ECLI:NL:RBOVE:2022:1075

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
9367913 \ CV EXPL 21-3054
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor huurachterstand en schadevergoeding

In deze zaak vordert de eiser, [eiser], schadevergoeding van de bewindvoerder [A] en de onderbewindgestelde [gedaagde sub 2] wegens huurachterstand. De huurovereenkomst voor een opslagruimte is op 8 oktober 2019 aangegaan, maar [gedaagde sub 2] heeft vanaf februari 2020 geen huur meer betaald. De bewindvoerder, [A], is op 4 februari 2020 benoemd, maar heeft nagelaten de huur te betalen of de huurovereenkomst op te zeggen, ondanks herhaalde verzoeken van de gemachtigde van [eiser]. De kantonrechter oordeelt dat [A] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden door zijn nalatigheid. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe, waarbij [A] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en bijkomende kosten. De kantonrechter benadrukt dat de bewindvoerder ook de belangen van derden, zoals de verhuurder, moet beschermen en dat hij niet volledig voorbij kan gaan aan zijn verantwoordelijkheden. De uitspraak is gedaan op 29 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9367913 \ CV EXPL 21-3054
Vonnis van 29 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: M. Steghuis,
tegen

1.[A] , h.o.d.n. [A] BEWINDVOERING,wonende te [woonplaats] ,hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,gemachtigde: mr. A.M. Collot d’Escury.2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis,
- de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde sub 2] zijn met ingang van 8 oktober 2019 mondeling voor onbepaalde tijd een huurovereenkomst aangegaan voor een schuur/opslagruimte aan [het adres] in [woonplaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
[gedaagde sub 2] is voor het gehuurde maandelijks een bedrag van € 200,- verschuldigd. [gedaagde sub 2] heeft vanaf februari 2020 een betalingsachterstand laten ontstaan in de verschuldigde huurpenningen.
2.3.
Bij beschikking van de Rechtbank Overijssel van 4 februari 2020 is bewind ingesteld over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [gedaagde sub 2] en is [A] benoemd tot bewindvoerder. De onderbewindstelling is op 5 februari 2020 gepubliceerd.
2.4.
Mr. M. Bau-Asrar, verbonden aan Advocatenkantoor Thiescheffer, heeft [eiser] op 19 februari 2021 als volgt bericht (productie 2 bij dagvaarding):
“(…) Vanwege een huurachterstand heeft u gemeend om eigenmachtig en zonder instemming van cliënt (ktr: [gedaagde sub 2] ) de goederen die stonden opgeslagen in de schuur te koop aan te bieden op Marktplaats. Het gaat in ieder geval om uw advertentie zaagtafel/cirkelzaag.
Cliënt kan wel erkennen dat er een huurachterstand is opgetreden ter zake van de schuur aan [het adres] te [woonplaats] . Cliënt is vanwege het coronavirus flink gedaald in inkomen en heeft dit ook aan u kenbaar gemaakt. Cliënt is bereid om afspraken te maken omtrent de huurachterstand vanwege de omstandigheid dat cliënt de schuur graag zou willen blijven huren.
Voor zover bekend bij cliënt staan de goederen nog steeds op het adres aan [het adres] te [woonplaats] . Nu u de goederen van cliënt onrechtmatig zich toegeëigend en te koop heeft aangeboden verzoek ik u, en voor zover nodig sommeer ik u, om per direct de goederen van Marktplaats af te halen.
Mocht u de advertentie niet van Marktplaats verwijderen, dan kan ik niet uitsluiten dat cliënt aan mij de opdracht zal verstrekken een kort geding te entameren. (…)”
2.5.
De gemachtigde van [eiser] stuurt [A] op 2 juni 2021 een specificatie van de vordering van [eiser] op [gedaagde sub 2] voor een totaalbedrag van € 4.017,96 (productie 8 bij conclusie van antwoord).
2.6.
De gemachtigde van [eiser] stuurt op 9 juni 2021 een e-mailbericht aan [A] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen (productie 3 bij dagvaarding):
“(…) In bovengenoemde zaak hebben wij een vordering in behandeling op [gedaagde sub 2] ,[geboortedatum] , [adres/woonplaats] .
