201509236/1/A1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2015 in zaak nr. 15/2096 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woning aan de Maaskade voorlopig genummerd [nummer] te Rotterdam.
Bij uitspraak van 10 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2016, waar van [appellant] en anderen zijn verschenen [appellant] en [persoon A], bijgestaan door mr. J. de Visser, advocaat te Den Haag. Voorts zijn het college, vertegenwoordigd door M.P. van Blijswijk en mr. A.J.J. van der Vlist, beiden werkzaam bij de gemeente, en [vergunninghouder], bijgestaan door ir. D.C. van Duijn en mr. C.J. Visser, advocaat te Rotterdam, verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een zogenoemde stadsvilla met garage en het aanleggen van een in-/uitrit. Bij het besluit van 6 februari 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] en anderen tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens haar geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank hun beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, een rechtstreeks bij het besluit van 6 februari 2015 betrokken persoonlijk belang hebben. Daartoe voeren [appellant] en anderen aan dat zij in de directe omgeving van de stadsvilla wonen. De stadsvilla ligt direct aan het Jan Eleveldpark (ook wel "Ons Park" genoemd; hierna: het park) en vanuit de villa is daarop uitzicht, waardoor de privacy van mensen die in het park ontspanning zoeken wordt geschonden. Zij onderscheiden zich van iedere andere willekeurige bewoner van het Noordereiland omdat zij geen balkon of tuin hebben en daardoor zijn aangewezen op het park. Het gevoel van privacy in het park was volgens hen een belangrijk uitgangspunt voor de aanleg van het park en de totstandkoming van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, waarbij zij actief betrokken zijn geweest. Zij wijzen erop dat zij in de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan zienswijzen hebben ingediend en dat die zienswijzen ertoe hebben geleid dat in het bestemmingsplan is vastgelegd dat het park onbebouwd blijft. Nu met de omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bestemmingsplan, zijn zij belanghebbenden, aldus [appellant] en anderen. Tot slot voeren [appellant] en anderen aan dat aan hen herhaaldelijk de belofte is gedaan dat in of bij het park niet zal worden gebouwd.
2.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.
2.2. De stadsvilla bestaat uit een betonnen schacht van ongeveer 8,5 m hoog met daarop een woongedeelte van 8,5 m hoog, 11 m breed en 14 m lang. De buitenkant van het woongedeelte bestaat voornamelijk uit glas. De stadsvilla heeft een totale hoogte van ongeveer 17 m. De stadsvilla staat tussen de blinde eindgevel van een appartementengebouw (Maaskade 57-62) en een bruggenhoofd van de voormalige spoorbrug over de Nieuwe Maas. De stadsvilla staat aan de rand van het park.
2.3. De rechtbank heeft onbestreden vastgesteld, en ook de Afdeling gaat daarvan uit, dat [appellant], [persoon A] en [vier andere personen] op 160 m afstand en verder wonen van de stadsvilla en daar vanuit hun woningen geen zicht op hebben. Gelet op deze afstand en het ontbreken van zicht op de stadsvilla heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij in zoverre niet rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Zoals de rechtbank voorts onbestreden heeft vastgesteld, en ook de Afdeling gaat daarvan uit, woont [persoon B] op ongeveer 205 m afstand van de stadsvilla. Haar appartement is gelegen op de tweede verdieping en ligt ten opzichte van de stadsvilla aan de andere kant van het park. Weliswaar is niet uitgesloten dat zij schuin vanuit haar woning enig zicht heeft op de stadsvilla, maar de rechtbank heeft terecht overwogen dat dit zicht gelet op de afstand en de aanwezigheid van loofbomen tussen de woning en de stadsvilla te gering is om in zoverre een rechtstreeks betrokken belang aan te nemen.
Bij de beoordeling of [appellant] en anderen vanwege de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan belanghebbenden zijn, heeft de rechtbank terecht de ruimtelijke uitstraling ter plaatse van hun woningen bepalend geacht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan ter plaatse van hun woningen te gering is om hen op basis daarvan als belanghebbenden aan te merken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de stadsvilla aan de rand van het park, direct naast de kop van een appartementengebouw, is gelegen en in dit opzicht derhalve aansluit bij bestaande bebouwing.
2.4. Hetgeen [appellant] en anderen in hoger beroep hebben aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de rechtbank hen, ondanks hetgeen hiervoor is overwogen, ten onrechte niet als belanghebbenden heeft aangemerkt. De stelling dat de stadsvilla de privacy schendt van omwonenden die in het park ontspanning zoeken, terwijl dat een van de redenen is geweest om het park aan te leggen, is onvoldoende om hen als belanghebbenden aan te merken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zij zich hiermee niet in voldoende mate onderscheiden van iedere willekeurige persoon die in het - openbare - park verblijft en daar ontspanning zoekt. In zoverre is de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan op het park ook niet van belang voor de beoordeling of [appellant] en anderen belanghebbenden zijn. De omstandigheid dat zij geen balkon of tuin hebben en daarom zijn aangewezen op het park, onderscheidt hen evenmin in voldoende mate van iedere andere willekeurige persoon in eenzelfde situatie. De door [appellant] en anderen getoonde betrokkenheid bij de aanleg van het park en de totstandkoming van het bestemmingsplan, is evenmin voldoende om hen als belanghebbende bij de omgevingsvergunning aan te merken, omdat ook in deze betrokkenheid geen objectief, eigen en persoonlijk belang is gelegen waardoor zij zich in voldoende mate onderscheiden van anderen.
[appellant] en anderen worden evenmin gevolgd in hun stelling dat nu zienswijzen van omwonenden over het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan aanleiding zijn geweest om in het bestemmingsplan vast te leggen dat het park onbebouwd wordt gelaten, het afwijken van dat bestemmingsplan voor de stadsvilla maakt dat zij belanghebbenden zijn. Over een ter inzage gelegd ontwerpbestemmingsplan kan immers een ieder zienswijzen naar voren brengen, terwijl tegen de verlening van deze omgevingsvergunning uitsluitend belanghebbenden kunnen opkomen. De vaststelling van een bestemmingsplan is voorts een ander besluit met andere ruimtelijke gevolgen dan de verlening van deze omgevingsvergunning, waarbij de kring van belanghebbenden beperkt is.
Ten slotte is niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat het gemeentebestuur aan [appellant] en anderen de belofte heeft gedaan dat bij het park niet zou worden gebouwd, zodat deze stelling reeds hierom niet kan leiden tot het oordeel dat zij rechtstreeks in hun belangen geraakt worden door de verlening van de omgevingsvergunning.
2.5. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] en anderen geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en zij derhalve ingevolge artikel 8:1 van de Awb geen beroep konden instellen tegen het besluit van 6 februari 2015. De rechtbank heeft hun beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016
457-784.