ECLI:NL:RBOVE:2021:774

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
ak_20_822
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en de belanghebbendheid van omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 februari 2021 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die is verleend aan [naam 1] voor het bouwen van een woning op perceel [nummer] in Steenwijk. Eisers, [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar hun bezwaar werd door het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar van [eiser 2] beoordeeld, aangezien hij eigenaar is van een perceel dat grenst aan het vergunde perceel. De rechtbank oordeelt dat [eiser 2] wel degelijk belanghebbende is, omdat hij directe gevolgen kan ondervinden van de bouwactiviteit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [eiser 3] en [eiser 1] geen belanghebbenden zijn, omdat de afstand tot het vergunde perceel te groot is om te spreken van gevolgen van enige betekenis. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaar van [eiser 2] niet-ontvankelijk is verklaard en draagt verweerder op om dit bezwaar alsnog inhoudelijk te beoordelen. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van 'belanghebbende' in het bestuursrecht en de vereisten voor het aannemen van gevolgen van enige betekenis.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/822

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] [eiser 2] en [eiser 3] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. A. van Lohuizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam 1] te Steenwijk,

(gemachtigde: mr. M.J.C. Freijters).

Procesverloop

In het besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam 1] (hierna: [naam 1] ) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres 1] in Steenwijk (hierna: perceel [nummer] ).
In het besluit van 28 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben meerdere keren nadere stukken ingediend. De stukken die eisers op 21 januari 2021 naar de rechtbank hebben gezonden (en die de rechtbank op 22 januari 2021 heeft doorgezonden naar verweerder en de gemachtigde van [naam 1] ) worden niet toegelaten tot het geding. De redenen hiervoor zijn dat deze stukken te laat in de procedure zijn ingediend, er geen reden is waarom deze stukken niet in een eerder stadium ingediend hadden kunnen worden en de gemachtigde van [naam 1] ter zitting tegen het toelaten van deze stukken bezwaar heeft gemaakt. Deze stukken zijn vervolgens eveneens niet toegelaten in de beroepszaken ZWO 20/823 en ZWO 20/1829, die op dezelfde dag ter zitting zijn behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eisers zijn verschenen in de persoon van [naam 2] (echtgenote van [eiser 1] , [naam 3] (echtgenote van [eiser 2] ) en [eiser 3] bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Hoven en mr. W.D. Lok. [naam 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Perceel [nummer] is gelegen in een gebied, genaamd Eeserwold. Dit betreft een woonwijk in aanbouw. Ten tijde van de thans voorliggende besluitvorming was slechts een gering aantal woningen gerealiseerd. Eisers hebben ieder een woning gebouwd in Eeserwold en wonen daar ook.
Eiser [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) woont op perceel [adres 2] De afstand tussen de grens van dit perceel en de grens van perceel [nummer] bedraagt circa 81 meter (volgens eisers) dan wel circa 85 meter (volgens verweerder). De afstand tussen de grens van dit perceel en de vergunde woning op perceel [nummer] bedraagt circa 95 meter (volgens verweerder). [eiser 3] (hierna: [eiser 3] ) woont op perceel [adres 3] De afstand tussen dit perceel en perceel [nummer] bedraagt circa 345 meter. Eiser [eiser 1] (hierna: [eiser 1] ) woont op perceel [adres 4] De afstand tussen dit perceel en perceel [nummer] bedraagt circa 240 meter.
Besluitvorming
2. Bij aanvraag van 17 juli 2019 heeft [naam 1] verweerder verzocht hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een woning op perceel [nummer] .
In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Het hiertegen gerichte bezwaar van eisers is niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers volgens verweerder geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat eisers elk vanaf hun eigen perceel zicht zullen hebben op de vergunde woning op perceel [nummer] vanwege het (op dit moment) ontbreken van tussenliggende bebouwing met tuinen. Door dit hebben van zicht ondervinden eisers feitelijke gevolgen van het primaire besluit. Er wordt in deze zaak evenwel niet voldaan aan het vereiste dat deze gevolgen van enige betekenis moeten zijn. Volgens verweerder is enkel de afstand tot en het zicht op perceel [nummer] onvoldoende om een rechtstreeks betrokken belang bij het primaire besluit aan te nemen. Er moet ook worden gekeken naar de planologische/ ruimtelijke uitstraling van de vergunde activiteit. Verweerder heeft hierbij verwezen naar een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Dat betreft de uitspraken met nummers ECLI:NL:RVS:2018:3614 (r.o. 7.1), ECLI:NL:RVS:2019:4081 (r.o. 3.2), ECLI:NL:RVS:2016:2505 (r.o. 2.2) en ECLI:NL:RVS:2016:2820 (r.o. 2.3). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke uitstraling van de vergunde woning op perceel [nummer] ter plaatse van de woningen van eisers te gering is om hen op basis daarvan als belanghebbenden aan te merken.
