelen die erop gericht waren deze risico's te voorkomen en/of te beperken en/of
  • 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit deze uitbouw- en/of hangsteiger, zijnde een arbeidsmiddel, niet zodanig te plaatsen, bevestigen en/of te gebruiken dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed zoals het verschuiven, omvallen en/of kantelen daarvan zoveel mogelijk werd voorkomen aangezien bij het demonteren van deze steiger, terwijl de werknemer [slachtoffer 1] op die steiger boven het water stond, die steiger (deels) is schuin gezakt en/of
  • 7.23b, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl dit gelet op de complexiteit van de gekozen steiger, volgens de zogenaamde Steigerrichtlijn nodig was, niet door een daartoe bevoegde persoon een montage-, demontage- en/of ombouwschema op te laten stellen en/of
  • 7.23b, negende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, deze steiger niet af te laten breken onder leiding van een bevoegde persoon en/of niet door werknemers die voor de beoogde werkzaamheden een toereikende en specifieke opleiding hadden ontvangen met betrekking tot de specifieke risico's

terwijl daardoor naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, waaronder [slachtoffer 1] ontstond of te verwachten was;

2.
zij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Nieuwdorp, gemeente Borsele, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam onzorgvuldig en/of nalatig tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer werknemers (te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] ) arbeid heeft laten verrichten op of aan een hang- en/of uitbouwsteiger boven water op het boorplatform Energy Endeavour
  • terwijl die werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's (zoals de aard, sterkte en/of wijze van demonteren van die steiger en/of het risico van vallen en/of kantelen van (delen van) die steiger) vooraf onvoldoende in kaart waren gebracht en/of niet en/of onvoldoende aan die werknemers waren kenbaar gemaakt en/of
  • terwijl die werkzaamheden werden verricht zonder dat er een safety boat in het water lag om in geval van nood mensen uit het water te halen en/of
  • zonder voortdurend, althans voldoende toezicht op onder andere de werkverdeling, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en/of
  • terwijl die werkzaamheden werden verricht terwijl een of meer van die werknemers daarvoor onvoldoende was/waren geïnstrueerd en/of onvoldoende vaardigheden en/of deskundigheid had/hadden voor het demonteren van die steiger

waardoor het aan haar schuld te wijten is dat die [slachtoffer 1] van grote hoogte in het water is gevallen en is overleden;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijke requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging integrale vrijspraak van verdachte voor beide ten laste gelegde feiten bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De toedracht van het ongeval.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 12 oktober 2018 een ongeval heeft plaatsgevonden bij het demonteren van een uitbouwsteiger, aangebracht onder het helikopterdek van boorplatform Energy Endeavour in Nieuwdorp. Deze steiger was vanaf het hoofddek uitgebouwd en was ruim vijftien meter boven water gesitueerd. Bij het demonteren van deze steiger is [slachtoffer 1] van grote hoogte in het water gevallen. [slachtoffer 1] droeg geen zwem- of reddingsvest en was bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden niet gezekerd of aangelijnd. [slachtoffer 1] is na zijn val door verdrinking overleden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte al dan niet opzettelijk heeft nagelaten bepaalde maatregelen te treffen op grond van arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving, terwijl hierdoor – naar zij wist of redelijkerwijs moest weten – levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was. Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van [slachtoffer 1] .

