ECLI:NL:RBOVE:2022:1125

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
08/960052-18 (LP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan een criminele organisatie met drugshandel en witwassen

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 59-jarige man, die samen met twee medeverdachten leiding gaf aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in drugs en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 april 2019 deel uitmaakte van deze organisatie, die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven en witwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen de rol van de verdachte binnen de organisatie besproken, evenals de gebruikte communicatiemiddelen, zoals PGP-telefoons, en de versluierde taal die werd gebruikt in de communicatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een centrale rol vervulde in de aansturing van de organisatie en de financiële zaken, en dat hij betrokken was bij de invoer van 169 kilogram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de inhoud van de Ennetcom-berichten, verklaringen van medeverdachten en andere bewijsmiddelen. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de bewezen verklaarde feiten ernstig zijn en een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/960052-18 (LP) (P)
Datum vonnis: 26 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum 1] 1962 te [geboortedatum 2] ,
wonende aan de [adres 1]
.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 februari 2022, 8 april 20122, 11 april 2022 en 13 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
M.R.A. van IJzendoorn en mr. N. Huisman en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te ’s-Hertogenbosch, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 16 februari 2021 (inzake feit 3), kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven en het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van die misdrijven;
feit 2:leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten witwassen;
feit 3: samen met één of meer anderen 169 kilogram cocaïne binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari
2015, te Amsterdam, althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of één
of meer andere perso(o)n(en), behoorden,
welke organisatie het oogmerk had
het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid
en/of 10a eerste lid, te weten
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
één of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval
(telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of
- het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of, afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen van hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde
cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I en/of
- het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in

artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet

terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 mei 2020, te
Amsterdam, althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of één
of meer andere perso(o)n(en), behoorden,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
artikel 10, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid, te weten
-
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
één of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval
(telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of
- het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of, afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen van hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde
cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I en/of
- het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in

artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;

terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014
tot en met 26 mei 2020, te Amsterdam, althans (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door
een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte
en/of zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en), behoorden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- witwassen.
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 9 augustus 2015 te
Amsterdam, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 169
kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1] en bespreking van de bewijsverweren
4.1.
Leeswijzer
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis de bewijsoverwegingen als volgt indelen.
Allereerst zal de rechtbank de aanleiding en het verloop van het onderzoek 26Eufaula uiteenzetten. Vervolgens zullen de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging ten aanzien van de in dit onderzoek ten laste gelegde feiten (kort) worden weergegeven. Daarna zal de rechtbank in haar bewijsoverweging een paragraaf wijden aan de identificatie van de in dit onderzoek gedagvaarde verdachten. In deze paragraaf zal de rechtbank een oordeel geven of en welke bijnamen/schermnamen (onder meer uit de kinderserie Sesamstraat) te koppelen zijn aan een bepaalde verdachte. In de daarop volgende paragraaf zal de rechtbank de criminele organisatie en haar oogmerken bespreken. Tot slot zal de rechtbank per feit een oordeel geven of er al dan niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is om voor verdachte tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde feiten en op welke periode die bewezenverklaring ziet. In het geval van een bewezenverklaring zullen de bewijsmiddelen worden opgenomen in de voetnoten.
4.2.
Aanleiding en (verloop) onderzoek 26Eufaula
In november 2017 kwam een melding binnen bij de Financial Intelligence Unit (hierna: FIU) afkomstig van de ING-bank over een aantal ongebruikelijke transacties. Deze meldingen zagen op medeverdachte [verdachte 1] (hierna: [verdachte 1] ) en de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Op 13 maart 2018 werd [verdachte 1] aangehouden in het onderzoek 26Ephraim op verdenking van witwassen. Op 10 december 2018 is hij door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor witwassen. In het onderzoek 26Ephraim zijn meerdere verdachten en getuigen gehoord. Daarnaast hebben door het gehele land doorzoekingen plaatsgevonden, waaronder op de adressen [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] . De [adres 2] betrof de verblijfplaats van [verdachte 1] . Hier zijn ruim € 90.000,-- aan contant geld, aantekeningen, telefoons en USB-sticks aangetroffen. De [adres 3] is het woonadres van één van de zussen van [verdachte 1] . Hier zijn eveneens aantekeningen aangetroffen. De [adres 4] is het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 1] . Hier zijn € 30.000,-- aan contant geld, aantekeningen en telefoons aangetroffen. Op basis van de bij de doorzoekingen aangetroffen aantekeningen en de verhoren in het onderzoek 26Ephraim is een verdenking ontstaan dat sprake is van een criminele organisatie met – kort gezegd – als oogmerk het binnen het Nederlands grondgebied brengen van verdovende middelen, alsmede witwassen.
Op basis van de inhoud van de zogeheten Ennetcom-berichten is de verdenking ontstaan dat [verdachte 1] een leidinggevende rol had binnen het criminele samenwerkingsverband net als zijn medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Samen met zouden zij een driemanschap vormen en andere leden van het – bedrijfsmatig ingerichte – criminele samenwerkingsverband aansturen, met het oog op het plegen van Opiumwetmisdrijven en het witwassen van de daaruit verkregen geldbedragen.
Op 19 april 2018 is door een onderzoeksteam van de Dienst Landelijke Recherche het strafrechtelijk onderzoek 26Eufaula gestart. De informatie uit het onderzoek 26Ephraim is overgedragen naar het onderzoek 26Eufaula.
Op grond van de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen (in het onderzoek 26Ephraim), in combinatie met de inhoud van Ennetcom-berichten uit verkregen Ennetcom-data is het vermoeden ontstaan van het bestaan van een crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV), waarbij gebruikt wordt gemaakt van een groot aantal bedrijven die zich ogenschijnlijk bezighouden met de legale handel in fruit, maar feitelijk bedoeld zijn voor het faciliteren van de smokkel van verdovende middelen en/of het witwassen van crimineel geld.
Binnen dit samenwerkingsverband zou gebruik worden gemaakt van zogenaamde PGP-telefoons, waarbij in de onderlinge communicatie via Ennetcom niet de eigen namen worden gebruikt, maar (onder meer) bijnamen uit de kinderserie Sesamstraat, zoals bijvoorbeeld Aart, Tommie, Ernie, Elmo en Pino. Binnen het CSV zou sprake zijn van een langdurige samenwerking, met een duidelijke taakverdeling en een zekere hiërarchie. Naast de afgeschermde onderlinge communicatie via PGP-telefoons [2] en het gebruik van schuilnamen worden ook de betrokken bedrijven niet bij naam genoemd, maar zijn deze alle voorzien van een code. Verdachte zou onderdeel hebben uitgemaakt van dit CSV, en leiding hebben gegeven aan dit CSV.
4.3.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, waarbij voor wat betreft de bestaansduur van de criminele organisatie is verzocht om de pleegperiode bewezen te verklaren tot 30 april 2019 en voor de periode daarna vrij te spreken.
4.4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte bepleit primair integrale vrijspraak en stelt daartoe dat de basis voor de toegang tot de Ennetcom-data is gelegd door informatie afkomstig uit de zogenaamde PGPsafe data en dat de PGPsafe-data en de Ennetcom-data niet als bewijs kunnen worden gebezigd, omdat er geen dan wel onvoldoende informatie aanwezig is over de werking van beide systemen, zodat de betrouwbaarheid van de data niet kan worden vastgesteld en getoetst.
De raadsvrouw stelt in de tweede plaats dat de vordering ex artikel 181 juncto 126ng, tweede lid, Sv van het Openbaar Ministerie van 28 juli 2018 in meerdere opzichten onjuiste informatie bevat, in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat in de vordering ten onrechte is vermeld dat door ‘Aart’, Tommie’, ‘Pino’, ‘Ernie’ en ‘Koekie’ gebruik zou worden gemaakt van Ennetcom-accounts. Verdachte heeft volgens de raadsvrouw geen gebruik gemaakt van Ennetcom. De onjuiste informatie heeft er volgens de raadsvrouw toe geleid dat de rechter-commissaris op basis van die onjuiste informatie een machtiging heeft verstrekt en zo op onrechtmatige wijze toegang is verkregen tot de Ennetcom-data.
Deze onrechtmatigheden leveren volgens de raadsvrouw een zodanig ernstig vormverzuim op dat de Ennetcom-data dienen te worden uitgesloten van het bewijs en integrale vrijspraak moet volgen nu zonder de Ennetcom-berichten niet tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten kan worden gekomen.
De raadsvrouw bepleit ook subsidiair tot integrale vrijspraak en stelt daartoe dat:
- ten aanzien van getuige [medeverdachte 1] sprake is van een zogenaamde Vidgen-situatie op grond waarvan zijn verklaringen niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs, dan wel dat (indien de rechtbank dit verweer zou passeren) grote terughoudendheid dient te worden betracht bij het gebruiken van die verklaringen vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan;
- er onvoldoende basis is om verdachte als de gebruiker aan te wijzen van de
Ennetcom-accounts waaruit de belastende berichten zijn gehaald.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
In het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte gezien de verklaring van [getuige 1] en de TCI-informatie, wel gebruiker was van Ennetcom verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om de TCI-informant als getuige te horen.
4.4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie ten aanzien van voornoemde verweren
De officier van justitie stelt , onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof-Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11736, dat er geen redenen zijn om aan de betrouwbaarheid van de Ennetcom-data te twijfelen. Voor wat betreft de PGPsafe-data stelt de officier van justitie dat de rechtbank niet hoeft te oordelen over de rechtmatigheid van die data, nu die data geen onderdeel uitmaken van het bewijs.
De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het feit dat de vordering op grond van artikel 181 Sv stoelt op de daarin genoemde vier punten, waaronder de TCI-informatie dat verdachte gebruik maakt van Ennetcom. Dat maakt dat geen sprake is geweest van het onjuist informeren van de rechter-commissaris en de data voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal allereerst de hiervoor weergegeven verweren bespreken.
Beroep op bewijsuitsluiting van de Ennetcom-berichten
De rechtbank stelt vast dat het strafdossier een grote hoeveelheid berichten bevat die verstuurd zijn met zogenaamde PGP (Pretty Good Privacy)-telefoons. Met deze telefoons, die voorzien zijn van speciale software, konden door de gebruikers ervan versleutelde berichten worden verstuurd via e-mailadressen, waardoor zij (schijnbaar) anoniem met elkaar
konden communiceren. De in dit strafdossier aanwezige berichten zijn afkomstig van de servers van Ennetcom, een Nederlands bedrijf dat diensten leverde op het gebied van versleutelde communicatie. De encryptiesleutels waren opgeslagen op de servers van Ennetcom in Canada.
In 2016 is door het Canadese Superior Court beslist dat de bij Ennetcom in beslag genomen gegevens aan Nederland mochten worden verstrekt om te worden gebruikt in vier lopende strafrechtelijke onderzoeken (26Koper, 13Rooibos, 13Rendia en 26De Vink. Daarbij heeft de Canadese rechter ook bepaald dat voor toegang tot de Ennetcom-data in andere onderzoeken vooraf een machtiging moet worden afgegeven door een Nederlandse rechter. De gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden zijn bij ‘sending order’ van 19 september 2016 door de Canadese autoriteiten overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten.
In het kader van het opsporingsonderzoek 26Eufaula heeft de officier van justitie op 25 juli 2018 op grond van artikel 181 juncto artikel 126ng Sv, onder bijvoeging van een plan van aanpak van 6 juli 2018, gevorderd dat de rechter-commissaris zal bepalen dat:
het onderzoek 26 Eufaula dringend vordert dat onderzoek wordt verricht aan en in de gegevens zoals hiervoor (in de vordering) omschreven en die zich op de servers van Ennetcom bevonden, zoals die door de Canadese autoriteiten aan de Nederlandse zijn overgedragen, en
dit onderzoek op grond van artikel 177 Sv door tussenkomst van de officier van justitie wordt opgedragen aan het onderzoeksteam 26DeVink, conform bijgevoegd plan van aanpak;
voor zover relevante gegevens worden aangetroffen, deze bevindingen aan het onderzoek 26Eufaula worden toegevoegd.
Bij beschikking van 6 augustus 2018 heeft de rechter-commissaris de vordering van 25 juli 2018 toegewezen om onderzoek te doen op basis van artikel 181 Sv, in die zin dat hij heeft bepaald dat:
“1. onderzoek wordt verricht aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom
bevonden, zoals die bij ‘sending order’ van 19 september 2016 door de Canadese
autoriteiten zijn overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten;
2. dit onderzoek op de voet van het bepaalde in artikel 177 Sv via de officier van justitie wordt opgedragen aan het onderzoeksteam in de zaak 26DeVink;
3. dit onderzoek wordt verricht aan de hand van het door de rechter-commissaris goedgekeurd specifiek plan van aanpak (dit plan van aanpak wordt als bijlage aan deze beslissing gehecht). In het plan van aanpak wordt verwezen naar een lijst. Een lijst is niet bijgevoegd, maar het gaat concreet om de op de pagina’s 9, 10, 11 en 12 vermelde e-mailadressen en bijnamen en bedrijfsnamen en codeaanduidingen, en onder de voorwaarde dat:
4. voor zover relevante gegevens worden aangetroffen in verband met de onder 3. vermelde gegevens, de bevindingen met betrekking tot die gegevens aan de processtukken ten behoeve van het onderzoek ter terechtzitting inzake 26Eufaula worden toegevoegd”.
De rechter-commissaris heeft in voornoemde beslissing onder meer geoordeeld dat:
  • het bij de beoordeling van de vordering voor de hand ligt om aansluiting te zoeken bij het beoordelingskader van artikel 126ng, tweede lid, Sv (blad 3, 2e alinea);
  • aan de in artikel 126ng, tweede lid, Sv gestelde eisen wordt voldaan;
  • in het procesdossier, zoals dat nu is samengesteld, voldoende aanwijzingen te vinden zijn dat het PGP berichtenverkeer van de verdachten in het teken stond van de organisatie van het genoemde strafbare feit (blad 3, 3e alinea).
Voor wat betreft de omvang van het onderzoek heeft de rechter-commissaris tegen de achtergrond van het vonnis van het Canadese Superior Court meerdere beperkingen opgelegd, ter voorkoming van een zogenaamde fishing expedition (blad 4).
De beslissing van de rechter-commissaris is gebaseerd op voornoemde vordering van de officier van justitie. Blijkens het dossier en de toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting is in de vordering gemotiveerd neergelegd waarom in 26 Eufaula toegang zou moeten worden verkregen tot de Ennetcomdata. Dit is gelegen in vier punten, waaronder het punt dat uit PGPSafe-data zou blijken dat ‘Aart’, ‘Tommie’, ‘Pino’, ‘Ernie’ en ‘Koekie’ gebruik maken van e-mailadressen @ennetcom.biz en @ennetcom.com maar ook het punt dat tci-informatie voorhanden is dat verdachte gebruiker zou zijn van Ennetcom.
De rechtbank leidt uit het voorgaande om te beginnen af dat de rechter-commissaris bij de beoordeling van de vordering niet slechts in aanmerking heeft genomen dat door de deelnemers van de organisatie uitsluitend of in overwegende mate gebruik zou zijn gemaakt van Ennetcom-accounts, maar het geheel van de op dat moment naar voren gebrachte feiten en omstandigheden in de beoordeling heeft betrokken.
Verder overweegt de rechtbank als volgt. Door de raadsvrouw van verdachte is gesteld dat de rechter-commissaris onjuist is voorgelicht over het feit dat in PGPSafe-data informatie te vinden was over het feit dat voornoemde namen uit het tv-programma Sesamstraat gebruik maakten van @ennetcom-accounts. De raadsvrouw heeft zelf een zoekslag gemaakt in de -voor haar beschikbare- PGPSafe-berichten die zij ter kennisneming heeft ontvangen. Dat de raadsvrouw in die berichten geen informatie heeft kunnen vinden waaruit blijkt dat ‘Aart’, ‘Tommie’, ‘Pino’, ‘Ernie’ en ‘Koekie’ gebruik maken van @ennetcom-adressen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de mededeling daarover aan de rechter-commissaris dus onjuist is geweest. De stelling in de vordering dat binnen de Ennetcom-data informatie beschikbaar moet zijn over de ‘Sesamstraat-bende’ is, achteraf bezien, overigens ook juist gebleken.
Voor zover de raadsvrouw van verdachte nog heeft betoogd dat het onmogelijk is dat in de PGPsafe-data communicatie is gevonden met @ennetcom.com-adressen en dat de rechter-commissaris ook op dit punt verkeerd is voorgelicht, overweegt de rechtbank dat deze stelling berust op een onjuiste lezing van de vordering door de raadsvrouw. In de vordering valt -anders dan de raadsvrouw heeft gesteld- niet te lezen dat er communicatie is aangetroffen tussen @ennetcom.com-adressen en accounts van PGPsafe.com. Volgens de vordering blijkt uit de gegevens uit het onderzoek 26Sassenheim dat gebruik wordt gemaakt van het adres @ennetcom.com. Over communicatie tussen @ennetcom.com-adressen en accounts van PGPsafe.com bevat de vordering geen informatie.