De vordering heeft betrekking op een nog altijd lopende huurovereenkomst met betrekking tot een door [gedaagde sub 2] van mijn cliënt, [eiser] , wonende te [woonplaats] , gehuurde opslag/gedeelte van een schuur. In deze opslag heeft [gedaagde sub 2] een aantal roerende zaken opgeslagen. Hij heeft het gehuurde dus daadwerkelijk in gebruik. Wij hebben [gedaagde sub 2] hiervoor aangeschreven echter zonder resultaat, pas nadat [gedaagde sub 2] door ons kantoor was gedagvaard reageerde hij door middel van een e-mail waarin hij mij kortheidshalve verwees naar zijn advocaat en naar u. Ik ga er vanuit dat [gedaagde sub 2] u hiervan in kennis heeft gesteld. Aangezien u als bewindvoerder de onder bewind gestelde in en buiten rechte vertegenwoordigt had de dagvaarding aan uw kantoor moeten worden betekend. Deze is daarom en om te bezien of er buitengerechtelijk nog een oplossing mogelijk is door mij niet aangebracht. (…)
(…) Als bewindvoerder over de gelden en de goederen van de heer [gedaagde sub 2] verzoek ik u te bewerkstelligen dat de huurovereenkomst per omgaande wordt opgezegd en dat, hetzij [gedaagde sub 2] zorgt voor het leeg opleveren van het gehuurde, hetzij dat u namens [gedaagde sub 2] afstand doet van de in het gehuurde staande goederen, zodat mijn cliënt de goederen te gelde kan maken teneinde zijn schade enigszins te beperken, alles in elk geval met het doel dat mijn cliënt weer over zijn schuur kan beschikken (…)
(…) Graag verneem ik binnen een week na vandaag van u. Het is uw taak als bewindvoerder om te voorkomen dat de schulden verder oplopen en er schade ontstaat. Dit geldt niet alleen voor de onder bewind gestelde maar ook ten aanzien van schuldeisers. Hoe langer deze huurovereenkomst voortduurt hoe groter de schade voor cliënt wordt. Namens cliënt houdt ik u als bewindvoerder hiervoor dan ook mede aansprakelijk. Bij geen reactie zal ik dan ook alsnog een gerechtelijke procedure starten waarbij ik tevens veroordeling jegens u persoonlijk zal vragen ten aanzien van de door uw nalatigheid onnodig veroorzaakte schade aan de zijde van mijn cliënt, bestaande uit in elk geval de proceskosten. (…) ”
2.7.
[A] stuurt op 14 juni 2021 een e-mailbericht aan de gemachtigde van [eiser] waarin, voor zover van belang, het navolgende is opgenomen (productie 6 bij dagvaarding):
“(…) Behoorlijke grootspraak van u als deurwaarder en ik zie een procedure dan ook met veel vertrouwen tegemoet.
U als deurwaarder zou eerst eens beter de wetgeving moeten bestuderen Boek 1 art 431 tot 449 (…)”
2.8.
[A] stuurt op 14 juni 2021 een e-mailbericht aan [gedaagde sub 2] waarin, voor zover van belang, het navolgende is opgenomen (productie 10 conclusie van antwoord):
“(…) Bij deze wil ik dat je de huur van je opslag gaat opzeggen en de zaken gaat verkopen die in je bezit zijn, in de schuldregeling wordt dit gezien als boventallig boedel. (…)(…) Ik wil je dan ook verzoeken dit dan ook deze week te regelen (…)”
2.9.
[gedaagde sub 2] stuurt op 18 juni 2021 een WhatsApp bericht aan [eiser] waarin, voor zover van belang, het navolgende is opgenomen (productie 11 conclusie van antwoord):
“(…) In opdracht van de beschermingsbewindvoerder doen ik - de mondeling overeengekomen - huurovereenkomst per direct te beëindigen.Ik ben me bewust van het feit dat de situatie uiterst vervelend is en daar wil ik mij in ieder geval voor verontschuldigen. Binnenkort zal de ruimte ontruimd worden, teneinde jullie weer letterlijk en figuurlijk de ruimte hebben. (…)”
2.10.