Bewijsoverwegingen
Verdachte is onderworpen aan de veiligheidsregels zoals die onder meer voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet [hierna: Arbowet] en het Arbeidsomstandighedenbesluit [hierna: Arbobesluit]. De rechtbank stelt vast dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats was als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbowet en dat het slachtoffer als werknemer voor verdachte werkzaam was, zodat sprake was van een werkgever en een werknemer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a en b, van de Arbowet. De verdediging heeft hierop ook geen verweer gevoerd.
In de Arbowet is verankerd dat werknemers recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De verantwoordelijkheid voor een zodanige werkplek ligt primair bij de werkgever. Daartoe rust op de werkgever de verplichting een deugdelijk arbobeleid, gericht op de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers, te voeren. Die zorgplicht houdt mede in dat de werkgever zijn werknemers moet beschermen tegen eigen fouten of onvoorzichtigheden. Voor de onderhavige zaak brengt dit met zich dat de omstandigheid dat het slachtoffer zich niet had aangelijnd, noch een zwemvest droeg, verdachte niet disculpeert.
Ten aanzien van de concreet in de tenlastelegging genoemde veiligheidsvoorschriften die verdachte zou hebben overtreden, overweegt de rechtbank het volgende.
- artikel 5, eerste lid, van de Arbowet [eerste gedachtestreepje bij feit 1].
Artikel 5, eerste lid, van de Arbowet legt aan de werkgever de verplichting op bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer kennis kan nemen van de risico-inventarisatie en -evaluatie.
Uit de inhoud van het dossier en uit de behandeling ter terechtzitting van 15 december 2020 is gebleken dat verdachte in de RI&E van 15 oktober 2017 wel in zijn algemeenheid het risico van werken boven water heeft geïnventariseerd (p. 426), maar niet specifiek ten aanzien van het monteren en demonteren van steigers met verschillende configuraties zoals de uitbouwsteiger op het boorplatform (Risico-analyse p. 453). Daarmee heeft verdachte zich niet gehouden aan het bepaalde in artikel 5 eerste lid van de Arbowet.
- artikel 7.4 derde lid van het Arbobesluit [derde gedachtestreepje bij feit 1].
Artikel 7.4 van het Arbobesluit bepaalt onder meer dat een arbeidsmiddel zodanig is geplaatst, bevestigd of ingericht en zodanig wordt gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, of getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, zoveel mogelijk is voorkomen [derde lid].
In artikel 1, derde lid, onder h, van de Arbowet worden arbeidsmiddelen gedefinieerd als alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten en gereedschappen. De uitbouwsteiger in de onderhavige zaak was een op de arbeidsplaats gebruikte installatie en derhalve een arbeidsmiddel. Hieraan doet niet af dat de uitbouwsteiger op 12 oktober 2018 vooral een object van arbeid was en in mindere mate als arbeidsmiddel werd gebruikt.
Volgens de steller van de tenlastelegging was de steiger niet zodanig geplaatst, bevestigd of werd die niet zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoveel mogelijk werd voorkomen, “aangezien bij het demonteren van deze steiger, terwijl de werknemer [slachtoffer 1] op die steiger boven het water stond, die steiger (deels) is schuin gezakt”.
De rechtbank begrijpt het verwijt aldus dat de steiger niet zodanig is geplaatst, bevestigd of gebruikt, dat het gevaar van een ongewilde gebeurtenis (schuinzakken tijdens de demontage) zoveel mogelijk werd voorkomen.
Volgens het proces-verbaal van bevindingen van [buitengewoon opsporingsambtenaar] is na het ongeval geconstateerd dat twee horizontale liggers van de steiger schuin naar beneden hingen (p. 95). Ook is geconstateerd dat tussen de rechter- en linkerzijde van de uitbouwsteigers geen leuningen of horizontale liggers meer aanwezig waren, waardoor het verband uit de steiger was en de steiger instabiel werd (p. 50). Verder volgt uit de verklaring van getuige [getuige] en het technisch onderzoek dat de steiger een kleine verzakking heeft gekregen, waardoor de spie uit de borging is gekomen (p. 794 en foto 20).
Voornoemde constateringen rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat de steiger niet zodanig is geplaatst, bevestigd en gebruikt dat zoveel mogelijk werd voorkomen dat het gevaar van een ongewilde gebeurtenis zich zou voordoen.
- artikelen 8 eerste lid van de Arbowet en 7.23b tweede en negende lid van het Arbobesluit.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de veiligheidsvoorschriften genoemd in artikel 8 eerste lid van de Arbeidsomstandigheden wet [tweede gedachtestreepje bij feit 1] en artikel 7.23b tweede en negende lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit [vierde en vijfde gedachtestreepje bij feit 1] heeft overtreden.

Toerekening?
De verdediging heeft aangevoerd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging.
In het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 25 oktober 2018 [pag. 310] betreffende verdachte staan als activiteiten van verdachte vermeld: “Het aanbrengen en verwijderen van isolatie en tracing, alsmede het monteren en demonteren en verhuur van steigers. Het in en uitlenen van personeel inclusief en exclusief materiaal”.
Op 12 oktober 2018 heeft verdachte in opdracht van [opdrachtgever] een uitbouwsteiger op boorplatform Energy Endeavour gedemonteerd. Daartoe had zij via uitzendbureau [naam 1] , waaronder het slachtoffer [slachtoffer 1] , ingehuurd. Deze werknemers hebben steigerwerkzaamheden verricht voor verdachte. Verdachte was op 12 oktober 2018 dus bezig met de reguliere uitoefening van haar bedrijf.
Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van de steigerbouwers was de verantwoordelijkheid van verdachte als werkgever. Verdachte was onder meer verplicht om de risico’s van het specifieke werk te inventariseren, werknemers te instrueren, een demontageschema op te laten stellen, uitsluitend werknemers in te zetten die een toereikende en specifieke opleiding hadden ontvangen en toezicht te houden op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Verdachte is zelf op al deze punten tekortgeschoten, waardoor gezondheids- en levensgevaar ontstond voor haar werknemers. Het levensgevaar heeft zich bovendien verwezenlijkt ten aanzien van [slachtoffer 1] .
Gelet op de aard van de onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen kunnen de strafbare feiten derhalve zonder meer aan verdachte als rechtspersoon worden toegerekend; zij is zelf tekortgeschoten. De vraag of feitelijke gedragingen van bijvoorbeeld [slachtoffer 1] aan verdachte kunnen worden toegerekend, is gelet op de tenlastelegging in deze zaak, niet aan de orde.
Het verweer dat de gedragingen niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, wordt verworpen.