Gelet op het voren overwogene heeft de rechtbank geen enkele reden om eraan te twijfelen dat de Ennetcom-data op rechtmatige wijze zijn toegevoegd aan het dossier 26Eufaula.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Voor zover de raadsvrouw in zijn algemeenheid heeft betoogd dat de betrouwbaarheid van de Ennetcom-data niet kan worden gecontroleerd, is de rechtbank van oordeel dat - ook gelet op andere te respecteren belangen - uit het beginsel van ‘equality of arms’ niet voortvloeit dat de verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen, dan wel als aanleiding voor de opsporing heeft gediend.
Anders gezegd, het recht van verdachte om in de gelegenheid te worden gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om deze te controleren. Het rechtbank stelt vast dat door de verdediging niet is aangevoerd dat de door het Openbaar Ministerie verstrekte stukken onjuist zijn of zodanig onvolledig zijn dat de rechtbank niet in staat is de vragen genoemd in de artikelen 348 en 350 Sv goed te beantwoorden. Verdachte is geconfronteerd met deze stukken en heeft de mogelijkheid gehad om op deze stukken te reageren en/of de inhoud daarvan te betwisten.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat de inhoud van de Ennetcom-berichten op een groot aantal onderdelen overeenkomt met de inhoud van andere bewijsmiddelen. De inhoud van die gesprekken vindt aldus bevestiging in andere bewijsmiddelen. Het is daarbij niet alleen zo dat de inhoud van die gesprekken overeenkomt met de inhoud van de andere bewijsmiddelen, maar ook leveren die gesprekken de nog ontbrekende puzzelstukjes op in die zin dat de informatie uit die gesprekken past en aansluit bij de reeds bekende informatie.
Het is wel zo dat in de weergave van de Ennetcom-berichten conclusies zijn opgenomen. Dit is het geval als het gaat om de identiteit van de personen die de gesprekken gevoerd hebben. Evenwel blijkt uit de stukken van de zaak op welke wijze door de politie de identiteit van die personen is vastgesteld. Dat verdachte gebruiker was van Ennetcom volgt ook uit de context van de berichten.
Het rechtbank heeft dan ook geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de Ennetcom-berichten te twijfelen en verwerpt het verweer van de verdediging.
4.5.1.
Identificatie van de verdachten
Uit het dossier blijkt dat de politie naar aanleiding van de verkregen Ennetcom-data ten aanzien van de verdachten onderzoek heeft gedaan naar de door hen in de onderlinge communicatie gebruikte schermnamen/schuilnamen/aliassen. Daarnaast heeft de politie onderzoek gedaan naar de hierbij door verdachten gebruikte PGP-adressen, op grond waarvan bepaalde schermnamen/schuilnamen/aliassen aan verschillende verdachten zijn gekoppeld. De rechtbank stelt vast dat er zich naast de (aanvullende) processen-verbaal van identificatie in het dossier nog aanvullende bewijsmiddelen bevinden die het verband tussen bepaalde schermnamen/schuilnamen/aliassen en PGP-adressen en bepaalde verdachten ondersteunen. Voor zover van belang worden deze bewijsmiddelen hieronder weergegeven.
Bij de identificatie van de verschillende verdachten is onder meer gebruik gemaakt van de verklaring van [medeverdachte 1] . De verdediging heeft aangevoerd dat zijn verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt nu [medeverdachte 1] tijdens de verhoren in 26 Ephraim uitgebreid belastend over verdachte heeft verklaard en als getuige in onderzoek 26Eufaula geen antwoord meer heeft willen geven op vragen die hem werden gesteld. Daardoor kon een zo cruciale belastende getuige niet worden bevraagd, wat een zogenoemde Vidgen-situatie oplevert. Maar ook als de rechtbank daaraan voorbij zou gaan, dient terughoudend met het gebruik van de verklaringen van [medeverdachte 1] voor het bewijs te worden omgegaan. De verdediging meent dat de verklaringen niet betrouwbaar zijn.
Zoals hieronder uiteengezet zal worden, is de rechtbank van oordeel dat de belastende verklaringen van [medeverdachte 1] over de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BX5539) kunnen die verklaringen derhalve voor het bewijs worden gebruikt nu zij niet het enige en beslissende bewijsmiddel zijn waarop de veroordeling van verdachte rust. Dat sprake zou zijn van een Vidgen-situatie volgt de rechtbank dan ook niet. Nu de verklaringen van [medeverdachte 1] steun vinden in andere bewijsmiddelen acht de rechtbank deze, de rechtbank deze betrouwbaar acht, zal de rechtbank die verklaringen voor het bewijs gebruiken. De rechtbank verwerpt het verweer.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de navolgende vaststellingen, waarbij de rechtbank in het bijzonder betekenis toekent aan de verklaringen van [medeverdachte 1] [3] en de inhoud van de Ennetcom-berichten, zoals is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen 26Eufaula-523 inzake de
“CSV Sesamstraatgroepering”. [4]
[verdachte 1]
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] [5] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat met degene die in de Ennetcom-berichten met ‘Aart’ wordt aangeduid, verdachte wordt bedoeld.
In de onder [medeverdachte 1] in beslag genomen PGP-telefoon is communicatie aangetroffen waarin de geboortedatum van ‘Aart’ wordt gevraagd, waarna de datum [geboortedatum 3] wordt gegeven. Dit betreft de geboortedatum van verdachte. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij deze PGP-telefoon heeft ontvangen van verdachte en dat hij de PGP-telefoon alleen gebruikte voor zijn contacten met verdachte, ‘Ernie’, ‘Tommie’ en ‘Koekie’. [6]
Op basis van de Ennetcom-data staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 19 april 2016 behalve van de naam ‘Aart’ in de onderlinge communicatie ook gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘meneer Aart’, ‘Bloem’, ‘Bloemen’, ‘BLM’, ‘Sigaret’ en ‘Aardbei’. [7]
Uit een Ennetcom-bericht van ‘Pino’ van 27 augustus 2015 blijkt dat ‘Meneer Aart’ de nieuwe naam is van Bloem. [8]
Voorwaardelijk verzoek
Nu de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 1] en de TCI-informatie niet als bewijs zal gebruiken voor de vaststelling dat verdachte gebruiker is geweest van Ennetcom, zal de rechtbank het gedane verzoek om de TCI-informant als getuige te horen afwijzen.
[medeverdachte 2]
Op basis van de Ennetcom-data in combinatie met de overige bevindingen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat degene die in de Ennetcom-berichten met ‘Tommy’ en ‘Tommie’ wordt aangeduid, wordt bedoeld [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 1] . [9]
Op grond van het aanvullende proces-verbaal van bevindingen betreffende de identificatie van ‘Tommie’ staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast dat [medeverdachte 2] in de onderlinge communicatie in de periode van 2 juli 2014 tot en met 19 april 2016 behalve de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘Tommy’ en ‘Tommie’ ook gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘Tomaat’, ‘Zwager’, ‘ZW’ en ‘Geerrrrr’. [10]
Uit Ennetcom-berichten van augustus 2015 tussen ‘Geerrrrr’ en ‘Goor n’ blijkt dat ‘Geerrrrr’ de verjaardag van
“enr”op 25 augustus moet vieren. Uit het GBA blijkt dat [medeverdachte 2] een zoon heeft genaamd [naam 1] , geboren [geboortedatum 6] . [11] Daarnaast stuurt ‘Pino’ op 27 augustus 2015 de nieuwe namen door naar de leden. ‘Tommie’ betreft de nieuwe naam van ‘Geerrrrr’. Voorts wordt ‘Tommie’ ook ‘Zwager’ genoemd. [12]
[medeverdachte 3]
Uit de inhoud van de Ennetcom-data in combinatie met de overige bevindingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat met degene die in de Ennetcom-berichten met ‘Pino’ wordt aangeduid, wordt bedoeld [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 5] te [geboorteplaats 2] .
Op basis van de inhoud van de Ennetcom-data staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast dat [medeverdachte 3] in de periode van 29 augustus 2014 tot en met 19 april 2016 [13] behalve van de naam ‘Pino’ in de onderlinge communicatie ook gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘Bolle’, ‘JMB’, ‘Goor n’, ‘Mint Nieuw’, ’Neger Nieuw’ en ‘Deen’. [14] Er zijn meerdere Ennetcom-berichten aangetroffen die afkomstig zijn van [medeverdachte 3] (schermnamen Pino/Bolle/DeenMint Schatje/Mint Chat/Mint Nieuw) en [medeverdachte 4] (schermnamen Momster/Moederss), waarin wordt gesproken over hun gezin, hun liefdesrelatie en hun problemen. In deze gesprekken worden onder andere de drie namen van hun kinderen, [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , genoemd. Verder wordt er door hen gesproken over de inloggegevens van [bedrijf 3] . [15] Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 3] stond ingeschreven op de [adres 5] , waar [medeverdachte 4] en later ook [medeverdachte 3] stonden ingeschreven.
Daarnaast blijkt uit de verklaring van [getuige 2] van 25 oktober 2017 – in het onderzoek Oceans – dat [medeverdachte 3] ‘Bolle’ wordt genoemd. [16]
Voorts volgt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] dat [medeverdachte 3] door hem ook ‘Chef’ werd genoemd. [17]
[medeverdachte 6]
Uit analyse van de Ennetcom-data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 6] , geboren op 16 juli 1985, actief is geweest binnen Ennetcom tussen 15 juni 2013 en 19 april 2016, waarbij hij gebruik maakte van de aliassen ‘Popeye’ en ‘Ernie’. [18] Voorts stond de naam ‘Ernie’ met bijbehorend e-mailadres voorgeprogrammeerd in de één-op-één-telefoon van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij meerdere malen enveloppen met geld kreeg van een persoon die hij kende als ‘Ernie’. [19] Het signalement dat [medeverdachte 1] daarbij van ‘Ernie’ en diens auto heeft gegeven, komt overeen met het signalement van [medeverdachte 6] en het voertuig dat hij op zijn naam had staan. [20]
[medeverdachte 4]
Uit de inhoud van de Ennetcom-data in combinatie met de overige bevindingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat degene die in de Ennetcom-berichten met ‘Moeder’, ‘Moederss’ en ‘Momster’ wordt aangeduid, wordt bedoeld [naam 5] , geboren op [geboortedatum 7] . Van den Beemd heeft in de jaren 2014, 2015 en 2016 gebruik gemaakt van vier PGP-adressen.
Er zijn meerdere Ennetcom-berichten aangetroffen die afkomstig zijn van [medeverdachte 3] (schermnamen Pino/Bolle/DeenMint Schatje/Mint Chat/Mint Nieuw) en [medeverdachte 4] (schermnamen Momster/Moederss), waarin wordt gesproken over hun gezin, hun liefdesrelatie en hun problemen. In deze gesprekken worden onder andere de drie namen van hun kinderen, [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , genoemd. [21] Verder wordt er door hen gesproken over de inloggegevens van [bedrijf 3] . Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 3] stond ingeschreven op de [adres 5] , waar [medeverdachte 4] stond ingeschreven.
[medeverdachte 7]
Uit analyse van de Ennetcom-data volgt dat [medeverdachte 7] , geboren op [geboortedatum 8] , actief is geweest binnen Ennetcom tussen 16 juli 2015 en 19 april 2016. Uit de Ennetcom-berichten in combinatie met de e-mails vanuit handelsonderneming [bedrijf 4] B.V., respectievelijk [bedrijf 5] B.V., volgt naar het oordeel van de rechtbank dat degene die in de Ennetcom-berichten ‘Zoon’ wordt genoemd en die versleuteld communiceert onder de naam ‘Asbak’, [medeverdachte 7] betreft.
[medeverdachte 5]Uit de Ennetcom-data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedatum 9] , gebruik heeft gemaakt van de schermnaam/schuilnaam/alias ‘Kadaffi’. [22]
Voorts heeft [medeverdachte 5] ter terechtzitting van 14 februari 2022 bevestigd dat hij degene is die in de Ennetcom-berichten met ‘Kadaffi’ wordt aangeduid.
[medeverdachte 8]
Uit analyse van de Ennetcom-data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 8] , geboren op [geboortedatum 10] , gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘Bloed’, ‘BLD’, ‘Koekie’ en ‘Koekiemonster’. [23]
[medeverdachte 8] is binnen Ennetcom actief geweest tussen 19 september 2013 en 19 april 2016. Voorts heeft [medeverdachte 9] , de halfbroer van [medeverdachte 8] , verklaard dat zijn broer [naam 6] ‘Bloed’ werd genoemd. [24]
[medeverdachte 10]
Uit analyse van de Ennetcom-data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 10] , geboren op [geboortedatum 11] , gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘Drama’ en ‘Ieniemienie’. [25] is binnen Ennetcom actief geweest tussen 23 juli 2014 en 19 april 2016.
Voorts heeft [medeverdachte 9] verklaard dat [medeverdachte 10] ‘Drama’ werd genoemd. [26]
[medeverdachte 9]
Uit analyse van de Ennetcom-data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 9] , geboren op [geboortedatum 12] , gebruik heeft gemaakt van de schermnaam/schuilnaam/alias ‘Snake’. [27] Hij is binnen Ennetcom actief geweest tussen 2 juni 2014 en 15 september 2015.
Voorts heeft [medeverdachte 9] bij de politie en ter terechtzitting van 15 februari 2022 verklaard dat hij degene is die met de schuilnaam ‘Snake’ werd aangeduid. [28]
[medeverdachte 11]
Uit de analyse van de Ennetcom-data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 11] , geboren op [geboortedatum 13] , gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘Touw’, ‘Frietje’, ‘Frietje met’ en ‘Elmo’. [29] Hij is binnen Ennetcom actief geweest tussen 1 november 2014 tot en met 19 april 2016.
Voorts heeft [medeverdachte 11] ter terechtzitting van 15 februari 2022 verklaard dat het klopt dat hij de aliassen ‘Touw’, ‘Frietje’, ‘Frietje met’ en ‘Elmo’ heeft gebruikt.
[medeverdachte 12]
Uit analyse van de Ennetcom-data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 12] , geboren op [geboortedatum 14] , gebruik heeft gemaakt van de schermnaam/schuilnaam/alias ‘Smoel’. [30] is binnen Ennetcom actief geweest tussen 25 juli 2015 en 19 april 2016.
Op 30 mei 2016 zegt Smoel tegen Selftest dat gisteren de KLPD ‘ [naam 7] ’ aanhield, omdat er een boete van € 76,-- open stond. Uit de politiesystemen blijkt dat de politie op 29 mei 2016 [naam 7] , geboren [geboortedatum 15] , te [geboorteplaats 3] heeft staande gehouden wegens een openstaande boete van € 76,--. [naam 7] is de echtgenote van [medeverdachte 12] . [31]
[medeverdachte 13]
Van [medeverdachte 13] is geen schermnaam/schuilnaam/alias bekend geworden.
[medeverdachte 1]
Uit analyse van de Ennetcom-data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 16] , gebruik heeft gemaakt van de schermnaam/schuilnaam/alias ‘Haring’. [32]
Voorts heeft [medeverdachte 1] zelf verklaard dat hij degene is die met ‘Haring’ werd aangeduid. [33]
[medeverdachte 14]
Op 17 april 2018 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de schermnaam/schuilnaam/alias van zijn dochter [medeverdachte 14] ‘Kabeljauw’ is. [34]
Voorts heeft [medeverdachte 14] ter terechtzitting van 17 februari 2022 verklaard dat het klopt dat haar alias ‘Kabeljauw’ was.
[medeverdachte 15]
Op 17 april 2018 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de schermnaam/schuilnaam/alias van zijn dochter [medeverdachte 15] ‘Oester’ is. [35] Voorts heeft [medeverdachte 15] ter terechtzitting van 17 februari 2022 verklaard dat het klopt dat haar alias ‘Oester’ was en dat zij deze bijnaam van haar vader had gekregen.
[medeverdachte 16]
Op 17 april 2018 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de schermnaam/schuilnaam/alias van de vriendin van zijn dochters [medeverdachte 16] ‘Tonijn’ is. [36] Voorts heeft [medeverdachte 16] ter terechtzitting van 17 februari 2022 verklaard dat het klopt dat haar alias ‘Tonijn’ was en dat zij deze bijnaam van [medeverdachte 1] had gekregen.
4.5.2.
De criminele organisatie
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (hierna: OW) en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal de rechtbank de volgende onderdelen van de tenlastelegging afzonderlijk bespreken:
I. Organisatie;
