ECLI:NL:RBOVE:2021:688

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
08/284197-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 18 februari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 26 juni 2020 in Raalte. De verdachte, als bestuurder van een vrachtwagen, verleende geen voorrang aan een fietsster, mevrouw [slachtoffer], die op dat moment naast zijn voertuig fietste. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn vrachtwagen te snel was opgetrokken en naar rechts was afgeslagen zonder de fietsster voorrang te verlenen, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietsster om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, maar wel gevaar op de weg had veroorzaakt. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van twee jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 150 uur op en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere verkeersdelicten had en een gezin met kinderen heeft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/284197-20 (P)
Datum vonnis: 18 februari 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr.
N. Gerlsma en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.W. Bosman, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt, kort en zakelijk weergegeven, erop neer:
- primair: dat verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan een verkeersongeval met dodelijke afloop;
- subsidiair: dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Het primaire verwijt betreft een misdrijf, het subsidiaire verwijt betreft een overtreding.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2020 te Raalte in de gemeente Raalte, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker), gaande in de richting van
het aan de Heesweg gevestigde bedrijf [bedrijf] , daarmee rijdende op de Heesweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker) op die weg (de Heesweg) ter hoogte van voormeld bedrijf tot stilstand heeft gebracht en/of nadat hij, verdachte korte tijd had stilgestaan en/of met een persoon overleg had gehad over het naar binnen rijden bij het bedrijf [bedrijf] , met hoge snelheid is opgetrokken en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op, gezien zijn, verdachtes
rijrichting, het zich rechts naast, dan wel dicht voor hem, verdachte bevindende verkeer en/of
zonder naar rechts richting aan te geven, in strijd met het gestelde in artikel 54 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bijzondere manoeuvres heeft uitgevoerd,
namelijk (vanuit stilstand) is weggereden en/of naar rechts gaand een aan die weg (de Heesweg) gelegen inrit (van het bedrijf [bedrijf] ) is opgereden, waarbij hij, verdachte een zich dicht rechts voor en/of naast dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker) bevindende bestuurster van een fiets niet heeft laten voorgaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die bestuurster van die fiets en/of die
fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen en/of
is die bestuurster van die fiets met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker) enkele meters over de grond meegesleurd, vooruitgeschoven en/of (vervolgens) overreden,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, waardoor een ander(genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2020 te Raalte in de gemeente Raalte, als bestuurder van een
motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker), daarmee op de weg, de Heesweg,
zonder naar rechts richting aan te geven, in strijd met het gestelde in artikel 54 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bijzondere manoeuvres heeft uitgevoerd,
namelijk (vanuit stilstand) is weggereden en/of naar rechts gaand een aan die weg (de Heesweg) gelegen inrit (van het bedrijf [bedrijf] ) is opgereden, waarbij hij, verdachte een zich dicht rechts voor en/of naast dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker) bevindende bestuurster van een fiets niet heeft laten voorgaan
en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die bestuurster van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen en/of
is die bestuurster van die fiets met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker) enkele meters over de grond meegesleurd, vooruitgeschoven en/of (vervolgens) overreden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van verdachte en getuige [getuige 1] , het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse en het schouwverslag het volgende vast.
Op 26 juni 2020 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden aan de Heesweg in Raalte.
Verdachte reed uit de richting van de Aakstraat in een zwarte truck zonder oplegger, merk Scania, over de Heesweg in de richting van het bedrijf [bedrijf] .
Getuige [getuige 1] reed in een witte truck met oplegger in tegengestelde richting over de Heesweg en wilde de truck daar parkeren. Toen verdachte met zijn truck het terrein van [bedrijf] dicht was genaderd, zat [getuige 1] in zijn stilstaande truck op de voor verdachte linker zijde van de Heesweg. Verdachte heeft zijn truck tot stilstand gebracht, zodat zijn cabine ter hoogte van de cabine van de truck van [getuige 1] kwam te staan. Vervolgens heeft er een kort gesprek tussen verdachte en [getuige 1] plaatsgevonden. [2]
Ten tijde van dit gesprek kwam mevrouw [slachtoffer] aangefietst op haar elektrische fiets.
Zij kwam vanaf het parkeerterrein van de [winkel 1] / [winkel 2] , welke winkels zijn gelegen naast [bedrijf] , en fietste in de richting van het bedrijf [bedrijf] . Vanuit de vrachtwagen van verdachte gezien kwam zij schuin van rechtsachter aangefietst op het moment dat de vrachtwagen nog stil stond.
Op het moment dat mevrouw [slachtoffer] rechts naast de truck van verdachte fietste, is verdachte naar voren gereden en met zijn truck na enkele meters te zijn opgetrokken naar rechts afgeslagen, het terrein van [bedrijf] op. De truck van verdachte botste met de rechter voorkant tegen mevrouw [slachtoffer] aan, waardoor zij met haar fiets ten val kwam en met haar fiets onder de rechtervoorzijde van de truck belandde.
Zodra verdachte merkte dat hij iets geraakt had, heeft hij krachtig geremd, maar de vrachtwagen rolde toen nog enkele meters door. Mevrouw [slachtoffer] en haar fiets zijn daarbij enkele meters over de grond naar voren geschoven het terrein van [bedrijf] op.