Heeft verdachte opzettelijk (feit 1) en culpoos (feit 2) gehandeld?
- ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat verdachte op een aantal punten niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht die volgt uit de Arbowet en het Arbobesluit. Voor een bewezenverklaring van opzet, hoeft dat opzet alleen gericht te zijn geweest op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Het opzet hoeft niet gericht te zijn geweest op het niet naleven van een wettelijke verplichting.
In deze zaak ligt in het nalaten van verdachte de benodigde maatregelen te treffen en zodoende de op haar rustende zorgplicht na te leven, het opzet op de gedraging besloten en moest verdachte redelijkerwijs weten dat als gevolg van dat nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers, waaronder het slachtoffer [slachtoffer 1] kon ontstaan of te verwachten was.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.
- ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het ten minste gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de zijde van verdachte. Vast moet komen te staan dat de verdachte anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Voorts moet komen vast te staan dat tussen de gemaakte fout en het gevolg voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte is tekortgeschoten in het treffen van maatregelen met het oog op de veiligheid en gezondheid van haar werknemers. Gezien de overlap tussen feit 1 en 2, heeft zij sommige maatregelen zelfs achterwege gelaten in strijd met de wet, terwijl zij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten viel.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] werkzaamheden laten verrichten aan een uitbouwsteiger op een hoogte van vijftien meter boven het wateroppervlakte, zonder dat toezicht werd gehouden op de werkverdeling en zonder dat [slachtoffer 1] en zijn collega’s over voldoende vaardigheden en deskundigheid beschikten. [slachtoffer 1] was immers, gelet op zijn certificering, niet degene die voor dit werk ingezet had mogen worden en de drie steigerbouwers met wie [slachtoffer 1] samenwerkte waren in het geheel niet (meer) gecertificeerd. Toezicht op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen ontbrak. [slachtoffer 1] is bijvoorbeeld niet door een toezichthoudende medewerker van verdachte aangesproken op het dragen van valbescherming of een zwemvest. Specifieke risico’s die gepaard gingen met de werkzaamheden aan de uitbouwsteiger boven het water op het boorplatform Energy Endeavour waren onvoldoende in kaart gebracht, laat staan dat [slachtoffer 1] daarover was ingelicht door verdachte. Een safety boat was evenmin ter plaatse, terwijl dat op deze arbeidsplaats wel aangewezen was.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat het aan de schuld van verdachte is te wijten dat [slachtoffer 1] is gevallen en is komen te overlijden. De rechtbank duidt het nalaten van verdachte als zeer onvoorzichtig, onachtzaam, onzorgvuldig en nalatig.

De conclusie
Op grond van de inhoud van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals die hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden beschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 12 oktober 2018 te Nieuwdorp in de gemeente Borsele op het boorplatform Energy Endeavour als werkgever bij het demonteren van een uitbouwsteiger opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen door in strijd met artikel
  • 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico's de arbeid met betrekking tot bovengenoemde werkzaamheden met zich brengt en
  • 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor te zorgen dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en/of de daaraan verbonden risico's en/of de maatregelen die erop gericht waren deze risico's te voorkomen en/of te beperken en
  • 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit deze uitbouwsteiger, zijnde een arbeidsmiddel, niet zodanig te plaatsen, bevestigen en/of te gebruiken dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed zoals het verschuiven, omvallen en/of kantelen daarvan zoveel mogelijk werd voorkomen aangezien bij het demonteren van deze steiger, terwijl de werknemer [slachtoffer 1] op die steiger boven het water stond, die steiger (deels) is schuin gezakt en/of
  • 7.23b, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl dit gelet op de complexiteit van de gekozen steiger, volgens de zogenaamde Steigerrichtlijn nodig was, niet door een daartoe bevoegde persoon een montage-, demontage- en/of ombouwschema op te laten stellen en
  • 7.23b, negende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, deze steiger niet af te laten breken onder leiding van een bevoegde persoon en/of niet door werknemers die voor de beoogde werkzaamheden een toereikende en specifieke opleiding hadden ontvangen met betrekking tot de specifieke risico's

terwijl daardoor naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, waaronder [slachtoffer 1] ontstond of te verwachten was;