Beroepsgronden
4. Eisers stellen in hun beroepschrift dat [eiser 2] eigenaar is van het perceel dat grenst aan perceel [nummer] . Reeds hierom is [eiser 2] belanghebbende bij de voor dit perceel verleende omgevingsvergunning. Daarnaast is het perceel van [eiser 2] op een afstand van slechts 81 meter gelegen van perceel [nummer] , waardoor zaken als geluid, uitbreiding bebouwing, en parkeer- en verkeerskwesties relevant zijn omdat deze invloed hebben op de woon- en leefsituatie ter plaatse van het eigen perceel. Dit laatste geldt ook voor [eiser 3] en [eiser 1] . De afstanden tussen het eigen perceel en perceel [nummer] zijn bij hen weliswaar groter dan in de situatie van [eiser 2] , maar ook deze afstanden zijn zeer beperkt te noemen.
De door verweerder genoemde uitspraken van de Afdeling zien op specifieke dan wel buitengewone omstandigheden waardoor deze uitspraken geen ‘rode draad’ vormen. Als voorbeeld verwijzen eisers naar de door verweerder genoemde uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3614. In die zaak was er uitsluitend schuin zicht op vlaggenmasten op een afstand tussen de 280 en 320 meter, terwijl in de thans voorliggende zaak sprake is van rechtstreeks zicht op een grote woning, op een afstand van 81 meter.
Beoordeling van de beroepsgronden
5. Op grond van artikel 8:1, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan enkel een belanghebbende beroep instellen (en daaraan voorafgaand bezwaar maken) tegen een besluit. Onder ‘belanghebbende’ wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb).
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, wordt gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Deze factoren worden zo nodig in onderlinge samenhang bekeken. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen relevant zijn. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste jurisprudentie van de Afdeling over deze materie, onder meer de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3016, r.o. 8.2.
Verder volgt uit de jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2983, r.o. 4.3) dat reeds het belang van betrokkene als eigenaar van het aangrenzende perceel, maakt dat hij een rechtstreeks bij de verlening van de omgevingsvergunning betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De correctie op grond van het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ wordt niet gehanteerd ten aanzien van bewoners/eigenaren van aangrenzende percelen.
6. In deze zaak hebben eisers gesteld dat [eiser 2] eigenaar is van een perceel dat grenst aan perceel [nummer] . Verweerder heeft dit in zijn verweerschrift bestreden. Ter zitting hebben eisers desgevraagd meegedeeld dat [eiser 2] geen eigenaar is van een aangrenzend perceel omdat tussen het perceel van [eiser 2] en perceel [nummer] nog een onbebouwd perceel, in eigendom bij een derde, is gelegen. De stelling in het beroepschrift was bedoeld om aan te geven dat er vrij zicht is dat niet wordt belemmerd door tussenliggende bebouwing, aldus eisers.
De rechtbank oordeelt dat, nu [eiser 2] geen eigenaar is van een perceel dat grenst aan perceel [nummer] , hij niet reeds hierom belanghebbende is bij de voor perceel [nummer] verleende omgevingsvergunning.
7. De vraag of [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 1] kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij de verleende omgevingsvergunning, moet worden beantwoord aan de hand van de vraag of zij, ieder voor zich, rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de vergunde bouwactiviteit en, zo ja, of sprake is van gevolgen van enige betekenis.
Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe de jurisprudentie over ‘gevolgen van enige betekenis’ nader moet worden geduid. Er zijn drie geschilpunten waarover de rechtbank moet oordelen.
8. Ten eerste zijn partijen verdeeld over de vraag hoe de factor ‘afstand tot’ moet worden ingevuld.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van de afstand tussen de grens van de percelen van eisers tot aan de vergunde woning op perceel [nummer] .
Eisers stellen dat moet worden uitgegaan van de afstand tussen de grens van hun perceel tot aan de grens van het te bebouwen perceel, perceel [nummer] . Ter onderbouwing hiervan hebben eisers aangegeven dat ook rekening moet worden gehouden met toekomstige bouwmogelijkheden (al dan niet vergunningsvrij) tot aan de grens van perceel [nummer] .