[A] stuurt op 4 augustus 2021 een e-mailbericht aan [gedaagde sub 2] waarin, voor zover van belang, het navolgende is opgenomen (productie 12 bij conclusie van antwoord):
“(…) Volgens mijn informatie heb je de loods nog niet leeggehaald en de zaken nog niet verkocht ten behoeve van je schuldeisers. dus de kosten lopen nog door.
Ik verzoek je dit binnen een week te regelen mocht je hier wederom geen actie van maken zal ik een opkoper de opdracht geven om de zaken ten gelde te maken ten behoeve van je schuldeisers.
Ook ontvang ik zsm een lijst van zaken die je hebt opgeslagen in de garagebox die je nog huurt. (…)”
2.11.
Bij beschikking van 23 november 2021 van de Rechtbank Overijssel is het door [A] gevoerde bewind over de goederen van [gedaagde sub 2] per 1 december 2021 opgeheven.
2.12.
Het gehuurde is medio december 2021 ontruimd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na vermindering van eis - dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [A] pro sé en q.q. hoofdelijk, met dien verstande dat indien de een betaalt de ander van betaling is bevrijd, veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.500,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,- vanaf 11 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [A] pro sé en q.q. hoofdelijk, met dien verstande dat indien de een betaalt de ander van betaling is bevrijd, veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 200,- per maand als vergoeding voor voortgezet gebruik met ingang van 1 juli 2021 tot aan de dag van de ontruiming;
III.
primaira) [A] pro sé veroordeelt in de volledige kosten van deze procedure waaronder een bedrag van € 1.349,51 aan salaris gemachtigde en de nakosten;
subsidiairb) [A] pro sé en q.q. hoofdelijk, met dien verstande dat de een betaalt de ander van betaling is bevrijd, veroordeelt in de volledige kosten van deze procedure waaronder een bedrag van € 1.349,51 aan salaris gemachtigde en de nakosten;
meer subsidiairc) [A] pro sé en q.q. hoofdelijk, met dien verstande dat de een betaalt de ander van betaling is bevrijd, veroordeelt in de kosten van deze procedure waaronder een bedrag aan salaris gemachtigde en de nakosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op de hiervoor opgenomen feiten waarbij hij het volgende nog heeft aangevoerd. Omdat [A] als bewindvoerder heeft nagelaten de verschuldigde huurpenningen te betalen en omdat [A] niet is overgegaan tot het opzeggen van de huurovereenkomst, heeft hij onrechtmatig gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Als gevolg daarvan heeft [eiser] schade geleden. [eiser] vordert schadevergoeding. De schade die [eiser] door de nalatigheid van [A] heeft geleden is gelijk aan de vordering die [eiser] heeft op [gedaagde sub 2] , aangezien de volledige huurachterstand tijdens het bewind is ontstaan, aldus [eiser] . Voorts maakt [eiser] aanspraak op rente en kosten. [eiser] heeft ter zitting zijn eis verminderd, in die zin dat hij de vordering tot ontbinding en ontruiming zoals in de dagvaarding gevorderd onder I. heeft ingetrokken. Het gehuurde is medio december 2021 ontruimd en [eiser] heeft daarom geen belang meer bij toewijzing daarvan.
3.3.
[A] en [gedaagde sub 2] voeren verweer tegen de vordering van [eiser] .
3.4.
Op de overige stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat vast staat dat [A] sinds 1 december 2021 geen bewindvoerder meer is over de (toekomstige) goederen van [gedaagde sub 2] , zodat de q.q. vorderingen jegens [A] geen bespreking behoeven nu [gedaagde sub 2] daarvoor in de procedure is verschenen. Het beheer en de beschikking over de goederen van [gedaagde sub 2] komt aan [A] vanaf dat moment niet meer toe, maar ligt weer bij [gedaagde sub 2] zelf. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) beslist dat een bewindvoerder eenvoudig in een procedure kan worden betrokken door middel van het sturen van een brief. Hetzelfde dient naar het oordeel van de kantonrechter te gelden voor de (voormalig) onder bewind gestelde, in casu [gedaagde sub 2] . Formeel zou [eiser] dan ook de kans moeten worden geboden om [gedaagde sub 2] per brief op te roepen. In deze procedure was [gedaagde sub 2] zelf echter reeds ter zitting aanwezig.
4.2.