II. Oogmerk van de organisatie;
III. Opzettelijke deelneming en;
IV. Leiderschap;
V. Conclusie;
VI. Periode.
Gelet op de samenhang tussen de strafzaken van verdachte en zijn medeverdachten zal, met het oog op de leesbaarheid van het vonnis, verdachte verder telkens worden aangeduid als verdachte of [verdachte 1] en zullen de medeverdachten verder steeds worden aangeduid met hun achternamen en zo nodig voorletters.
In artikel 11b OW is sinds 1 maart 2015 strafbaar gesteld, de deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde en vijfde lid, of 11a van de OW. Tot 1 maart 2015 stond in artikel 11a van de OW materieelrechtelijk dezelfde regeling, de wetgever heeft deze strafbepaling, ingaande 1 maart 2015, vernummerd tot artikel 11b OW. Artikel 11b OW betreft een lex specialis van de lex generalis uit artikel 140 Sr. Als specifieke aanvullende eis ten opzichte van de strafbaarstelling in artikel 140 Sr geldt dat de criminele organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van Opiumwetmisdrijven. Voor de betekenis, strekking en reikwijdte van de verschillende bestanddelen in artikel 11b OW moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak over artikel 140 Sr. De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bestanddeel ‘organisatie’ zijn voor feit 1 en feit 2 gelijkluidend en worden hieronder weergegeven.
I. OrganisatieEen
organisatiein de zin van artikel 140 Sr is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle deelnemers van de organisatie. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Dat betekent dat er nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan (vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378, r.o. 2.2.2.).
Ennetcom-data
De rechtbank acht voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr allereerst van belang dat het samenwerkingsverband in elk geval in de periode van 1 maart 2014 tot en met 19 april 2016 gebruik maakte van PGP-telefoons. PGP-telefoons worden gebruikt om versleutelde of gecrypte berichten te versturen, in voornoemde periode veelal via de providers Ennetcom en PGP-Safe.
Op 19 april 2016 is de server van Ennetcom door overheidsdiensten uit de lucht gehaald.
Uit een eerdere steekproef van onderschepte Ennetcom-data is gebleken dat zo’n 75 procent van de berichten aan criminaliteit te relateren is. Het gebruik van deze afgeschermde vorm van communicatie draagt daarom naar het oordeel van de rechtbank bij aan het vermoeden dat sprake was van een crimineel oogmerk bij het samenwerkingsverband.
Naast het gebruik van afgeschermde communicatiemiddelen, is uit onderzoek van Ennetcom-data gebleken dat er in de onderlinge communicatie via de PGP-telefoons gebruik is gemaakt van schuilnamen/aliassen, zoals hiervoor onder het kopje ‘
4.5.1. Identificatie van de verdachten’ al is besproken. In de in beslag genomen PGP-telefoon [37] van [medeverdachte 1] , die hij had ontvangen van [verdachte 1] , is een contactlijst aangetroffen met de namen ‘Aart’, ‘Ernie’, ‘Kabeljauw’, ‘Koekie’, ‘Oester’, ‘Tommy’, ‘Pino’ en ‘Tonijn’ én de bijbehorende PGP-mailadressen. Tijdens het onderzoek door de politie zijn een aantal PGP-mailadressen gekoppeld aan de bijbehorende gebruikers. [38] Uit de onderzochte Ennetcom-data zijn voorts de schuilnamen/aliassen ‘Kadaffi’, ‘Asbak’, ‘Smoel’, ‘Snake’, ‘Haring’, ‘Kabeljauw’ en ‘Oester’ naar voren gekomen. Door het gebruik van deze namen werden de leden van de organisatie nog meer afgeschermd. De schuilnamen/aliassen zijn gedurende de onderzoeksperiode in een aantal gevallen (meermalen) gewijzigd. Dit blijkt onder andere uit het e-mailbericht van 27 augustus 2015 van ‘meneer Aart’ met als onderwerp
“nieuwe namen”. [39] Uit dit bericht blijkt dat het samenwerkingsverband al vóór augustus 2015 met elkaar samenwerkte via schuilnamen/aliassen. [40] Hiervoor is steun te vinden in het bericht van 8 augustus 2015, waarin onder meer uiteen wordt gezet dat het samenwerkingsverband in augustus 2013 is begonnen met [verdachte 1] . [41]
Uit de aard van de onderlinge communicatie en berichtgeving volgt naar het oordeel van de rechtbank verder dat er binnen de groep van deelnemers sprake was van regels, een rolverdeling en een zekere vorm van hiërarchie. Daarbij werd de leiding van de organisatie gevormd door ‘Aart’ ( [verdachte 1] ), ‘Pino’ ( [medeverdachte 3] ) en ‘Tommie’ ( [medeverdachte 2] ), waarbij ‘Aart’ de uiteindelijke beslissingen nam, de meeste opdrachten aan anderen gaf en belangrijke zaken besprak met ‘Pino’ en ‘Tommie’. Daarnaast zijn vier categorieën deelnemers te onderscheiden, te weten:
De
assistenten,die hand- en spandiensten verrichten. De werkzaamheden variëren van het verdelen van geld tot het daadwerkelijk lossen van de vracht;
De
typers, die de mailboxen en in sommige gevallen ook de bankrekeningen beheren van één of meerdere bedrijven;
De
transporttak-deelnemers, die het vervoer van de ladingen verzorgen vanuit de haven naar de loodsen waar de ladingen worden gelost, waarbij zij tijdens dat vervoer contact hebben met de leiding van het CSV;
De
storters, die contant geld aannemen en in opdracht afstorten op bankrekeningen, die gekoppeld zijn aan malafide bedrijven, in beheer bij het CSV. De storters ontvangen het contante geld van [verdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] . [42]
In beslag genomen bedrijfsadministratieNaar het oordeel van de rechtbank wordt hetgeen is af te leiden uit de Ennetcom-data ondersteund door de bij de verschillende doorzoekingen in beslag genomen (bedrijfs-) administratie. Vast staat dat door het CSV meerdere fruitbedrijven zijn opgericht. [43] Bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] is een krat met prepaid telefoons aangetroffen. Deze telefoons waren voorzien van coderingen. Deze coderingen zijn eveneens aangetroffen in aantekeningen op de bij [verdachte 1] in beslag genomen computer en USB-sticks. Dezelfde coderingen van de fruitbedrijven zijn verder aangetroffen in de verblijfplaats van [verdachte 1] aan de Koningslaan te Amsterdam. [44] De gebruikte coderingsmethodiek komt vaak terug in de onderlinge communicatie tussen de verschillende deelnemers van het CSV via Ennetcom.
Bij de oprichting van de fruitbedrijven is door het CSV gebruik gemaakt van katvangers. Deze katvangers lijken verder niet betrokken te zijn geweest bij de (illegale) activiteiten van de betrokken fruitbedrijven. De naam van deze katvangers werd door het CSV wel gebruikt bij de ondertekening van de e-mailberichten. [45] Tot slot volgt uit de Ennetcom-data dat er binnen de organisatie afspraken zijn gemaakt over de frequentie waarop de e-mail van de fruitbedrijven werd gecontroleerd. [46] Dit alles geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een gestructureerde, georganiseerde en professionele werkwijze binnen het CSV.
Verhoren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11]Het bestaan van een ‘organisatie’ en de uitgebreide interne afspraken over de werkwijze van deze organisatie blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte 1] . Hij verklaart voor verdachte te werken. Verder verklaart hij contact te hebben gehad met ‘Ernie’. Dit contact verliep via een één-op-één-telefoon, die hij eind 2015/begin 2016 had ontvangen van [verdachte 1] , met de in die telefoons voorgeprogrammeerde contacten, te weten: ‘Aart’, ‘Ernie’, ‘Tommy’ en ‘Koekie’. In eerste instantie had [medeverdachte 1] van [verdachte 1] in een plastic tas ongeveer twaalf setjes ontvangen, bestaande uit een bankpas, een telefoon en een bijbehorende code, alsmede een overzicht van de bedrijven die bij de desbetreffende codes hoorden. [medeverdachte 1] verklaart dat hij diverse malen contante geldstortingen heeft verricht op bankrekeningen van de gecodeerde bedrijven. Via de telefoon werd door ‘Ernie’ een afspraak met [medeverdachte 1] gemaakt voor een ontmoeting. Tijdens die ontmoetingen hoorde hij van ‘Ernie’ welke geldbedragen voor welke bedrijven gestort moesten worden. Hij kreeg vervolgens de geldbedragen van ‘Ernie’, variërend tussen de € 10.000,-- en
€ 50.000,-- euro, telkens in enveloppes waarop de naam van het bedrijf stond en de rekening waarop gestort moest worden. De te storten bedragen waren soms hoger dan het toegestane maximum waardoor [medeverdachte 1] langs verschillende bankautomaten moest gaan. In 2016 heeft hij ook van ‘Tommy’ twee- of driemaal geld ontvangen dat vervolgens door hem op een ING-rekening van één van de gecodeerde bedrijven is gestort. De stortingen werden door [medeverdachte 1] bij een geldautomaat gedaan en uitgevoerd met bankpassen en de TAN-codes die hij ontving op de telefoons, die hij van [verdachte 1] had ontvangen. [47]
Voorts verklaart [medeverdachte 11] (hierna: [medeverdachte 11] ) over het bestaan van de organisatie. Uit de door hem afgelegde verklaring volgt dat hij € 500,-- per week ontving voor zijn werkzaamheden en dat hij van de organisatie een genoegdoening wenste te ontvangen voor het feit dat hij had vastgezeten. [48] [medeverdachte 11] bevestigt verder de in de Ennetcom-berichten uiteengezette afspraken over het bijhouden van de e-mail van de fruitbedrijven. Op 4 juni 2020 verklaart hij immers dat het zijn taak was om de e-mail in de gaten te houden en dat hij vervolgens letterlijk doorkreeg van andere deelnemers van de organisatie wat hij terug moest sturen. [49]
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat gesproken kan worden van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, met het oogmerk het plegen van misdrijven, en daarmee van ‘een organisatie’, zoals bedoeld in artikel 140 Sr respectievelijk 11b OW.
II. Oogmerk van de organisatie
Het oogmerk van de organisatie moet weliswaar gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de belangrijkste bestaansgrond van de organisatie is (vgl. HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijk plegen daarvan. Voor de bewijsvoering van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559).
Oogmerk op Opiumwet misdrijvenDe rechtbank is van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is van een criminele organisatie die (onder andere) tot oogmerk heeft het binnen het Nederlands grondgebied brengen, afleveren én aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank overweegt daarover het navolgende.
Zoals onder het kopje ‘organisatie’ al is uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken van een gestructureerde samenwerking met een duurzaam karakter. De duurzaamheid blijkt onder andere uit het feit dat de organisatie al in 2013 lijkt te zijn opgericht en zeker heeft bestaan tot en met 2019. Het gestructureerde karakter van de samenwerking volgt uit de onderlinge verdeling van de werkzaamheden. De leden van het CSV zijn onderverdeeld in typers, storters, assistenten en transporteurs. Iedere groep verricht zijn of haar eigen taken en houdt zich bezig met zijn of haar eigen activiteiten. Deze taken en activiteiten worden binnen de organisatie door de leden onderling op elkaar afgestemd, met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doel van de organisatie, te weten het plegen van Opiumwetmisdrijven. De verrichte activiteiten vinden bovendien planmatig en stelselmatig plaats. De rechtbank overweegt hierover aanvullend het navolgende.
Gecodeerde (fruit)bedrijvenTijdens de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] (in het kader van het opsporingsonderzoek 26Ephraim) zijn onder meer bankpassen en diverse documenten met aantekeningen aangetroffen, waarin zowel de namen en codes van bedrijven alsook de inlogcodes van de bankrekeningen van de desbetreffende bedrijven vermeld stonden.
Ook zijn in de woning van [medeverdachte 1] in een krat diverse telefoons voorzien van een sticker met een code aangetroffen. Vastgesteld is dat de op de stickers vermelde code overeenkomt met de code van het desbetreffende (gecodeerde) bedrijf.
Deze telefoons werden uitsluitend gebruikt voor het ontvangen van TAN-codes, die benodigd waren om digitaal financiële transacties (overboekingen) uit te voeren.
Voorts is tijdens de doorzoeking in de verblijfplaats van [verdachte 1] onder meer een USB-stick aangetroffen die import- en exportgegevens, betalingen, codes en bedrijfsnamen bevatte van diezelfde bedrijven als de bedrijven waarvan de codes en bedrijfsnamen vermeld staan in de documenten met aantekeningen die zijn aangetroffen in de woning van [medeverdachte 1] . [50]
De criminele organisatie heeft gedurende de onderzoeksperiode (januari 2014 tot en met december 2019) gebruik gemaakt van minimaal 52 gecodeerde bedrijven die veelal gerelateerd zijn aan de import van fruit. De gecodeerde bedrijven werden formeel vertegenwoordigd door binnen- en buitenlandse katvangers, maar feitelijk beheerd door leden van het CSV, zijnde de zogenaamde ‘typers’. Zij hadden toegang tot de mailbox en de bankrekeningen van de gecodeerde bedrijven en stonden in nauw contact met de leiding van het CSV. De ‘typers’ onderhielden (voornamelijk) via de mail onder meer contacten met opdrachtgevers, buitenlandse leveranciers, expediteurs, transportbedrijven en opkopers van fruit.
De rechtbank stelt verder vast dat van de onderzochte gecodeerde bedrijven geen reguliere bedrijfsadministratie is aangetroffen, waarin een duidelijk overzicht van de kosten en baten van deze bedrijven is opgenomen. De administratie die wel is aangetroffen is fragmentarisch en in ieder geval niet bedoeld om externe audits te faciliteren. Het aan deze administratie verrichte onderzoek biedt wel inzicht in de kosten- en batenstructuur van de import van een lading verdovende middelen. [51] Daaruit volgt dat sprake is van extra kosten. Deze kosten zijn enkel te verklaren wanneer de administratie bekeken wordt in het licht van een kosten-batenanalyse van de import van een hoeveelheid verdovende middelen.
In dit verband kent de rechtbank bewijskracht toe aan de omstandigheid dat verschillende partijen fruit van de betrokken bedrijven na aankomst in de haven van Antwerpen niet zijn opgehaald of zelfs zijn vernietigd [52] .
Daarnaast draagt ook het uitgebreide overzicht van een heimelijke codering bij aan het bewijs dat de bedrijven enkel ten doel hadden ten dienste te staan van de invoer van verdovende middelen. [53] Tot slot overweegt de rechtbank dat uit eerdere Belgische onderzoeken en onderzoeken van verschillende bedrijven blijkt dat ook daadwerkelijk partijen cocaïne zijn onderschept in ladingen van bedrijven die zijn genoemd in de gevonden administratie van bedrijven bij [verdachte 1] .
De rechtbank zal haar oordeel dat de organisatie het oogmerk had op Opiumwetmisdrijven nader onderbouwen door de handelswijze van de organisatie ten aanzien van vier van de door de organisatie opgerichte bedrijven te bespreken. Drie van de vier bedrijven komen met bijbehorende bankrekeningen, inlogcodes van e-mailaccounts en contactgegevens van katvangers, voor op de USB-stick die is aangetroffen in de verblijfplaats van [verdachte 1] tijdens de doorzoeking in het kader van het onderzoek 26Ephraim. [54] Over het vierde bedrijf, te weten [bedrijf 7] , heeft [medeverdachte 1] verklaard dat dit bedrijf nog maar net was opgericht. [55] De bedrijven hebben verder gemeen dat ze in de administratie van het CSV met codes (BE3, D1, BF en H5) zijn aangeduid en er met deze codes corresponderende prepaid telefoons zijn aangetroffen bij [medeverdachte 1] . Daarnaast is gebleken dat de personen die zijn opgevoerd als directeur katvanger waren. Op de bankrekeningen van deze gecodeerde bedrijven werd voornamelijk contant geld gestort, dat vervolgens werd gebruikt voor de inkoop van fruit (als deklading voor verdovende middelen) uit Zuid- of Midden-Amerika en voor de betalingen van borgsommen aan transporteurs, expediteurs en verhuurbedrijven. [56]