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder. De vraag die voorligt, is of eisers belanghebbenden zijn bij de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op perceel [nummer] . Eventuele toekomstige bouwwerkzaamheden op dit perceel zijn, ongeacht of hiervoor al dan niet een omgevingsvergunning is vereist, bij de beantwoording van deze vraag niet relevant.
9. Ten tweede zijn partijen verdeeld over de vraag hoe de factor ‘zicht op’ moet worden ingevuld.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van de mate van zicht rekening mag worden gehouden met het feit dat sprake is van een woonwijk in aanbouw en dat er in de toekomst daardoor geen tot veel minder zicht zal zijn. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder aangevoerd dat deze (woon)bebouwing geen onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. Het gehele gebied is bestemd voor woningbouw en zal ook worden bebouwd met woningen.
Eisers stellen dat moet worden uitgegaan van de situatie ten tijde van het bestreden besluit. Er mag geen rekening worden gehouden met mogelijke toekomstige ontwikkelingen. De voorzienbaarheidsvraag speelt een rol in planschadezaken en is niet relevant bij de vraag of een betrokkene belanghebbende is.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van eisers. De reden hiervoor is de navolgende.
Bij de heroverweging in bezwaar moet als uitgangspunt een beoordeling worden verricht naar de feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van het besluit op bezwaar voordeden. Slechts in bijzondere gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Van een dergelijk bijzonder geval is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Nu ten tijde van het bestreden besluit tussenliggende bebouwing niet was gerealiseerd (en ook nog niet was aangevraagd en vergund), mag bij de invulling van de factor ‘zicht op’ geen rekening worden gehouden met het feit dat dit zicht in de (nabije) toekomst kan en (wellicht) zal wijzigen.
10. Ten derde zijn partijen verdeeld over de vraag hoe de factor ‘ruimtelijke uitstraling’ moet worden ingevuld.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de invulling van deze factor moet worden uitgegaan van wat het bestemmingsplan dan wel de beheersverordening planologisch toestaat. Als een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan dan wel de beheersverordening, is het niet aannemelijk dat de in het bouwplan voorziene woning ruimtelijke gevolgen heeft ter plaatse van de percelen van eisers.
Eisers stellen dat het enkele zicht op een te bouwen woning voldoende is om gevolgen van enige betekenis aan te nemen. De ruimtelijke uitstraling is een aanvullend aspect. Hierbij gaat het om de ruimtelijke impact van de in het bouwplan voorziene woning op de omgeving, aldus eisers.
De rechtbank overweegt over deze standpunten het volgende.
Het standpunt van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. De vraag of een bouwplan al dan niet in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan of de aldaar vigerende beheersverordening betreft een inhoudelijke beoordeling van het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning. De vraag naar de belanghebbendheid gaat aan deze inhoudelijke beoordeling vooraf. Verder merkt de rechtbank op dat verweerders standpunt impliceert dat een te realiseren bouwwerk, ongeacht de aard en omvang ervan (bijvoorbeeld een appartementencomplex van 30 meter hoog), geen ruimtelijke uitstraling heeft indien het betreffende bouwplan in overeenstemming is met het relevante bestemmingsplan of de toepasselijke beheersverordening.
Het standpunt van eisers is naar het oordeel van de rechtbank evenmin juist. Het enkele zicht op een te bouwen woning is niet voldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt. Bepalend is welke mate van zicht in een concreet geval aan de orde is, waarbij onder meer de ruimtelijke uitstraling van de in het bouwplan voorziene woning een rol speelt. Die ruimtelijke uitstraling moet ten aanzien van de betrokkene van enige betekenis zijn.
11. Mede gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank als volgt over de belanghebbendheid van eisers bij de voor perceel [nummer] verleende omgevingsvergunning.
11.1.
Het perceel van [eiser 2] ligt op ongeveer 95 meter van de te bouwen woning. De nokhoogte van deze woning is 7,9 meter. Niet in geschil is dat [eiser 2] vanaf zijn perceel zicht heeft op de te bouwen woning. Vanwege dit zicht kan [eiser 2] rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van deze woning. Gelet op deze afstand, het open gebied (geen tussenliggende bebouwing en begroeiing) en de aard en omvang van de vergunde bebouwing (een woning met een hoogte van 7,9 meter), acht de rechtbank het aannemelijk dat [eiser 2] gevolgen van enige betekenis voor zijn woon- en leefsituatie ondervindt van de vergunde woning. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3982, r.o. 2.3. [eiser 2] heeft daarom een persoonlijk belang bij de verleende omgevingsvergunning.
