Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij sub 1] , te [plaats 1] ,
[eisende partij sub 2], te [plaats 1] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 juli 2020, met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
- het tussenvonnis van 31 maart 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte van [gedaagde] van 18 juni 2021, met een correctie van zijn conclusie in conventie en een correctie/wijziging van zijn eis in reconventie;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 juni 2021 en de daarbij door partijen overgelegde schriftelijke spreekaantekeningen.
2.De feiten
(opmerking rechtbank: [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [A] wordt hierna ook aangeduid als: [gedaagde] q.q.).
en ik hebben besloten [A] niet langer bij jullie te laten wonen. Dat wil zeggen natuurlijk met in acht name van de opzegtermijn of eventueel eerder met beider goedvinden.
- [eisende partij sub 1 c.s.] hebben weliswaar in de inleidende dagvaarding niet nadrukkelijk de hoedanigheid waarin zij [gedaagde] dagvaardden vermeld, maar duidelijk was dat hij in de zaak slechts als vertegenwoordiger van [A] (dus als [gedaagde] q.q.) optrad. Niet [gedaagde] (in persoon), maar [gedaagde] q.q. is dus procespartij (r.o. 5.1 t/m 5.5 van het Arrest)
- Of de artikelen 7:408 BW en 7:413 BW van toepassing zijn, zoals [gedaagde] betoogt, kan volgens het hof in het midden blijven. Uit de tussen [eisende partij sub 1 c.s.] en [gedaagde] q.q. gevoerde correspondentie uit september 2014 volgt namelijk niet dat de overeenkomsten met onmiddellijke ingang werden opgezegd. Ook de omstandigheid dat [A] op 27 september 2014 door [gedaagde] is opgehaald, betekent niet dat de overeenkomsten per die datum zijn opgezegd of beëindigd. In het licht van de eerdere e-mails over een beëindiging eind 2014, valt uit dit handelen geen direct einde van de overeenkomst(en) af te leiden. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de overeenkomsten niet eerder dan per 1 januari 2015 zijn geëindigd (r.o. 6.2 t/m 6.5)
- [gedaagde] q.q. is geen gebruiksvergoeding over de maanden januari, februari en maart 2015 verschuldigd voor gebruik van de kamer van [A] . Op dat punt slaagt de grief van [gedaagde] q.q. (r.o. 7.1 t/m 7.3)
- Wel moeten de verstuurde facturen voor huur, servicekosten, verblijf, begeleiding, verzorging, voeding en schoonmaak-/wasfaciliteiten over de maanden september tot en met december 2014 tot een bedrag van € 24.148,35 worden betaald. (r.o. 8.1 t/m 8.4).
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
Dat wil zeggen natuurlijk met in acht name van de opzegtermijn of eventueel eerder met beider goedvinden.’ en vraagt [gedaagde] aan [eisende partij sub 1 c.s.] om hem bij te staan om ‘
dit proces van afscheid en alles wat daarmee samengaat zoals de verhuizing in goed overleg mogelijk [te] maken’. Nadat [gedaagde] in een e-mail van 17 september 2014 aan [gedaagde] heeft gevraagd te laten weten wanneer [A] bij [eisende partij sub 1 c.s.] weg zou kunnen, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] (in een brief van 19 september 2014) laten weten dat zij, om [gedaagde] ter wille te zijn, de opzegtermijn willen verkorten met drie maanden, zodat [A] met ingang van 1 januari 2015 ergens anders kan wonen. [gedaagde] heeft daarop niet laten weten dat deze beëindigingsdatum niet akkoord was.