1.[bedrijf 6] GMBH

In de periode van 20 mei 2017 tot en met 10 december 2017 hebben bij [bedrijf 6] GMBH (BE3) dertien transporten plaatsgevonden, bestaande uit negentien containers met ananassen, vanuit Costa Rica naar Antwerpen. Het Belgische bedrijf [bedrijf 8] is verantwoordelijk voor de transporten en verzorgt de douaneformaliteiten. Uit onderzoek blijkt dat elk transport in die periode verliesgevend is geweest. Met een omzet van € 59.686,--, afgezet tegen de kosten van € 250.138,--, leed [bedrijf 6] GMBH een totaalverlies van € 190.452,--. [57] Dat de fruittransporten slechts bijzaak waren, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het navolgende.
In juni 2017 zijn drie containers vervoerd van Costa Rica naar Antwerpen. Deze containers werden op 18 juni 2017 in de haven van Antwerpen verwacht. Meerdere pallets met geïmporteerde goederen van de zogenaamde transporten 3 en 9 zijn vervolgens nooit verkocht. [58] Daarnaast zijn op 14 november 2017 in een lading ananassen (container SUDU5196575) 150 pakketten cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 1.498 kilogram (onderzoek Abrusco & Sporaden). Uit de aangetroffen documenten bleek dat de lading bestemd was voor het bedrijf ‘ [bedrijf 6] GMBH’. [59]

2.[bedrijf 9] BVDe bankrekening van [bedrijf 9] BV werd in 2015 en 2016 (nagenoeg) alleen gevoed door contante stortingen en in 2017 en 2018 door verkopen aan [bedrijf 10] BV. Het is opvallend dat deze twee bedrijven, die ogenschijnlijk niet aan elkaar gelieerd zijn, op deze manier handelen. In totaal ontvangt [bedrijf 9] BV € 127.928,-- van [bedrijf 10] BV in verband met facturen afkomstig van [bedrijf 11] . Op de bankrekening is niet te zien dat het voor [bedrijf 11] bestemde geld is overgemaakt aan [bedrijf 11] BV, of een andere daaraan gelieerde onderneming.Voorts komt de rechtbank tot het oordeel dat uit de e-mailbox van [bedrijf 9] BV en de Ennetcom-data volgt dat [bedrijf 9] BV gebruikt is door het CSV met het doel om verdovende middelen te importeren, waarbij fruit, vis of andere levensmiddelen werden gebruikt als deklading. In de Ennetcom-data is te lezen dat [medeverdachte 8] (Koekie) en [medeverdachte 12] (Smoel) op 16 april 2016 met elkaar communiceren over de opslag van 17 containers met daarin ongeveer 9.000 zakken.Tussen 17 en 19 april 2016 wordt door leden van het CSV veelvuldig met elkaar, via PGP-telefoons, gecommuniceerd. [medeverdachte 12] en [medeverdachte 2] communiceren over het regelen van mensen en gemaakte kosten. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 12] , [verdachte 1] en [medeverdachte 2] , communiceren over het feit dat enkel een persoon die wordt aangeduid met ‘aap’de container losknipt. Pannekoek en [medeverdachte 2] communiceren met elkaar dat er sporttassen uit zouden kunnen vallen. In deze sporttassen zitten vermoedelijk verdovende middelen.