De kantonrechter constateert dat [eiser] zijn vordering in het lichaam van de dagvaarding, inclusief rente en kosten, heeft begroot op een bedrag van € 3.902,04 (zie randnummer 15). In het petitum van de dagvaarding, welke lijkt te zijn ‘geknipt en geplakt’ uit de (concept)dagvaarding welke op 12 mei 2021 aan [gedaagde sub 2] is betekend, wordt echter slechts een totaalbedrag van € 3.500,17 gevorderd. Niet duidelijk is hoe laatstgenoemd bedrag is opgebouwd en welk gedeelte daarvan ziet op de huurachterstand, rente en kosten.
4.3.
Ten aanzien van de gevorderde huurachterstand is niet weersproken dat deze (in de gevorderde omvang) bestaat. [gedaagde sub 2] verwijst naar [A] en [A] verwijst naar [gedaagde sub 2] voor het niet betalen hiervan. Dit doet aan het bestaan van de vordering van [eiser] jegens [gedaagde sub 2] niet af. Indien [gedaagde sub 2] van mening is dat hij [A] kan aanspreken op betaling van de vordering van [eiser] aan hem, dan dient hij [A] daarvoor in een aparte procedure te betrekken. De vorderingen tot betaling van de huurachterstand kan dan ook jegens [gedaagde sub 2] worden toegewezen.
4.4.
Aan de orde is vervolgens of [A] jegens [eiser] persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden. Hiervoor is vereist dat [A] persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen. De kantonrechter acht het volgende hiervoor van belang.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat er vanaf februari 2020 geen huurpenningen meer aan [eiser] zijn betaald. [A] is op 4 februari 2020 tot bewindvoerder benoemd maar stelt pas omstreeks februari 2021 met de huurovereenkomst bekend te zijn geworden. [A] is echter vanaf dat moment niet overgegaan tot het betalen van de huur, noch heeft hij de huurovereenkomst opgezegd. Ook nadat [A] op 9 juni 2021 door de gemachtigde van [eiser] gewezen is op de huurachterstand en hem verzocht is de schade te beperken door tot beëindiging van de huurovereenkomst over te gaan of een regeling te treffen, is [A] niet tot huurbetaling of opzegging van de huurovereenkomst overgegaan. [A] heeft [gedaagde sub 2] slechts de opdracht gegeven om zelf tot opzegging en ontruiming over te gaan (zie ook r.o. 2.6.), zonder erop toe te zien of [gedaagde sub 2] hiertoe ook is overgegaan. Met name op dit punt kan [A] persoonlijk een verwijt worden gemaakt.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat de taak van [A] als bewindvoerder ertoe strekt de (vermogensrechtelijke) belangen van [gedaagde sub 2] te behartigen en te beschermen. Dit betekent echter niet dat [A] bij de uitvoering van zijn taak als bewindvoerder volledig voorbij kon gaan aan de belangen van derden, zoals [eiser] . [A] diende als bewindvoerder tevens zorg te dragen voor de betaling van de financiële verplichtingen van [gedaagde sub 2] aan [eiser] (zie ECLI:NL:RBDHA:2022:1249, r.o. 4.12.). Als bewindvoerder en daarmee wettelijk vertegenwoordiger van [gedaagde sub 2] , is het aan [A] om te beslissen over het voortduren of beëindigen van de huurovereenkomst. Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen, waaronder het huurrecht, immers niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder (zie ECLI:NL:HR:2014:525).
4.7.
Voor zover [A] in dat kader heeft aangevoerd dat hij voor de opzegging van de huurovereenkomst toestemming van [gedaagde sub 2] nodig zou hebben gehad, doet dit aan het voorgaande niet af. [A] had immers vervangende toestemming aan de kantonrechter kunnen vragen bij het uitblijven van toestemming van [gedaagde sub 2] om op die wijze tot een beëindiging van de huurovereenkomst te komen. Met name nu [A] tevens stelt geen geld te hebben gehad voor het betalen van de huur, had hij hierin actief moeten optreden. [A] heeft dit echter nagelaten. Hij heeft alles aan [gedaagde sub 2] overgelaten, zonder hierop zelf actief toe te zien. Hierdoor heeft het kunnen gebeuren dat pas medio december 2021 [eiser] weer de beschikking had over zijn huurobject. [A] heeft hiermee zijn taak als bewindvoerder naar het oordeel van de kantonrechter niet naar behoren uitgevoerd.