11.2.
De percelen van [eiser 3] en [eiser 1] liggen op ongeveer 345 meter respectievelijk 240 meter van perceel [nummer] , waar de vergunde woning is beoogd. Vanwege het ontbreken van tussenliggende bebouwing en begroeiing hebben beiden vanaf hun perceel enig zicht op de vergunde woning. Vanwege dit zicht kunnen [eiser 3] en [eiser 1] rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van de beoogde woning. De gevolgen van dit zicht op de beoogde woning acht de rechtbank bij een dergelijke afstand evenwel te beperkt om nog te kunnen spreken van gevolgen van enige betekenis voor hun woon- en leefsituatie. De rechtbank vindt voor dit oordeel eveneens steun in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 november 2019.
[eiser 3] en [eiser 1] hebben gesteld (ook) ruimtelijke gevolgen te ondervinden van de beoogde woning, te weten geluidstoename, parkeer- en verkeerskwesties. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat, gelet op het vergunde gebruik als (reguliere) woning, [eiser 3] en [eiser 1] op hun woonperceel (gelegen op een afstand van respectievelijk circa 345 en circa 240 meter) geconfronteerd worden met een aan deze woning toe te rekenen toename van verkeersbewegingen, parkeerproblemen en geluid(soverlast).
Vanwege het ontbreken van gevolgen van enige betekenis, hebben [eiser 3] en [eiser 1] geen persoonlijk belang bij de verleende omgevingsvergunning.
11.3.
Gezien het vorenstaande is [eiser 2] belanghebbende bij het primaire besluit. Verweerder heeft het bezwaar voor zover door [eiser 2] gemaakt, ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
[eiser 3] en [eiser 1] zijn geen belanghebbenden bij het primaire besluit. Verweerder heeft het bezwaar voor zover door hen gemaakt, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
12. Het beroep voor zover door Pos ingesteld, is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het door [eiser 2] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
Het beroep voor zover door [eiser 3] en [eiser 1] ingesteld, is ongegrond.
13. Eisers hebben in hun beroepschrift aangegeven dat, indien zij belanghebbenden zijn, het geschil inhoudelijk kan worden behandeld omdat de bezwarencommissie in haar advies overwegingen heeft gewijd aan het inhoudelijke geschil.
14. De rechtbank overweegt hierover dat de bezwarencommissie onder het kopje ‘Overwegingen ten overvloede’ verweerder in overweging heeft gegeven om te onderzoeken op welke wijze aan eisers meer duidelijkheid kan worden gegeven omtrent de toetsing van bouwplannen aan het beeldkwaliteitsplan. Dit is geen inhoudelijke beoordeling van de bezwaargronden van eisers. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat hij deze aanbeveling van de bezwarencommissie overneemt, dat een onderzoek zal worden gedaan en dat eisers op een later tijdstip geïnformeerd zullen worden over de uitkomsten hiervan. De bezwaargronden zijn niet inhoudelijk beoordeeld in het bestreden besluit.
Omdat in de onderhavige beroepsprocedure de rechtmatigheid van het bestreden besluit voorligt en enkel de ontvankelijkheid van het bezwaar is beoordeeld, kan de rechtbank het inhoudelijke geschil nu niet beoordelen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank zal daarom volstaan met het vernietigen van het bestreden besluit voor zover daarbij het door [eiser 2] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, en verweerder opdragen de bezwaargronden van [eiser 2] alsnog inhoudelijk te beoordelen en deze beoordeling neer te leggen in een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
In deze zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit in deze zaak en het bestreden besluit in beroepszaak ZWO 20/823 samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, derde lid, van de Awb zijn. Daarom heeft de rechtbank in deze twee zaken slechts één keer griffierecht ad € 178,- geheven. Hiervan wordt een bedrag van € 89,- toegerekend aan deze zaak. Dit bedrag moet verweerder aan eisers vergoeden.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben elk een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1, hetgeen resulteert in een totaalbedrag van € 1.068,-.
Omdat deze beroepszaak en beroepszaak ZWO 20/823 samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb zijn, bedraagt de toegekende vergoeding in deze zaak de helft van € 1.068,-, te weten € 534,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover door [eiser 2] ingesteld, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van [eiser 2] niet-ontvankelijk is verklaard;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar voor zover door [eiser 2] ingediend, met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep voor zover door [eiser 3] en [eiser 1] ingesteld, ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 89,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.