3.[bedrijf 12] BV

[bedrijf 12] BV is op 5 januari 2017 opgericht met als handelsomschrijving
“groothandel in groente en fruit/goederenvervoer over de weg”.Op 16 mei 2018 is het bedrijf weer uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel, omdat er geen baten meer aanwezig waren. [63] De bankrekening, met openingsdatum 17 januari 2017, heeft nog geen anderhalf jaar bestaan. Op de bankrekening van [bedrijf 12] hebben tussen 17 februari 2017 en 6 november 2017, 16 contante stortingen plaatsgevonden. In totaal gaat het daarbij om een bedrag van
€ 128.350,--. De herkomst van dit geld is niet te herleiden. [64] Uit mailverkeer blijkt dat [bedrijf 12] bananen importeert uit Colombia. In opdracht van [bedrijf 12] hebben tussen 5 januari 2017 en 16 mei 2018 zes leveringen plaatsgevonden van in totaal negen containers. Bij elke levering blijkt er iets mis te zijn met een container en wordt de container laat vrijgegeven en/of laat opgehaald uit de haven van Antwerpen. In één geval laat [bedrijf 12] circa zes weken lang niets van zich horen, terwijl een container met (rottende) bananen in de haven van Antwerpen staat. Er wordt door [bedrijf 12] op elke container fors verlies geleden. [65] Uit het mailverkeer van [bedrijf 12] blijkt dat op 1 februari 2018 wordt gecommuniceerd over een container met nummer [nummer 1] , omdat de container niet tegelijk met de andere bestelde container ( [nummer 2] ) is aangekomen in de haven van Antwerpen. Er wordt gesproken over de
“gestolen”container met nummer [nummer 1] . [66] Tijdens de doorzoeking van 11 december 2019 in de verblijfplaats van [verdachte 1] en de woning van [medeverdachte 13] , zijn transportdocumenten aangetroffen van deze container. Daarbij zijn ook de douanevervoer- en begeleidingsdocumenten aangetroffen. [67] Voorts is onderzoek verricht naar drie audiobestanden die betrekking blijken te hebben op de vermiste container. Deze audiobestanden zijn aangetroffen op een USB-stick [68] in de verblijfplaats van [verdachte 1] en op een iPhone [69] en computer [70] in de woning van [medeverdachte 13] . [71]

4.[bedrijf 7] BV

[bedrijf 7] BV is op 30 januari 2018 opgericht en heeft als handelsomschrijving
“Groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren”. Het bedrijf heeft geen website en wordt aangeduid met de code D1. [naam 8] staat als bestuurder ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Op 24 oktober 2019 is [naam 8] gehoord en verklaart hij onder andere dat hij het bedrijf [bedrijf 7] BV niet kent en dat hij hier ook nog nooit van heeft gehoord. Tijdens het doorzoeken van de woning van [medeverdachte 1] op 22 maart 2018 werd een bankpas ten name van [bedrijf 7] BV aangetroffen en € 30.000,-- aan contant geld. [medeverdachte 1] verklaarde het geld en de bankpas van [verdachte 1] te hebben ontvangen, met daarbij de opdracht het geld op de rekening van [bedrijf 7] BV te storten.
Onderzoek naar de bankrekening van [bedrijf 7] BV wijst uit dat de rekening wordt gevoed door contante stortingen. Ook blijkt [bedrijf 7] zaken te doen met [bedrijf 13] . Dat is een bedrijf uit Costa Rica dat zich bezig houdt met de export van fruit. Het feit dat [bedrijf 7] BV zaken doet met [bedrijf 13] levert niet alleen een branchevreemde transactie op – [bedrijf 7] BV is een groothandel in landbouwmachines – maar daarnaast was [bedrijf 13] de leverende partij van de container, waarin op 14 november 2017 1.498 kilogram cocaïne werd aangetroffen tussen het fruit (zie hierboven onder ‘ [bedrijf 6] ’). In de administratie van [bedrijf 7] BV zijn voorts geen inkomsten opgenomen uit de verkoop van fruit. [72]
De rechtbank is van oordeel dat uit het voren overwogene blijkt dat al deze bedrijven door het CSV zijn opgericht met het doel het binnen Nederlands grondgebied brengen van hoeveelheden verdovende middelen. De import van fruit was slechts van -hooguit- onderschikt belang.
Onderschepte partijen verdovende middelen in Belgische onderzoekenVoor de bewijsvoering van het bestanddeel ‘oogmerk’ kan ook betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd. De rechtbank betrekt daarom in haar oordeel de hierna beschreven Belgische onderzoeken ‘Westlab’ en ‘Salt’.
1. Onderzoek Westlab [73]
In een door [bedrijf 14] BV geïmporteerde container met nummer [nummer 3] , is bij controle op 15 april 2016 in Zuid-Afrika 385 kilogram heroïne aangetroffen, verstopt tussen tegels in houten kratten.
Uit onderzoek blijkt dat [bedrijf 15] BV eind 2015 eenmalig 21 paletten met in totaal 1.664 blikken ananas van [bedrijf 16] invoerde via de Antwerpse haven. Van deze ingevoerde hoeveelheid ananas in blik bleken er bij de doorzoeking op 14 september 2017 zes paletten te ontbreken.
Tot slot is gebleken dat [bedrijf 15] BV in 2016 twee keer bevroren fruitpulp invoerde vanuit Colombia. De in augustus 2016 ingevoerde fruitpulp werd opgehaald door [bedrijf 17] BV, opgericht op 7 januari 2015 met [medeverdachte 12] als bestuurder. [medeverdachte 12] was zelf ook chauffeur van dit transport op 13 september 2016. De eind 2016 ingevoerde fruitpulp werd niet opgehaald, maar werd na zeven maanden stalling vernietigd op verzoek van [bedrijf 15] BV, bij gebrek aan een koper. De lading vertegenwoordigde een waarde van tienduizenden euro’s. Voorts bleken de in een loods aangetroffen restanten te zijn geïmporteerd door [bedrijf 14] BV of [bedrijf 15] BV. [74] Deze twee bedrijven komen voor in de aantekeningen die zijn aangetroffen bij [medeverdachte 1] . [75] [medeverdachte 12] is in dit onderzoek aangemerkt als lid van de criminele organisatie en veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en een geldboete van € 40.000,--. [76]