2.
op 12 oktober 2018 te Nieuwdorp, gemeente Borsele, zeer onvoorzichtig, onachtzaam onzorgvuldig en nalatig een werknemer, te weten [slachtoffer 1] , arbeid heeft laten verrichten op of aan een uitbouwsteiger boven water op het boorplatform Energy Endeavour
  • terwijl die werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's (zoals de aard, sterkte en/of wijze van demonteren van die steiger en/of het risico van vallen en/of kantelen van (delen van) die steiger) vooraf onvoldoende in kaart waren gebracht en niet aan die werknemers waren kenbaar gemaakt en
  • terwijl die werkzaamheden werden verricht zonder dat er een safety boat in het water lag om in geval van nood mensen uit het water te halen en
  • zonder voldoende toezicht op de werkverdeling en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en
  • terwijl die werkzaamheden werden verricht terwijl die werknemer daarvoor onvoldoende was geïnstrueerd en onvoldoende vaardigheden en deskundigheid had voor het demonteren van die steiger

waardoor het aan haar schuld te wijten is dat die [slachtoffer 1] van grote hoogte in het water is gevallen en is overleden.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert oplegging van een geldboete van € 90.000,-- waarvan € 30.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor het geval de rechtbank mocht overgaan tot strafoplegging aan verdachte heeft de verdediging bepleit te volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke geldboete, zoals gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard van het door verdachte uitgeoefende bedrijf en de financiële omstandigheden van verdachte.

Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte is als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van haar werknemers. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte opzettelijk heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat de arbeidsomstandigheden aan de in acht te nemen veiligheidsnormen voldeden en aldus dat haar werknemers in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten. De werknemers waren geen van allen door verdachte op de hoogte gesteld van de risico’s die aan de demontage van de specifieke steiger waaraan zij werkzaam waren, verbonden waren en evenmin had verdachte voor afdoende toezicht gezorgd om toe te zien op de naleving van de in acht te nemen veiligheidsnormen. Hiermee is verdachte ernstig tekort geschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Het is deze nalatigheid die ertoe heeft geleid dat het bewezenverklaarde bedrijfsongeval heeft kunnen plaatsvinden, een ongeval als gevolg waarvan [slachtoffer 1] is overleden.
Het dodelijke ongeval heeft grote impact gehad op de nabestaanden van het slachtoffer. Zij hebben het verdriet en de impact van het verlies van het slachtoffer op hun dagelijks leven ter terechtzitting van 15 december 2020 op aangrijpende wijze verwoord. De rechtbank realiseert zich dat door het handelen van verdachte onherstelbaar leed aan de nabestaanden is toegebracht en dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.
Bij niet onherroepelijk vonnis van de meervoudige economische kamer in de rechtbank Amsterdam is verdachte op 6 november 2019 veroordeeld voor overtreding van de artikelen 32 van de Arbowet en 307 van het Wetboek van Strafrecht. Ook bij dat bedrijfsongeval, dat begin mei 2017 heeft plaatsgevonden, is een werknemer van verdachte overleden. Dit ongeval op zich is door en namens verdachte niet betwist. Los van de vraag of de strafrechtelijke veroordeling in die zaak in stand blijft, vindt de rechtbank het wrang te moeten constateren dat ongeveer anderhalf jaar voor het dodelijke ongeval van [slachtoffer 1] , zich een soortgelijk dodelijk ongeval heeft voorgedaan en dat dit ongeval verdachte kennelijk geen aanleiding heeft gegeven haar veiligheidsbeleid zodanig aan te passen dat de kans op dergelijke ongevallen wordt verkleind.
Het bewezenverklaarde bedrijfsongeval is het gevolg geweest van een aaneenschakeling van niet nageleefde veiligheidsvoorschriften die bij naleving het ongeval en daarmee de dood van slachtoffer [slachtoffer 1] hadden kunnen voorkomen. Gelet op de veelheid, de ernst en de omvang van de niet nageleefde veiligheidsvoorschriften vindt de rechtbank het ronduit stuitend dat verdachte de schuld voor het ongeval bij het slachtoffer legt door hem te verwijten dat hij geen persoonlijke beschermingsmiddelen heeft gebruikt en dat hij de demontagewerkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Het was juist het laakbare beleid van verdachte dat deze situatie mogelijk maakte. Uit de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 15 december 2020 volgt dat het falende beleid dat op 12 oktober 2018 ertoe leidde dat drie van de vier steigerbouwers zonder steigerbouwcertificaat, zonder voorlichting over de specifieke risico’s ten aanzien van de uitbouwsteiger boven het water, zonder (de)montagetekeningen en zonder degelijk toezicht aan het werk gingen, nog altijd van kracht is en zelfs door haar wordt verdedigd.
De rechtbank concludeert voorts uit de wijze waarop verdachte zich heeft opgesteld in de periode nadat het ongeval heeft plaatsgevonden en uit de houding van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 15 december 2020, dat er bij haar geen enkel inzicht bestaat in het laakbare van haar handelen en in de gevolgen die dit voor haar werknemers en hun naasten heeft gehad en nog kan hebben.
In strijd met de ethische normen en waarden die verdachte als goed en betrokken werkgever van een overleden werknemer naar diens nabestaanden in acht zou moeten te nemen, heeft verdachte zich van elk rechtstreeks contact met de nabestaanden onthouden. De schamele uitingen van medeleven naar de nabestaanden heeft verdachte op formele wijze aan derden overgelaten, evenals de financiële compensatie. Van enig oprecht medeleven met de nabestaanden door verdachte is de rechtbank op geen enkel moment gebleken.

