4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] op 1 december 2019 in dienst is getreden bij [verdacht bedrijf] B.V.Die arbeidsverhouding brengt met zich dat verdachte dient te worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en dat [slachtoffer 1] als werknemer dient te worden aangemerkt in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Ten tijde van het ongeval was [slachtoffer 1] in die hoedanigheid werkzaam als machinist van een hoogwerker van het merk ‘Manitou’.
Met betrekking tot de verplichtingen die door de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn opgelegd, wordt verdachte verweten die te hebben geschonden. Die ten laste gelegde verwijten zijn in meerdere gedachtestrepen in de tenlastelegging opgenomen en zullen hierna worden besproken.
Daarnaast wordt verdachte verweten dat de dood van het slachtoffer aan haar schuld is te wijten, hetgeen ook hierna zal worden besproken.
Geen vastlegging risico in RI&E
De rechtbank overweegt dat in de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) van verdachte en het bijbehorende plan van aanpakde risico’s van de werkzaamheden met hoogwerkers, werkbakken en asbestbakken niet waren geïnventariseerd.
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld.
Geen doeltreffende voorlichting
De rechtbank overweegt dat verdachte weliswaar instructies en voorlichting heeft gegeven, maar dat die instructies en voorlichting kennelijk niet doeltreffend zijn geweest. In de RI&E is reeds in 2017 opgemerkt dat onvoldoende aandacht aan dit onderwerp wordt besteed, waardoor de werknemers risicovol gedrag vertonen uit onwetendheid dan wel vanwege het niet volstaan van de gegeven informatie.
Daar komt bij dat verdachte in het geheel geen instructies en voorlichting heeft gegeven die specifiek zien op het werken met de aangepaste werkbak, terwijl het plaatsen van de losse hekken/leuningen op deze aangepaste werkbak cruciaal is gebleken om te voorkomen dat de extra vloerplaten naar beneden kunnen scharnieren.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte niet alleen meer aandacht moeten besteden aan het geven van instructies en voorlichting in het algemeen, maar ook meer specifiek met betrekking tot de aangepaste werkbak, nu verdachte de werkbak heeft aangepast en door haar werknemers met enige regelmaat over een langere periode heeft laten gebruiken.
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld.
De rechtbank overweegt dat uit getuigenverklaringen blijkt dat door (personen namens) verdachte als werkgever niet (op basis van een vaste werkwijze of procedure, al dan niet steekproefsgewijs) een bezoek aan de bouwplaats werd gebracht om te kijken hoe haar werknemers daar aan het werk zijn en of de veiligheidsvoorschriften worden nageleefd.De werknemers kunnen ook geen antwoord geven op de vraag wie op hun veiligheid let.Dat het houden van toezicht een punt van aandacht betrof, is ook in die RI&E opgemerkt.
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in strijd met artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld.
Niet bestrijden valgevaar
De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden op de plaats delict zijn uitgevoerd met een hoogwerker (Manitou MRT 2150+) met daaraan een werkbak (VHS special products, type: AB35) die was aangepast door het bevestigen van twee extra vloerplaten. De werkbak bestond uit een vloer (eerste vloerplaat) en een opklapbare plaat die, indien omhoog geklapt, als leuning fungeert (tweede vloerplaat). De tweede vloerplaat was omlaag geklapt en fungeerde derhalve niet als leuning, maar als werkplateau. Aan deze tweede plaat was met scharnieren een derde metalen vloerplaat bevestigd, waarop nog een kleine vierde metalen vloerplaat was bevestigd. De derde en vierde vloerplaat weken qua vorm en materiaal af van de rest van de bak.
De rechtbank overweegt dat uit getuigenverklaringen blijkt dat het slachtoffer en zijn collega gedurende die werkzaamheden niet waren aangelijnd, en dat ook [slachtoffer 1] in de werkbak stond zonder aangelijnd te zijn.Daarnaast is door de verbalisanten geconstateerd dat de losse randbeveiligingshekken niet op de werkbak waren geplaatst, maar nog op de grond stonden. De verbalisanten hebben overigens ook geen harnasgordels of andere voorwerpen waarmee men zich kan aanlijnen, gezien.De verbalisanten hebben de werkbak getest aan de hand van vier scenario’s, waarbij de twee onderste kokers zijn uitgetrokken en vergrendeld, en zijn op basis daarvan tot de volgende conclusies gekomen:
Scenario 1: werkbak zonder een hekwerk op de zijkant van de tweede vloerplaat; de verbalisant heeft gezien en gevoeld dat toen hij met zeer geringe kracht het kleine vierde plateau helemaal vooraan de werkbak naar beneden drukte, dat de scharnierpunten tussen de tweede en derde plaat omhoog kwamen en dat hij het derde en vierde plateau eenvoudig naar beneden kon drukken, waarbij het derde en vierde plateau naar beneden klapten.