2.Onderzoek Salt

Door de Belgische autoriteiten is in januari 2017 een partij van 675 kilogram cocaïne onderschept in de haven van Antwerpen. De cocaïne zat verstopt onder een deklading zout. Uit het onderzoek is gebleken dat de container met cocaïne werd opgehaald door [bedrijf 18] . [naam 9] , bestuurder van [bedrijf 18] , heeft dit bedrijf opgericht in opdracht van [medeverdachte 12] . [naam 9] fungeerde slechts als katvanger. [77] De rechtbank stelt vast dat bij de oprichting van [bedrijf 18] dezelfde werkwijze is terug te zien als bij de oprichting van de andere bedrijven die in beheer zijn van het CSV: een persoon wordt vanuit de organisatie benaderd, moet een bedrijf oprichten, een bankrekening openen, een e-mailaccount aanmaken en inlogcodes afstaan. Ook in dit onderzoek was [medeverdachte 12] als lid van het CSV indirect betrokken bij de import van de verdovende middelen.
Versluierd taalgebruikIn de Ennetcom-berichten wordt onder meer gesproken over
“+ transporten” en “
c+”. Deze termen komen eveneens terug in de in beslag genomen aantekeningen. Typers krijgen een bonus bij een
“+ transport”. Verder stijgen de kosten bij een dergelijk transport. [78] Ook wordt bij deze transporten een extra typer geregeld. Deze extra typer moet voorkomen dat e-mails onnodig lang onbeantwoord blijven. [79] Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij
“+ transporten” en “
c+” – in versluierd taalgebruik – wordt gesproken over transporten waarbij naast de deklading ook verdovende middelen worden ingevoerd.
Er wordt, zoals hierboven reeds beschreven, tussen 17 en 19 april 2016 door onder meer [medeverdachte 3] , [medeverdachte 12] , [verdachte 1] en [medeverdachte 2] gecommuniceerd over het feit dat enkel de ‘aap’ de container losknipt. Daarnaast communiceren Pannekoek en [medeverdachte 2] naar elkaar dat er sporttassen uit kunnen vallen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit dan ook alleen maar gaan om sporttassen met verdovende middelen.
Tot slot wordt in Ennetcom-berichten gesproken over 169 stukken dan wel blokken die uit de wand of bodem van een geprepareerde container zijn gehaald. Deze container is vanuit de haven van Antwerpen naar een loods vervoerd, terwijl de container eigenlijk voor controle naar de scan bij de douane moest. Nadat de 169 blokken uit de container zijn gehaald, wordt de container door een lasser gerepareerd. [80] De rechtbank is van oordeel dat het gezien de context van dit onderzoek niet anders kan dan dat met deze 169 stukken/blokken, stukken/blokken cocaïne worden bedoeld. Dit oordeel wordt ondersteund door het Ennetcom-bericht van Pino aan Koekiemonster op 6 augustus 2015.
“Prijzen van die rommel is ook 26 a 27. Je kan ook stukken krijgen he”. [81] De rechtbank merkt op dat haar ambtshalve bekend is dat de kiloprijs van cocaïne rond de € 26.000,-- ligt. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, alles in samenhang bezien, niet anders zijn dan dat met deze getallen de kiloprijs van cocaïne wordt aangeduid.
Oogmerk op witwassenDe rechtbank is van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is van een criminele organisatie die (onder andere) witwassen tot oogmerk heeft. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de gecodeerde bedrijven en het versluierd taalgebruik én overweegt aanvullend het volgende.
Contante geldstromenIn de periode van 25 augustus 2014 tot en met 24 augustus 2018 hebben in totaal
€ 5.590.005,20 aan contante stortingen plaatsgevonden en in totaal € 913.047,-- aan contante opnamen. [82] Op de bankrekeningen van de gecodeerde bedrijven werd voornamelijk contant geld gestort, dat werd gebruikt voor de inkoop van fruit uit Zuid- of Midden-Amerika (als deklading voor de te smokkelen verdovende middelen) en voor de betalingen van borgsommen aan transporteurs, expediteurs en verhuurbedrijven. [83]
Verder blijkt dat de contante gelden nagenoeg de enige bron van inkomsten zijn van deze bedrijven. Uit de analyse van de geldstromen die te relateren zijn aan de (fictieve) onderneming “ [bedrijf 6] ” blijkt bijvoorbeeld dat deze alleen maar verlies draait op in- en verkopen van fruit.
Het oogmerk op witwassen blijkt voorts uit de volgende financiële transacties, waarbij de contante opnamen worden gebruikt voor de betaling van de kosten en vergoedingen aan leden van de criminele organisatie:
 Op 24 augustus 2015 krijgt [medeverdachte 10] van haar vader [medeverdachte 8] de opdracht om € 5.000,-- aan ‘Smoel’ ( [medeverdachte 12] ) te geven. Dit bedrag had zij eerder in Bergen op Zoom opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 19] BV, en;
 Op 19 en 20 april 2016 werd in totaal € 11.000,-- opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 11] BV. Uit de berichten blijkt dat dit bedrag grotendeels of geheel bestemd was voor [medeverdachte 8] en [naam 10] [84] , en;
 Op 30 december 2016 is [medeverdachte 14] onder meer naar Etten-Leur gereden. Daar werd in totaal € 5.000,-- van de rekening van [bedrijf 20] BV opgenomen, en;
 Uit de berichten blijkt dat [medeverdachte 14] daarna ‘iets’, vermoedelijk een envelop met geld, aan een vrouwelijk persoon heeft afgegeven. [85]
Voorts volgt uit de inhoud van de Ennetcom-berichten dat op 19 april 2016 een gesprek plaatsvindt tussen “Koekiemonster’( [medeverdachte 8] ) en ‘Elmo’ ( [medeverdachte 11] ) waarin door ‘Koekiemonster’ tegen ‘Elmo’ wordt gezegd: “
Dan gaan we voor witwassen”, waarop ‘Elmo ’reageert met: “
Ah ok.” [86]
Het oogmerk op witwassen kan eveneens worden afgeleid uit het feit dat de opbrengsten van [bedrijf 9] BV werden verdeeld onder de leden van de organisatie. [medeverdachte 8] en
[medeverdachte 10] hebben het via Ennetcom over het opnemen en storten van geld op bankrekeningen van bedrijven en het afgeven van opgenomen gelden aan [medeverdachte 12] in België. Verder blijkt uit berichten dat [medeverdachte 2] contant geld komt brengen, waarna het totaalbedrag van € 6.500,--, nadat [medeverdachte 10] een deel van het opgenomen geld eraan toegevoegd heeft, op de bankrekeningen van [bedrijf 9] gestort moet worden.
Op grond van het voorgaande zijn naar het oordeel van de rechtbank meerdere zogenoemde witwastypologieën van toepassing, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de criminele organisatie witwassen tot oogmerk had. Grote contante geldbedragen in grote coupures worden steeds met gebruikmaking van dezelfde modus operandi in kleinere delen gestort op de bankrekening van één van de voornoemde 52 gecodeerde bedrijven. Ook vinden de contante geldstortingen steeds plaats tot een bedrag van maximaal € 15.000,--, waarmee wordt voorkomen dat een melding bij de FIU plaatsvindt. Het geld wordt gestort bij geldstortautomaten, waardoor wordt voorkomen dat de storter zich in een bankfiliaal moet legitimeren. Het vervoeren van dergelijke hoeveelheden contant geld is zeer ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Naar het oordeel van de rechtbank duiden de contante geldstortingen onmiskenbaar op inkomsten uit de invoer van cocaïne en/of de met het oog daarop noodzakelijke (faciliterende) handelingen, zoals het kopen van dekladingen. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de hiervoor beschreven gedragingen en handelingen van de leden van de criminele organisatie naar hun uiterlijke verschijningsvorm (kennelijk) erop gericht zijn geweest om de criminele herkomst van de geldbedragen te verbergen/verhullen en deze geldbedragen (met haar criminele herkomst) te verwerven, voorhanden te hebben, om te zetten en over te dragen.
III. Opzettelijke deelneming
Om van deelneming te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoorde en dat hij een aandeel had in – of ondersteuning gaf aan – gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het
opzetvan verdachte besloten. Verdachte moet dus opzettelijk hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat betekent dat hij in zijn algemeenheid moet hebben geweten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogde. Niet is vereist dat het opzet van verdachte zelf was gericht op het plegen van misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven. Voor een bewezenverklaring is evenmin vereist dat verdachte heeft geweten van alle soorten misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht (vgl. HR 5 september 2006, NJ 2007, 336, r.o. 7.3).
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de verdenking tegen verdachte er – meer concreet– op ziet dat:
- verdachte onderdeel is van het driemanschap samen met ‘Pino’ en ‘Tommie’ dat leiding geeft aan het CSV/de Sesamstraatgroepering;
- verdachte beslissingen neemt en aan andere personen opdrachten geeft;
- verdachte toegang heeft tot informatie en documentatie van bedrijven;
- verdachte een pgp-telefoon, bankpasjes en codelijsten naar [medeverdachte 1] brengt; -
- verdachte kostenoverzichten, ‘to do’ lijsten en geld van de organisatie onder zich heeft en vervoert.
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting steeds verklaard dat hij niet de gebruiker is geweest van de bijnaam ‘Aart’ dan wel van een van de bijnamen: meneer Aart’, ‘Bloem’, ‘Bloemen’, ‘BLM’, ‘Sigaret’ en ‘Aardbei’.
De rechtbank heeft onder het kopje “
4.5.1. Identificatie van de verdachten”reeds vastgesteld dat ‘Aart’, ‘meneer Aart’ ‘Bloem’, ‘Bloemen’, ‘BLM’, ‘Sigaret’ en ‘Aardbei’ de bijnamen van verdachte betreffen.
Feit 1 (artikel 11b Opiumwet)
In de verblijfplaats van verdachte zijn usb-sticks aangetroffen. Op een van de usb-sticks stond een mappenstructuur met betrekking tot de gecodeerde bedrijven die [medeverdachte 1] in zijn verklaringen heeft genoemd. In de bestanden zijn allerlei (inlog)gegevens van die bedrijven vermeld evenals documenten over ingevoerd fruit en betalingen aan het buitenland. Verdachte had dus toegang tot alle gegevens van de gecodeerde fruitbedrijven.
Verder zijn in de verblijfplaats van verdachte en in de woning van de zus van verdachte handgeschreven aantekeningen aangetroffen, waarin onder meer kostenoverzichten, ’to do’-lijsten en ‘nog te storten’- lijsten worden weergegeven. Op deze lijsten staan onder meer de namen ‘SML, ‘Bert’, ‘Plof’,’Ernie’ en ’Pino‘ vermeld. [87]
Ennetcom-data
Uit de berichtenwisselingen tussen ‘Aart’ en ‘Pino’ op 16 augustus 2015 volgt onder meer dat:
- ‘ Aart’ aan ‘Pino’ bericht dat het verstandig is dat ze degenen die voor hen werken bij de nickname kennen, dat verdachte aan zijn man alleen de codes geeft, dat verdachte en ‘Pino’ akkoord geven, dat “hij “ alleen doet wat zij zeggen en niet meer, dat “hij “ alles bijhoudt en ennet van hen heeft.
- ‘ Aart’ aan Pino bericht: ”Ga ik dan zo organiseren!” en dat ‘Aart’ en ‘Pino’ vervolgens bespreken wat ze die man zullen geven voor het enkel storten en doorgeven van tan-codes en doen van betalingen. [88]
In de berichtenwisseling tussen ‘Asbak’ en ‘Aart’ op 2 november 2015 geeft ‘Asbak’ aan ‘Aart’ door dat hij vorige zaterdag 25400 in plaats van 27000 heeft ontvangen, waarop ‘Aart’ aan hem doorgeeft dat bij het zo heeft ontvangen en heeft doorgegeven. [89]
Op 16 april 2016 is er een berichtenwisseling tussen ‘ [e-mailadres] ’ en ‘meneer Aart’ waarin door ‘Seaman’ wordt gevraagd of hij kan bevestigen dat alles nog doorgaat, waarop ‘Aart’ aan hem antwoordt: “Ik zal checken, 1e zending stond op vandaag ingepland en dan iedere week 2C daar kun je blind op gaan we wachten op jullie zijde voor vulling!”
In de berichtenwisseling tussen ‘Pino’ en ‘Aart op 17 april 2016 wordt besproken dat er geld voorgeschoten is voor het maken van valse id-kaarten.
Op 17 april 2016 stuurt ‘Ernie’ een bericht naar ‘Aart’ met als inhoud: Een vraagje je zal toch een buffer van 10 duizend op de bank zetten zei je voor dat alles doorging... en “En wanneer krijg ik die a classe...”. [90]
Uit de Ennetcom-berichten blijkt verder dat verdachte steeds contacten heeft onderhouden met ‘Asbak’ ( [medeverdachte 7] ), met het oog op het tijdig kunnen uithalen van de verdovende middelen uit de op naam van de fruitbedrijven aangevoerde containers in de haven van Antwerpen, waarvoor [bedrijf 8] de transporten en de douaneformaliteiten regelde.
Aan verdachte werd door ‘Asbak’ ook meegedeeld dat er nog een lading fruit in het magazijn staat waar [bedrijf 20] geen koper voor heeft. [91]
In de berichtenwisseling tussen ‘Aart’ en ‘Pino’ op 18 april 2016 geeft ‘Aart’ aan ‘Pino’ door: “Hadden aapje nog een c los geknipt!” [92]
Op 17 april 2016 en 18 april 2016 hebben ‘Tommie’ en ‘Smoel’ (e [medeverdachte 12] meermalen contact over het lossen van een partij van 17 containers met suiker, waarin verdovende middelen zaten verborgen. Daarnaast heeft ‘Tommie’ daarover ook contact gehad met ‘Landmeter’ en [medeverdachte 3] . [93] Uit de berichtenwisselingen tussen ‘Tommie’, ‘Smoel’ en ‘Landmeter’ blijkt dat er sporttassen uit de containers kunnen vallen en dat er iemand bij komt van de andere partij die ‘aap’ wordt genoemd. Voorts wordt er besproken dat “er op 18 april 2016 om 8.00 uur een neger klaarstaat bij de Karwei die opgehaald moet worden”. ‘Tommie’ heeft hierover eerst contact met ‘Landmeter en zorgt vervolgens dat ‘Smoel’ ‘deze neger’ ophaalt. [94] Uit de berichtenwisseling in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op de hoogte was van dit transport.
Uit de Ennetcom-data blijkt ook dat op 6 augustus 2015 een hoeveelheid van 169 stukken, vermoedelijk cocaïne, uit de wand of bodem van een geprepareerde container is gehaald. Deze container is vanuit de haven van Antwerpen naar een loods gereden, terwijl de container eigenlijk voor controle naar de scan bij de douane moest. De rechtbank stelt op basis van Ennetcom-berichten vast dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] in persoon aanwezig zijn geweest, op het moment dat de container werd opengeslepen en de blokken, vermoedelijk cocaïne, werden verdeeld over de aanwezigen. Uit de berichten blijkt verder dat [verdachte 1] en [medeverdachte 3] via Ennetcom betrokken zijn bij het lossen van de container. Op 6 augustus 2015 overleggen ‘Aart’, ‘Pino’ en ‘Koekiemonster’ wat ze tegen [bedrijf 8] zullen zeggen waarom de container niet bij de scan is. [95]
Gelet op het hiervoor overwogene, in onderling verband en in samenhang bezien met het gebruik van afgeschermde communicatie via PGP-telefoons en het versluierde taalgebruik in de Ennetcom-berichten, zoals hiervoor weergegeven onder het kopje
“versluierd taalgebruik”,kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het bij de geloste lading op 6 augustus 2015 ging om een hoeveelheid cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiervan kennis had en dat hij bij het lossen van deze lading betrokken is geweest. Onder het kopje
“Feit 3 (invoer van 169 kilogram cocaïne)”zal de rechtbank hier nader op ingaan.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank verder dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte de personen uit de hierboven weergegeven Ennetcom-communicatie kende en dat hij bekend was met de door hen gebruikte schuilnamen/bijnamen.
Uit de gebruikte schuilnamen en de inhoud van de Ennetcom-berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een zekere structuur binnen het CSV, waarbij verdachte wist wat er gedaan moest worden gedaan en wat er van hem en anderen verwacht werd.
OVC-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 13]
Op 30 april 2019 is [medeverdachte 13] bij verdachte op bezoek in de penitentiaire inrichting. De vertrouwelijke communicatie tussen hen beiden is opgenomen. Daaruit blijkt dat zij zaken bespreken die de criminele organisatie aangaan. Ook wordt er onderling (versluierd) gesproken over [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Zo zegt verdachte:
“ik weet allemaal precies hoe het is gegaan. Ik ga je een ding vertellen, die bolle heeft bakken geld”, waarop [medeverdachte 13] zegt:
“afgepakt van jou, want nu gaat het kwartje vallen. Ik ga er een keer over ophouden… waarom moest nou in een keer”.Verdachte zegt vervolgens:
“nee, nee, luister nou eens even. Dat heeft die tomaat ook gebeurd. Dat gaat evenredig door drieën, dus weet je hoeveel geld dat allemaal is?” [96] Verdachte noemt de naam ‘Tomaat’. Dat met de benaming ‘Tomaat’ eigenlijk ‘Tommie’ wordt bedoeld, blijkt volgens de rechtbank uit het feit dat als [medeverdachte 13] de naam ‘Tommie’ noemt. Verdachte zegt:
“zeg maar niet Tommie”. [97] Later in het gesprek noemt [medeverdachte 13] nogmaals de naam ‘Tommie’ en verbetert hij zichzelf door de naam ‘Tomaat’ te noemen. Letterlijk zegt hij:
“Tommie of uuhhh Tomaat…”. [98]
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte een aandeel had in gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van Opiumwetmisdrijven, zodat hij heeft deelgenomen aan de organisatie. De gedragingen van verdachte zijn daarnaast van zodanige aard dat daarin naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op de deelneming aan de criminele organisatie ligt besloten.
Verdachte heeft met zijn gedragingen een centrale rol vervuld met het oog op het feitelijk organiseren van de invoer van de verdovende middelen en daarbij steeds min of meer de regie gevoerd.
Feit 2 (artikel 140 Sr)
Gelet op de samenhang tussen de twee ten laste gelegde feiten en de hierbij horende gedragingen van verdachte verwijst de rechtbank voor haar bewijsmotivering van feit 2 allereerst naar de verklaring van [medeverdachte 1] , zoals hiervoor weergegeven onder 4.5.2. en naar hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht bijzonder redengevend dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij diverse malen contante geldstortingen heeft verricht op bankrekeningen van de gecodeerde bedrijven, dat hij van ‘Ernie de geldbedragen kreeg, variërend tussen de € 10.000,-- en € 50.000,-- , telkens in enveloppes waarop de naam van het bedrijf stond en de rekening waarop gestort moest worden. De te storten bedragen waren volgens de verklaring van [medeverdachte 1] soms hoger dan het toegestane maximum van € 15.000,--, waardoor hij langs verschillende bankautomaten moest gaan. In 2016 heeft hij ook van ‘Tommy’ twee- of driemaal geld ontvangen dat vervolgens door hem op een ING-rekening van een van de gecodeerde bedrijven is gestort. De stortingen werden door [medeverdachte 1] bij een geldautomaat gedaan en uitgevoerd met behulp van ongeveer twintig bankpassen en de TAN-codes die hij ontving op de telefoons, die hij van verdachte had ontvangen. [99]
De rechtbank leidt, behalve uit de hiervoor onder feit 1 weergegeven berichtenwisseling, ook uit de inhoud van andere Ennetcom-data af dat verdachte de centrale spil was voor wat betreft de financiële zaken van de criminele organisatie, gelet op onder meer de berichtenwisseling tussen ‘Aart’ en ‘Pino’ op 16 augustus 2015 over de betaling van 1.000 per week [100] en de berichtenwisseling tussen beiden op 18 augustus 2015 over een geldbedrag van “182”. [101]
Beslag [adres 3]In het kader van onderzoek 26Ephraim zijn tijdens een doorzoeking op de [adres 3] te Amsterdam, in de woning van de zus van verdachte, ook notities aangetroffen die wijzen op deelname van verdachte aan de criminele organisatie. Uit de aangetroffen notities blijkt dat ‘TM’ ( [medeverdachte 2] ) nog € 9.500,-- dient te ontvangen en € 30.000,-- aan bonus. [102] Die bonus werd uitgekeerd aan leden van de criminele organisatie, wanneer het de organisatie lukte om een partij verdovende middelen in te voeren.
Voorts wijst de rechtbank in het bijzonder op het OVC-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 13] , waarin verdachte over een geldbedrag zegt
“dat heeft die tomaat ook gebeurd. Dat gaat evenredig door drieën”. [103] De rechtbank leidt hieruit af dat het met de import van verdovende middelen verdiende geld en de hierbij behorende bonussen evenredig werden verdeeld over het leidinggevend driemanschap, waartoe verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook behoort (zie
IV. Leiderschap).
Daarnaast blijkt ook uit de eerder aangehaalde aantekeningen, aangetroffen en in beslag genomen op de [adres 3] te Amsterdam, dat deelnemers van de organisatie vergoedingen en bonussen van de criminele organisatie ontvingen voor verrichte werkzaamheden. [104]
Verder betrekt de rechtbank in haar overweging de Ennetcom-berichten van 24 augustus 2015 tussen ‘Geer’ ( [medeverdachte 2] ) en ‘Goor’ ( [medeverdachte 3] ). Uit dat gesprek blijkt onder andere dat [medeverdachte 3] op 24 augustus 2015 € 153.750,-- in zijn rugzak heeft zitten, dat er nog € 200.000,-- los gaat komen in Spanje en dat er nog diverse kosten en mensen uitbetaald dienen te worden. De rechtbank stel vast dat deze berichten betrekking hebben op gegenereerde contante inkomsten voor door het CSV verrichtte diensten/werkzaamheden, waarvan het niet anders kan zijn dan dat deze diensten/werkzaamheden betrekking hebben op de invoer van verdovende middelen door het CSV waar verdachte leiding aan gaf.
Verdachte heeft verklaard uitsluitend legale werkzaamheden te hebben verricht en heeft geen verklaring afgelegd over de specifieke betalingen die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen. Uit de inhoud van de dossierstukken is evenmin gebleken van enige verklaring, waaruit zou kunnen blijken van een legale herkomst van de onderzochte vergoedingen en bonussen. Voornoemde gedragingen van verdachte duiden naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar op handelingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm erop gericht zijn geweest de criminele herkomst van de geldbedragen te verhullen/verbergen.
Op grond van het voorgaande in combinatie met hetgeen is overwogen onder feit 1, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte een aandeel had in – en ondersteuning gaf aan – gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten witwassen, zodat hij heeft deelgenomen aan de organisatie. De gedragingen van verdachte zijn daarnaast van zodanige aard dat daarin naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op de deelneming aan de criminele organisatie ligt besloten.
IV. Leiderschap
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de leiding van het CSV in handen is van het driemanschap, bestaande uit ‘Aart’ (verdachte), ‘Pino’ ( [medeverdachte 3] ) en ‘Tommie’ ( [medeverdachte 2] ). De leidinggevende rol van dit driemanschap blijkt in de eerste plaats uit het OVC-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 13] , waarin verdachte over een geldbedrag zegt:
“dat heeft die tomaat ook gebeurd. Dat gaat evenredig door drieën”. [105] Daarnaast is in het ‘proces-verbaal van bevindingen driemanschap’ nader ingegaan op de leidinggevende positie van het driemanschap binnen het CSV. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het feit dat verdachte spreekt over een evenredige verdeling van de gelden tussen hemzelf, ‘Bolle’ ( [medeverdachte 3] ) en ‘Tomaat’ ( [medeverdachte 2] ), hetgeen versterkt en ondersteund wordt door de aangetroffen handgeschreven aantekeningen en Ennetcom-berichten.