De strafmodaliteit
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een hogere geldboete dan de door de officier van justitie gevorderde geldboete, passend en geboden is.
Om te bewerkstelligen dat verdachte in de toekomst de veiligheidsvoorschriften wel zal naleven en daardoor wordt voorkomen dat er weer een werknemer van verdachte tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden komt te overlijden of [zwaar] lichamelijk letsel oploopt, zal de rechtbank tevens de voorwaardelijke stillegging van de onderneming van verdachte gelasten voor de wettelijk maximaal toelaatbare duur van één jaar.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat dit vonnis openbaar wordt gemaakt. Hierbij weegt de rechtbank mee dat, gelet op aard en de ernst van de bewezen strafbare feiten en het gegeven dat verdachte kennelijk hardleers is in het naleven van de voor haar onderneming geldende veiligheidsvoorschriften, de potentiële werknemers en opdrachtgevers van verdachte voor verdachte moeten worden gewaarschuwd. De rechtbank wil dit bewerkstelligen door te bepalen dat dit vonnis openbaar zal worden gemaakt door middel van publicatie op
www.rechtspraak.nl, waarbij de identificerende gegevens van verdachte niet zullen worden geanonimiseerd. De rechtbank schat de kosten van die openbaarmaking op nihil.
Met het opleggen van de bijkomende straffen van voorwaardelijke stillegging van de onderneming en de openbaarmaking van dit vonnis hoopt de rechtbank te bewerkstelligen dat verdachte niet opnieuw in de fout zal gaan bij de naleving van de veiligheidsvoorschriften en dat verdachte adequate maatregelen zal treffen om naleving van de veiligheidsvoorschriften in haar bedrijfsvoering te borgen. Daarnaast heeft oplegging van deze bijkomende straffen tot doel andere werkgevers te doordringen van de noodzaak van veiligheid op de werkvloer in zijn algemeenheid en op de gevaren van werken op grote hoogte en boven water in het bijzonder.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank acht een zwaardere straf passend en geboden.
De conclusie.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 100.000,--, naast de hiervoor omschreven bijkomende straffen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 36, 51, 57, 63 en 307 van het Wetboek van Strafrecht,
1, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten,
5, 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en
7.4
en 7.23b van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit.

overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit.

aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen
 een
geldboetevan
€ 100.000,--[honderdduizend euro].

gehele stillegging van de ondernemingvoor de duur
van één jaar.
bepaalt dat deze bijkomende straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van drie jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

openbaarmakingvan deze rechterlijke uitspraak.
bepaalt dat dit vonnis zodra dat onherroepelijk is geworden op
www.rechtspraak.nlwordt geplaatst, waarbij de identificerende gegevens van verdachte niet zullen worden geanonimiseerd.
schat de kosten van publicatie op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. H. Slaar, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 12 januari 2021.
Mr. Slaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.