4.8.
Onbegrijpelijk is daarnaast ook dat [A] nooit bij het gehuurde is gaan kijken naar bijvoorbeeld de waarde van de opgeslagen goederen. Het beheer en de beschikking over deze goederen komt immers [A] toe. Mede gezien het voorstel van de gemachtigde van [eiser] om afstand te doen van de spullen ter verrekening van de huurachterstand, had dit toch voor de hand gelegen. Dat [A] hieraan niet toekomt, zoals hij ter zitting heeft betoogd, omdat hij daarvoor als bewindvoerder te veel zaken op zijn naam heeft staan waarin hij toezicht moet houden, is niet iets wat voor rekening van [eiser] moet komen.
4.9.
Voor de hoogte van de schade gaat de kantonrechter uit van de huur vanaf juli 2021 tot en met december 2021, nu [A] op 9 juni 2021 door de gemachtigde van [eiser] is aangesproken met het verzoek de schade voor [eiser] te beperken door de huurovereenkomst op te zeggen (zie r.o. 2.5.) of een regeling te treffen. Op dat moment had [A] naar het oordeel van de kantonrechter direct tot actie moeten overgegaan.
De huurachterstand over de maanden juli 2021 tot en met december 2021 bedraagt € 1.200,-. Voor de huurachterstand in de periode voor juli 2021 zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om tot een persoonlijk verwijt van [A] te kunnen komen.
4.10.
Voor zover [A] als verweer heeft aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] , omdat [eiser] zelf niet eerder is overgegaan tot het starten van een gerechtelijke procedure om de huurovereenkomst te beëindigen, volgt de kantonrechter deze stelling niet. Het eigen schuld verweer gaat in de onderhavige feiten en omstandigheden niet op. Bovendien ontslaat dat [A] als bewindvoerder niet van zijn (schadebeperkende) taken.
4.11.
[gedaagde sub 2] en [A] zullen aldus hoofdelijk worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.200,-, zijnde de huurachterstand over de maanden juli 2021 tot en met december 2021.
4.12.
[gedaagde sub 2] zal afzonderlijk worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.400,-, zijnde de huurachterstand over de maanden februari 2020 tot en met juni 2021. De wettelijke rente over € 3.000,- zal worden toegewezen als gevorderd.
4.13.
[eiser] maakt volgens het lichaam van de dagvaarding aanspraak op een bedrag van € 490,05 (inclusief btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en op een bedrag van € 11,99 aan wettelijke rente. Uit het petitum van de dagvaarding blijkt, zoals reeds is overwogen in r.o. 4.3., echter niet welk deel van het bedrag van € 3.500,17 ziet op de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Duidelijk is wel dat dit niet overeenkomt met de door (de gemachtigde van) [eiser] berekende bedragen in het lichaam van de dagvaarding (zie randnummer 16). Het is aan [eiser] om (dit gedeelte van) zijn vorderingen te onderbouwen en inzichtelijk te maken. Dit heeft [eiser] nagelaten. De nevenvorderingen zullen als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.14.
De kantonrechter ziet geen gronden aanwezig voor een veroordeling van [A] , dan wel [A] en [gedaagde sub 2] , in de volledige proceskosten, nu haar niet gebleken is van misbruik van procesrecht of overige buitengewone omstandigheden die een volledige proceskostenveroordeling rechtvaardigen. Er zal dus een gebruikelijke proceskostenveroordeling volgen.
4.15.
[gedaagde sub 2] en [A] zullen, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen, hoofdelijk in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- kosten dagvaarding € 127,21
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde
€ 436,00(2 punten × tarief € 218,00)
Totaal € 803,21
4.16.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 109,00 (1/2 punt x tarief van € 218,00 = € 109,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,- vanaf 11 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [A] hoofdelijk, met dien verstande dat indien de een betaalt de ander van betaling is bevrijd, om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.200,-;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [A] hoofdelijk, met dien verstande dat indien de een betaalt de ander van betaling is bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 803,21;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [A] hoofdelijk, met dien verstande dat indien de een betaalt de ander van betaling is bevrijd, in de nakosten, begroot op € 109,00;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022. (TD)