Uit de Ennetcom-berichten van het CSV, zoals uiteengezet in het in de bewijsmotivering eerder aangehaalde proces-verbaal van bevindingen CSV Sesamstraatgroepering, blijkt onder meer dat:
- er financiële overzichten worden rondgestuurd, waarbij de kosten steeds worden gedeeld door drie;
- er op enig moment bij ‘Aart’ geld tekort is, als gevolg waarvan ‘Pino’ en ‘Tommie’ hun geld gaan tellen en ‘Tommie’ te veel geld blijkt te hebben;
- ‘Koekie’ al zijn vragen aan ‘Aart’, ‘Tommie’ en ‘Pino ‘richt;
- In ieder geval ‘Aart’ en ‘Pino’ privé geld inleggen en;
- ‘Aart’, ‘Pino’ en ‘Tommie’ samen contant geld in beheer hebben. [106]
Voorts zijn tijdens doorzoekingen handgeschreven aantekeningen aangetroffen. Dit betreffen aantekeningen over kosten, winstberekeningen, ‘to do’-lijsten en codes. In deze aantekeningen komen namen van leden van de Sesamstraatgroepering voor. Op sommige aantekeningen staat delen door 3 (:3). Op de aantekening met IBN-nummer [nummer 4] staat bijvoorbeeld
“1.890.750,- : 3 – 630” en “P 63, T 63, F 63”.1.890.750 gedeeld door 3 is 630.250 en met P, T en F, worden naar het oordeel van de rechtbank ‘Pino’, ‘Tommie’ en ‘François’ bedoeld. Op de aantekening met IBN-nummer [nummer 5] staat:
“7.766 2.588 p.p.”en 7.766 gedeeld door 3 is 2588,67. Tot slot is ook op de aantekening met IBN-nummer [nummer 6] een verdeling door drie te zien, te weten: “430:3 = 14,-”. [107] Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gezamenlijk een leidinggevende rol binnen de criminele organisatie hebben vervuld.
V. Conclusie
Uit het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie die het plegen van Opiumwetmisdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de OW, alsmede witwassen tot oogmerk had. Deze organisatie werd gevormd door een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van diverse personen. Verdachte heeft met zijn gedragingen een leidinggevende rol vervuld en een essentieel en onmisbaar aandeel gehad in de verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie.
VI. Periode
Gelet op het voorgaande en de inhoud van de overige bewijsmiddelen zal de rechtbank in de bewezenverklaring de pleegperiode voor wat betreft de deelneming van verdachte aan de criminele organisatie met tot oogmerk het plegen van Opiumwetmisdrijven, alsmede witwassen, vaststellen op de periode van 1 januari 2014 tot en met 20 april 2019. De rechtbank zal verdachte voor de overige periode vrijspreken.
Feit 3 (invoer van 169 kilogram cocaïne)
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de inhoud van de Ennetcom-berichten zoals weergegeven in het proces-verbaal “
Niet onderschepte partijen drugs”in de context van de aan verdachte verweten gedragingen, niet anders kan zijn dan dat er op 6 augustus 2015 een container met een deklading fruit is gelost, waarin uit de wand of de bodem van die container een verborgen hoeveelheid cocaïne is gehaald.
Uit de gevoerde onderlinge communicatie blijkt onder meer dat:
- op 1 augustus 2015 tussen ‘Geerrrr’ en ‘Goor n’ wordt besproken dat het heel mooi is gemaakt, dat er gelast moet worden, dat er 169 in zitten, dat het midden in de bak is gemaakt, dat er schuimplaten terug moeten worden geplaatst [108] en dat
“hij en z’n maat”mee naar binnen gaan; [109] - op 5 augustus 2015 de aankomst van de boot met de container wordt besproken; [110] - op 6 augustus 2015 omstreeks 09.49 uur wordt besproken dat er automatisch een bericht volgt als
“hij”eraf rijdt; [111] - op 6 augustus 2015 omstreeks 10.10 door ‘Koekie’ aan ‘Pino’ wordt bericht dat
“hij”(de container) in de loods is; [112] - op 6 augustus 2012 tussen 10.35 en 11.45 uur tussen ‘Pino’, ‘Aart’ en ‘Koekiemonster’ wordt besproken wat ze tegen [bedrijf 8] zullen zeggen als reden dat de container niet bij de scan is; [113] - op 6 augustus 2015 omstreeks 12.28 uur door ‘Geerrrr’ wordt bericht:
“Gaan zo slijpen.”; [114] - op 6 augustus 2015 omstreeks 13.14 uur wordt besproken dat ze aan het wachten zijn op de gozer die open slijpt; [115] - op 6 augustus 2015 omstreeks 15.58 uur door ‘Pino’ aan ‘Tommie’ wordt bericht dat de container morgen naar de scan gaat, dat alles perfect dichtgemaakt en opnieuw gekoeld moet worden; [116]
- op 6 augustus 2015 omstreeks 17.13 uur door ‘Pino’ wordt gevraagd:
“Die aap zelf heeft er 90 bij. En Popeye heeft er 20 in caddy en sushi 59? Klopt- op 6 augustus 2015 tussen 20.56 en 21.58 uur door ‘Pino’ en ‘Tommie’ wordt besproken dat die lasser de 90 stuks niet had moeten meenemen, dat Tommie en Ernie alles bij hun (derde) moesten afgeven wat niet in de stash auto paste, dat ze (derde) nu de 90 niet willen afgeven, maar dat het wel goed komt en dat ze een % verrekening willen; [117] - op 6 augustus 2015 tussen 22.58 en 23.14 uur tussen ‘Pino’ en ‘Koekiemonster’ wordt besproken dat
“de prijs voor die rommel nu 26 a 27 is”en dat Koekiemonster ook stukken kan krijgen en dat morgen even gekeken moet worden wat [bedrijf 20] vanaf dag één gekost heeft. [118]
De rechtbank kent in dit verband extra bewijskracht toe aan het feit dat in de Ennetcom-berichten versluierde taal wordt toegepast, hetgeen onder meer blijkt uit het spreken over
“aap”en
“169 stukken”,welke woorden binnen de drugswereld veelal worden gebruikt bij het importeren van verdovende middelen. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat het hier om cocaïne gaat door de in de Ennetcom-berichten genoemde prijs van
“26 a 27”,die volgens de politie toen gangbaar was voor een kilo cocaïne.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in samenhang bezien met de vastgestelde rol van verdachte als leidinggevende van de criminele organisatie, is verdachte naar het oordeel van de rechtbank op 6 augustus 2015actief betrokken geweest bij het lossen van een (dek)lading fruit met daarin verborgen cocaïne.
Binnen Nederlands grondgebied
De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat -een deel van- de cocaïne is ingevoerd in Nederland, nu uit de inhoud van de Ennetcom-berichten kan worden afgeleid dat de cocaïne door deelnemers van de organisatie -waaronder verdachte- vanuit de haven van Antwerpen naar Nederland is vervoerd. De rechtbank acht van belang dat de haven van Antwerpen uitsluitend via het Nederlandse gedeelte van de Westerschelde is te bereiken, zodat daarmee reeds sprake is van het binnen Nederlands grondgebied brengen. Verder blijkt uit de Ennetcom-berichten, zoals hiervoor weergegeven, dat in ieder geval een gedeelte van 20 kilogram van de lading cocaïne daarna via de weg opnieuw binnen het Nederlandse grondgebied is gebracht. [119]
Een hoeveelheidDe rechtbank stelt vast dat er weliswaar de nodige aanknopingspunten zijn dat de ingevoerde hoeveelheid in totaal 169 kilogram bedraagt, doch de rechtbank acht deze aanknopingspunten onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 169 kilogram te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken voor wat betreft de hoeveelheid van
“ongeveer 169 kilogram cocaïne”en komt tot een bewezenverklaring voor de invoer van
“een hoeveelheid” cocaïne in Nederland.
MedeplegenDe rechtbank is tot slot van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en anderen is komen vast te staan. Verdachte heeft een essentiële rol vervuld voor wat betreft in ieder geval het lossen en vervoeren van de container. De bijdrage van verdachte is dan ook van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
4.5.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2015,te Amsterdam, althans (elders) in Nederland,heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en zijn mededaders behoorden,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid, te weten:
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
één of meer hoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- het (telkens) opzettelijk afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in
artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
en
hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 april 2019,te Amsterdam, althans (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijkepersonen, waartoe hij, verdachte en zijn mededaders behoorden,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid, te weten:
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
één of meer hoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- het (telkens) opzettelijk afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in
artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 april 2019,te Amsterdam, althans (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en zijn mededaders behoorden,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- witwassen
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
3.
hij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 9 augustus 2015 te Amsterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr en in de artikelen 10, 10a, 11a (OW oud), 11b van de OW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van de misdrijven:
feit 1:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet (artikel 11a Opiumwet oud)
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet (artikel 11b Opiumwet);
feit 2:deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 3: tezamen en in vereniging opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
Het Openbaar ministerie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval het tot een strafoplegging mocht komen, heeft de raadsvrouw verzocht om toepassing te geven aan artikel 63 Sr op grond van de overlap van de onderhavige zaak en de veroordeling in het onderzoek 26Ephraim.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat op grond van de keuze voor een aparte vervolging in beide onderzoeken de redelijke termijn in de 26Eufaula kunstmatig is opgerekt. De verdediging meent dat gezien de samenhang en verwevenheid van de feitelijkheden en onderzoeken in de onderhavige zaak maart 2018 als startdatum dient te worden gezien. Daardoor is volgens de raadsvrouw sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn die tot matiging dient te leiden in het geval van een strafoplegging.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft met twee medeverdachten, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , leiding gegeven aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven, alsmede witwassen.
Het deelnemen, alsmede leidinggeven aan een criminele organisatie is als zelfstandig delict strafbaar gesteld, omdat van dergelijke samenwerkingsverbanden een bijzondere dreiging richting de maatschappij uitgaat. Het is een misdrijf tegen de openbare orde. Criminele organisaties ondermijnen de rechtsorde, veroorzaken maatschappelijke onrust en berokkenen de maatschappij veel (financieel) nadeel. De strafwaardigheid van het deelnemen en leidinggeven aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en (de mate van) het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard en ernst van de misdrijven die worden beoogd. De misdrijven die in de onderhavige zaak aan de orde zijn, gelden als ernstige misdrijven.
De criminele organisatie waartoe verdachte behoort en waaraan verdachte leiding heeft gegeven, heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale, wereldwijde drugscircuit. De verspreiding van, en de handel in verdovende middelen gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers van verdovende middelen gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun drugsgebruik en geweld. Daarnaast bevatten verdovende middelen stoffen die sterk verslavend werken en zeer schadelijk zijn voor de gezondheid. De rechtbank acht verdachte dan ook medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen bij gebruikers veroorzaakt. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en enkel gehandeld uit eigen winstbejag.
De rechtbank neemt ook in overweging dat sprake was van een groots opgezette organisatie, waarin een groot aantal fictieve bedrijven zijn opricht om een schijnbaar legale vorm van import van onder andere fruit op te zetten, en dat sprake was van vele deelnemers om taken uit te voeren en geld wit te wassen.
Het is verder algemeen bekend dat dit soort feiten veel geld opleveren voor de personen die betrokken zijn in de lijn van invoer tot aan de uiteindelijke verkoop. Het witwassen van deze gelden (en gelden in zijn algemeenheid) vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast vormt het, vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere bankverkeer, ook een bedreiging voor de samenleving. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus te onttrekken, wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd. Verdachte heeft met zijn handelen aan dit alles bijgedragen en de rechtbank neemt dit verdachte dan ook kwalijk.
De deelnemers van de criminele organisatie hadden elk een eigen rol met bijbehorende verantwoordelijkheden. Verdachte heeft als leidinggevende van de criminele organisatie een centrale rol vervuld in de aansturing van deelnemers en het geven van opdrachten. Verdachte was ook de centrale spil in de contacten met [medeverdachte 7] , bij [bedrijf 8] , teneinde het uithalen van cocaïne uit containers met een deklading fruit tijdig te kunnen realiseren. Verdachte was ook de centrale figuur voor het bespreken en regelen van de financiële zaken, zoals de betalingen van deelnemers voor de binnen de organisatie verrichte werkzaamheden en voor de door hen gemaakte onkosten.
Verdachte heeft met de ten aanzien van hem bewezen verklaarde gedragingen een wezenlijke – en voor de organisatie onmisbare – leidinggevende rol vervuld en hij heeft daarmee de drugs- en witwasactiviteiten van de criminele organisatie gecoördineerd en gefaciliteerd.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank verder rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 januari 2021 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking is geweest met politie en/of justitie, onder meer voor soortgelijke feiten, te weten witwassen, waarvoor verdachte bij vonnis van 10 december 2018 van deze rechtbank is veroordeeld. De rechtbank zal derhalve rekening houden met artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren zijn gebracht ter terechtzitting van 11 en 13 april 2022.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de feitelijke start van het onderzoek 26Eufaula gelet op de samenhang en verwevenheid met 26Eprhraim in maart 2018 ligt. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank ziet echter in het verloop van de zaak geen aanleiding om hier in de strafoplegging rekening te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op de bewezen verklaarde feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer aanzienlijk duur. Alles afwegende acht de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van de feiten, in dit geval oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4.
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de drie onder verdachte in beslag genomen GSM-telefoons dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank is met het Openbaar Ministerie van oordeel dat de drie onder verdachte in beslag genomen GSM-telefoons dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat de strafbare feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.
7.5.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd om bij einduitspraak de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis uit te spreken. De rechtbank is van oordeel dat de schorsing van de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel de artikelen 36b, 36c en 55 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van de misdrijven:
feit 1:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet (artikel 11a Opiumwet oud)
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet (artikel 11b Opiumwet);
feit 2:deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 3: tezamen en in vereniging opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de (in kopie aan dit vonnis gehechte) beslaglijst genoemde GMS-telefoons, vermeld onder de nummers 1, 2 en 3;
voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. D ten Boer en mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Jentzsch en H. Kamp, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.
Buiten staat
Mr. Ten Boer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, Team FinEc – Fraude 1, met nummer LEREA18001-2869, onderzoek 26Eufaula / LEREA18001, met de daarvan deel uitmakende bijlagen. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pretty Good Privacy telefoon. PGP-telefoons worden gebruikt om versleutelde of gecrypte berichten te versturen. Criminelen maken gebruik van communicatie via PGP telefoons om buiten het zicht van justitie en
3.26Ephraim-310/371PV verhoor MATTC55
4.26Eufaula-523, PV CSV Sesamstraatgroepering, bijlage 29
5.26Ephraim-374 PV Verhoor MATTC55
6.26Eufaula-523, pagina 2-3 (121-122) en Proces-verbaal 26Eufaula-525
7.26Eufaula-1734 OV aanvullende identificatie
8.26Eufaula-1734 PV bevindingen met betrekking tot identiteit ‘Bloem’, pagina 180.
9.26Eufaula-523, pagina 4-5 (1123-1124) en Proces-verbaal 26Eufaula-434.
10.26Eufaula-1856 PV aanvullende identificatie Tommie.
11.26Eufaula-1856 PV aanvullende identificatie Tommie, pagina 192.
12.26Eufaula-1856 PV aanvullende identificatie Tommie, pagina 190.
13.Op 19 april 2016 werd de server van Ennetcom door overheidsdiensten uit de lucht gehaald.
14.Proces-verbaal 26Eufaula-523, pagina 3-4 (122-1123) en Proces-verbaal 26Eufaula-753 Pv ID BERGA-82, bijlage 13
15.26Eufaula-753 PV identificatie Pino; 26Eufaula-1733 aanvullend PV identificatie Pino.
16.26Eufaula-1132 PV bevindingen met betrekking tot onderzoeksgegevens uit het Belgische strafrechtelijke onderzoek Oceans, pagina 1816.
17.26Eufaula-2747 PV Verhoor RAHIM75.
18.26Eufaula-547 PV identificatie ROODP85 en 26Eufaula-1791 PV identificatie ROODP85 aanvulling.
19.26Ephraim-310 PV verhoor MATTC55.
20.26Ephraim-500 PV verhoor MATTC55.
21.26Eufaula-753 PV identificatie Pino; 26Eufaula-1733 aanvullend PV identificatie Pino.
22.26Eufaula-1802 PV identificatie Kadaffi.
23.26Eufaula-739 PV identificatie Koekiemonster; 26Eufaula-1744 Aanvullend PV identificatie Koekiemonster.
24.26Eufaula-2531 PV verhoor HAMEM72.
25.26Eufaula-681 PV identificatie HAMEL92; 26Eufaula-2195 PV identificatie HAMEL92 aanvulling.
26.26Eufaula-2531 PV verhoor HAMEM72.
27.26Eufaula-2213 PV identificatie Snake.
28.26Eufaula-2531 PV verhoor HAMEM72.
29.26Eufaula-569 PV identificatie SCHUJ74.
30.26Eufaula-1116 PV identificatie BIESJ68; 26Eufaula-1803 PV identificatie BIESJ68 aanvulling.
31.26Eufaula-1803 PV identificatie Smoel, pagina 1480.
32.Zaaksdossier 11b 140, pagina 104.
33.26Ephraim-500 PV verhoor MATTC55.
34.26Ephraim-500 PV verhoor MATTC55.
35.26Ephraim-500 PV verhoor MATTC55.
36.26Ephraim-500 PV verhoor MATTC55.
37.ME076.01.02.003.
38.Pv 26Eufaula-926, eerste aanvulling, bijlage 2, pagina’s 507-515, met bijlagen.
39.Algemeen dossier, pagina 11; Zaaksdossier 11b 140 pagina 20.
40.Algemeen dossier, pagina 257.
41.Algemeen dossier, pagina 258.
42.Zaaksdossier 11b 140, pagina’s 16 en 17.
43.Zaaksdossier 11b 140, pagina 28.
44.Zaaksdossier 11b 140, pagina 23.
45.Zaaksdossier 11b 140, pagina 34.
46.Zaaksdossier 11b 140, pagina 44.
47.26Eufaula-310 PV verhoor [medeverdachte 1]
48.26Eufaula-2656 PV verhoor [medeverdachte 11] , pagina 502.
49.26Eufaula-2656 PV verhoor [medeverdachte 11] , pagina 502.
50.Proces-verbaal Algemeen Dossier, pagina’s 6-15.
51.Zaaksdossier 11b 140, pagina 38.
52.Zaaksdossier 11b 140, pagina 56.
53.Zaaksdossier PV codes bedrijven, pagina 1203.
54.26Eufaula-147 PVB USB-stick KO.022.03.03.002.
55.26Ephraim-374 Verhoor MATTC55.
56.Zaaksdossier 11b 140, pagina 27.
57.26Eufaula-1051 Dossier [bedrijf 6] .
58.Zaaksdossier 11b 140, pagina’s 46 en 47.
59.Zaaksdossier 11b 140, pagina 47.
60.Zaaksdossier 11b 140, pagina 54.
61.Ambtshalve bekend dat 'aap' een verwijzing is naar een persoon van de leverende partij en afkomstig uit het bronland.
62.26Eufaula-1508 PV niet onderschepte drugs.
63.Zaaksdossier 11b 140, pagina 49.
64.Zaaksdossier 11b 140, pagina 49.
65.26Eufaula-1118 PV [bedrijf 12] .
66.Zaaksdossier 11b 140, pagina 50.
67.26Eufaula-1118 PV [bedrijf 12] .
68.KO022.01.01.001.
69.NA004.04.02.004.
70.NA004.04.02.002.
71.Zaaksdossier 11b 140, pagina 50.
72.26Eufaula-1031 bevindingen [bedrijf 7] BV.
73.Vonnis Rechtbank Antwerpen, eerste aanleg, afdeling Antwerpen van 10 januari 2019.
74.Zaaksdossier 11b 140, pagina 56 en 57.
75.ME076.03.01.032.001.
76.Zaaksdossier 11b 140, pagina 57.
77.Zaaksdossier 11b 140, pagina 57.
78.IBN KO022.03.01.004 Excelbestand: “Adress.ods”, werkblad “VKG”; Zaaksdossier 11b 140, pagina 39.
79.26Eufaula-2452 PV bevindingen verdienmodel CSV; Zaaksdossier 11b 140, pagina 35.
80.Zaaksdossier 11b 140, pagina 54.
81.Zaaksdossier 11b 140, pagina 55.
82.Overzicht contante transacties, bijlage 26, pagina’s 938 tot en met 940 26Eufaula.
83.Zaaksdossier 11b 140, pagina 27.
84.Overzicht Ennetcom-berichten [medeverdachte 10] .
85.Overzicht WhatsApp-berichten [medeverdachte 1] .
86.Zaaksdossier 11b 140, pagina’s 93 en 94.
87.Proces-verbaal van bevindingen 26Eufaula-147 en proces-verbaal van bevindingen 26Eufaula-567.
88.Ennetcom-berichten, pagina 1131-1132.
89.Ennetcom-berichten, pagina 1134.
90.Ennetcom-berichten, pagina 1133.
91.Proces-verbaal van bevindingen 26Eufaula-1699.
92.Ennetcom-berichten, pagina 1135.
93.Zaaksdossier 11B 140, pagina 72.
94.26Eufaula-1508 Niet onderschepte partijen.
95.Proces-verbaal 26Eufaula-1508, pagina 994.
96.Zaaksdossier 11b 140, pagina 74.
97.Zaaksdossier 11b 140, pagina 74.
98.Zaaksdossier 11b 140, pagina 75.
99.26Eufaula-310 PV verhoor [medeverdachte 1] .
100.Ennetcom-berichten, pagina 1132.
101.Ennetcom-berichten, pagina 1137.
102.Zaaksdossier 11b 140, pagina 73.
103.Zaaksdossier 11b 140, pagina 74.
104.Zaaksdossier 11b 140, pagina 73.
105.Zaaksdossier 11b 140, pagina 74.
106.26Eufaula-523 PV bevindingen CSV Sesamstraatgroepering.
107.26Eufaula-1575 PV van bevindingen driemanschap, pagina 1045.
108.26Eufaula-1508, pagina 994.
109.26Eufaula-1508, bijlage 2, pagina 1011.
110.26Eufaula-1508, bijlage 2, pagina 1012.
111.26Eufaula-1508, pagina 994.
112.26Eufaula-1508, pagina 994.
113.26Eufaula-1508, pagina 994.
114.26Eufaula-1508, pagina 1021.
115.26Eufaula-1508, pagina 1020.
116.26Eufaula-1508, pagina 995.
117.26Eufaula-1508, pagina 995.
118.26Eufaula-1508, pagina 996.
119.ZD 11b 140, pagina 76, Ennetcom-bericht 10-08-2015 om 08.49 uur.