Scenario 2: werkbak zonder een hekwerk op de zijkant van de tweede vloerplaat en met een persoon (circa 100kg) op de tweede vloerplaat; de verbalisanten zagen dat met weinig kracht, maar minder eenvoudig dan in scenario 1, de voorzijde van de werkbak naar beneden kon worden gedrukt, waarbij de scharnieren tussen de tweede en derde plaat omhoog kwamen en waarbij het derde en vierde plateau naar beneden klapten. Toen de verbalisant met volle gewicht bijna boven op de scharnieren tussen de tweede en derde plaat stond, kon de andere verbalisant (van 140kg) nog makkelijk en zonder zijn volle gewicht te gebruiken het derde en vierde plateau naar beneden laten klappen. De verbalisanten zagen dat zodra er een kracht wordt uitgeoefend op de derde plaat van de werkbak voorbij de kettingen waaraan deze is opgehangen, dat naarmate deze kracht verder van de kettingen af wordt uitgeoefend (dus hoe meer kracht richting de vierde plaat) het scharnierpunt tussen het tweede en derde plateau makkelijker omhoog bewoog, waarbij het derde en vierde plateau naar beneden klappen.
Scenario 3: werkbak zonder hekwerk op de zijkant van de tweede vloerplaat en met gemonteerde asbestkoker; de verbalisant kon eenvoudig en met weinig kracht de voorzijde van de werkbak naar beneden drukken, waarbij de scharnierpunten tussen de tweede en derde plaat omhoog kwamen en waarbij het derde en vierde plateau naar beneden klapten.
Scenario 4: werkbak met hekwerk op de zijkant van de tweede vloerplaat; de verbalisant kon met veel kracht op de voorzijde van de werkbalk drukken en leunen, maar de scharnierpunten tussen de tweede en derde plaat kwamen (met het hekwerk bevestigd) niet omhoog, waardoor de derde en vierde plaat niet naar beneden klapten.
De rechtbank overweegt dat uit het (simulatie-)onderzoek van de verbalisanten volgt dat, door de hekwerken/leuningen niet te plaatsen op de zijkanten van de vloerplaten, de scharnierpunten tussen de derde en de vierde vloerplaat omhoog konden komen waardoor diezelfde platen naar beneden klappen. Door de werkers vervolgens evenmin aan te lijnen, ontstond valgevaar. Door de vertegenwoordiger van verdachte is overigens ter zitting van
14 februari 2022 ook erkend dat haar machinist enorm tekort is geschoten door het hekwerk niet te plaatsen en te werken zonder ervoor zorg te dragen dat de personen in de werkbak waren aangelijnd. Volgens de verdediging valt dit verdachte echter niet te verwijten. Zij had immers haar werknemer dienovereenkomstig geïnstrueerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verantwoordelijkheid van verdachte als werkgever meeromvattend dan enkel het juist en volledig instrueren van haar werknemers. Van verdachte als werkgever mag ook worden verwacht dat zij haar werknemers beschermt tegen eigen fouten en onvoorzichtigheden.Gedacht kan worden aan technische maatregelen, waardoor bijvoorbeeld zonder dat de hekken zijn geplaatst de hoogwerker niet functioneert. Een modificatie die inmiddels, zo begreep de rechtbank ter terechtzitting, is aangebracht.
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, eveneens in strijd met artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld.
Ondeugdelijk arbeidsmiddel
De rechtbank overweegt dat verdachte, zoals hiervoor al uitgebreider is overwogen, de werkbak heeft aangepast door daarop twee extra vloerplaten aan te brengen.Uit het eveneens hiervoor weergegeven onderzoek is gebleken dat het plaatsen van de losse randbeveiligingshekken cruciaal is om te voorkomen dat die extra vloerplaten naar beneden scharnieren als daar druk op wordt uitgeoefend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dus een potentieel levensgevaarlijk – en daarmee ondeugdelijk – arbeidsmiddel gecreëerd door extra vloerplaten aan de werkbak te bevestigen.
De rechtbank overweegt voorts dat het bevestigen van de extra vloerplaten in strijd is met de Gebruikershandleiding Hoogwerker. Daarin staat immers beschreven dat het ten strengste is verboden om wijzigingen aan de machine aan te brengen en dat het ten strengste is verboden om het platform te vergroten.
Door verdachte is aldus, naar het oordeel van de rechtbank, ook in strijd met artikel 7.4, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld.
Toerekening rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, als de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Er zal sprake kunnen zijn van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon, als zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De rechtbank overweegt dat het verweten handelen en nalaten (on)verrichte gedragingen betreffen van personen die werkzaam waren ten behoeve van de rechtspersoon. Daarnaast past het binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon om met een hoogwerker met een werkbak te assisteren bij werkzaamheden op hoogte. Die gedraging is de rechtspersoon ook dienstig geweest, nu het een aangenomen opdracht betreft waar een vergoeding tegenover stond. Tot slot vermocht de rechtspersoon erover te beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden, maar werden die gedragingen blijkens de feitelijke gang van zaken aanvaard. De rechtspersoon heeft immers onvoldoende de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op voorkoming daarvan.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen in de sfeer van de onderneming van [verdacht bedrijf] B.V. hebben plaatsgevonden.
Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan deze rechtspersoon worden toegerekend.
De rechtbank stelt voorop dat de term opzet in het economisch strafrecht dient te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht hoeft te zijn op de verweten gedraging – zijnde een handelen of nalaten – en niet op de wederrechtelijkheid daarvan.
De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen, volgt dat verdachte heeft nagelaten de op haar rustende zorgplicht na te leven. Er zijn immers onvoldoende instructies en voorlichting gegeven en ook het toezicht houden op de naleving daarvan is niet gebeurd. Daarnaast heeft verdachte een arbeidsmiddel niet van een deugdelijke constructie laten zijn, omdat verdachte extra vloerplaten aan de werkbak heeft aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door dit handelen en nalaten minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de ten laste gelegde overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet zou plaatsvinden.
Levensgevaar of ernstig gevaar aan de gezondheid
De rechtbank overweegt dat het werken op hoogte (boven de 2,5 meter) evident gevaar met zich brengt. Om die reden dienen maatregelen te worden getroffen ter waarborging van de veiligheid. Dat is in het onderhavige geval echter niet gebeurd, nu er geen gebruik is gemaakt van valharnassen en ook de (extra) hekken/leuningen niet op de werkbak zijn aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank maken de genoemde omstandigheden dat naar objectieve maatstaven levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer 1] ontstond of te verwachten was, en dat verdachte dit redelijkerwijs moest weten. Het gegeven dat [slachtoffer 1] in de hoek van de werkbak stond en zelf geen goederen aan het lossen was, doet daar – anders dan door de verdediging is betoogd – niet aan af. Zoals gezegd, brengt het werken op hoogte, in een werkbak, immers evident gevaar met zich mee. Of het gevaar zich al dan niet realiseert, doet voor die vaststelling niet ter zake.
De rechtbank stelt voorop dat onder schuld als delictsbestanddeel een min of meer grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan. Of sprake is van zodanige mate van schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat de aangepaste werkbak is gebruikt zonder de losse randbeveiligingshekken daarop te plaatsen, terwijl die hekken er juist voor zorgen dat de extra aangebrachte vloerplaten niet kunnen inklappen wanneer daar druk op wordt uitgeoefend. Het belang van de randbeveiligingshekken is onvoldoende door verdachte kenbaar gemaakt aan haar werknemers en ook in het geven van overige instructies is zij tekort geschoten. Daar komt bij dat verdachte er niet op heeft toegezien of de hekken zijn geplaatst en of persoonlijke beschermingsmiddelen zijn gebruikt. Evenmin zijn andersoortige voorzieningen getroffen om te verhinderen dat de hoogwerker in deze onveilige toestand kan functioneren. Die omstandigheden tezamen hebben gemaakt dat het slachtoffer tussen de werkbak en de gevel naar beneden is gevallen en als gevolg daarvan is overleden.
De rechtbank overweegt dat door de verdediging is aangevoerd dat de instructies ook op een afbeelding op de werkbak stonden weergegeven en dat het ongeval heeft plaatsgevonden door nalatigheid van [slachtoffer 1] . Daarmee wordt de verantwoordelijkheid van verdachte op haar werknemers afgeschoven, terwijl – zoals hiervoor met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde ook is overwogen – de zorgplicht van verdachte als werkgever ook inhoudt dat zij haar werknemers moet beschermen tegen eigen fouten en onvoorzichtigheden.Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de eventuele nonchalance van een werknemer. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte de werkbak heeft aangepast en heeft ingezet, waardoor een potentieel levensgevaarlijk arbeidsmiddel is ontstaan en is gebruikt. Dientengevolge mocht van verdachte extra alertheid worden verwacht en reikte haar zorgplicht verder dan het voorzien van haar werknemer van instructies.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beschreven verzuimen van dien aard en omvang dat verdachte door het schenden van de betreffende veiligheidsvoorschriften de op haar rustende zorgplicht in aanmerkelijk mate heeft geschonden. Daarmee is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld, en dat de dood van [slachtoffer 2] aan haar schuld is te wijten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het een en ander in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden, waardoor ook het tweede ten laste gelegde feit redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt daartoe – onder verwijzing naar het met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde beschreven juridisch kader – dat het gaat om gedragingen van personen die werkzaam waren ten behoeve van de rechtspersoon. Die gedragingen passen bovendien in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. De rechtspersoon vermocht er voorts over te beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden, maar heeft dit gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken aanvaard. Door de rechtspersoon is immers niet de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op voorkoming daarvan.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, dat het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.