Verdachte is uit zijn truck gestapt en zag toen dat mevrouw [slachtoffer] en haar fiets onder de voorzijde van zijn truck op de grond lagen. Nadat hij mensen bij de [bedrijf] had gemaand 112 te bellen, is hij weer in zijn truck gestapt en enkele meters achteruit gereden. Toen hij wederom uitgestapt was, bleek dat hulp niet meer mocht baten en dat mevrouw [slachtoffer] de aanrijding niet had overleefd. [3]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het primair ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten bepleit.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De feitelijke omstandigheden ten tijde van het ongeval
Het hiervoor beschreven ongeval vond plaats op de Heesweg, een voor het openbaar verkeer opengestelde weg binnen de bebouwde kom van Raalte. De Heesweg bestond, op het wegvak waar de aanrijding plaats vond, uit een enkele rijbaan voor verkeer in beide richtingen. De rijbaan had een breedte van ongeveer 7,5 m. Aan de oostzijde van de rijbaan was een parkeerstrook van ongeveer 2,25 tot 2,5 meter aangebracht. Op een aantal plaatsen langs de Heesweg was op deze strook de markering “NP” aangebracht, onder andere bij de in- en uitritten van het terrein van [winkel 2] .
De Heesweg is ter hoogte van de plaats van de aanrijding een recht traject,
overgaand naar een lichte bocht naar rechts, gezien vanuit de rijrichting van de vrachtwagen van verdachte. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur.
De Heesweg ligt in industriegebied “ [naam] ” te Raalte en biedt toegang tot onder andere
detail-/groothandel en industrie. Dit uit zich ook in het verkeersbeeld: de Heesweg wordt
gebruikt door fietsers, personenauto’s en (zwaar) vrachtverkeer. In het wegvak waar de
aanrijding plaats vond was de weg niet voorzien van fiets(suggestie)stroken, vrij liggende
fietspaden en/of trottoirs. Door de ter plaatse geplaatste reclameborden werd het zicht van verdachte op de fietsende mevrouw [slachtoffer] mogelijk geheel of gedeeltelijk ontnomen. [4] Verdachte was goed bekend met de onoverzichtelijkheid van de verkeerssituatie ter plaatse, omdat hij jaren bij [bedrijf] heeft gewerkt. [5]
Het ongeval gebeurde bij daglicht onder heldere en droge weersomstandigheden. Het wegdek bestond uit straatklinkers, was schoon en droog en vertoonde geen uitwendig waarneembare sporen van schade.
Uit een korte rijproef ter plaatse bleek dat de Scania naar behoren reed, stuurde en remde. De spiegels waren zodanig afgestemd dat naar behoren kon worden gemanoeuvreerd met het voertuig en de vooruitkijkcamera vertoonde geen gebreken
.Zeer waarschijnlijk heeft ook de elektrische fiets van mevrouw [slachtoffer] ten tijde van het ongeval naar behoren gefunctioneerd. [6]
De rechtbank sluit op grond van deze bevindingen uit dat bijzondere technische omstandigheden en/of de weersgesteldheid van invloed zijn geweest op het ontstaan van het verkeersongeval.
Verdachte wordt primair verweten dat het ongeval aan zijn schuld, als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), te wijten is. In de tenlastelegging wordt daarbij specifiek gewezen op de te hoge snelheid waarmee verdachte zou zijn opgetrokken, zijn ontoereikende kijkgedrag direct voorafgaand aan het ongeval en het verzuim om richting naar rechts aan te geven. De rechtbank zal in het navolgende op deze verwijten ingaan.
Het juridische beoordelingskader
Er is pas sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 in het geval van tenminste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor het vereiste van aanmerkelijke schuld (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:A05822). Het enkele niet waarnemen door de verdachte van een andere verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen is in het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld (HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544 en HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800). Een enkel moment van onoplettendheid is in beginsel dan ook niet voldoende. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, in dit geval een dodelijk slachtoffer, kan worden afgeleid dat sprake is van aanmerkelijke schuld (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Bij de beoordeling van het verkeersgedrag stelt de rechtbank verder voorop dat van verdachte als beroepschauffeur meer mag worden verwacht dan van een gewone verkeersdeelnemer.
Het optrekken met te hoge snelheid
Doordat de Heesweg ter plaatse van de aanrijding gebruikt wordt door verschillende soorten verkeer, van fietsers tot en met zwaar vrachtverkeer, en er geen sprake is van verkeersveiligheidsvoorzieningen als fiets(suggestie)stroken, vrij liggende fietspaden en/of trottoirs, is er naar het oordeel van de rechtbank ter plaatse sprake van een onoverzichtelijke en potentieel gevaarlijke verkeerssituatie. Zichtbelemmerende reclameborden maakten de situatie ter plaatse nog onoverzichtelijker en gevaarlijker. In een dergelijke situatie dient men rustig te rijden en daarmee de tijd te nemen om goed op ander verkeer te letten en overzicht over de verkeerssituatie te krijgen. Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte vanuit stilstand is opgetrokken en na enkele meters naar rechts is afgeslagen, het terrein van het bedrijf [bedrijf] op. Twee getuigen hebben verdachte het terrein zien oprijden en hebben verklaard over de wijze waarop dat gebeurde. Getuige [getuige 2] vond dat de chauffeur 'veel te hard reed' en kwalificeert het rijgedrag als 'onbenullig.' [7] Getuige [getuige 3] houdt het op 'een behoorlijke snelheid.' [8] Onderzoek van de tachograaf in de Scania heeft uitgewezen dat verdachte na het optrekken een maximale snelheid van 21 kilometer per uur heeft bereikt. [9] De rechtbank stelt op grond van dit objectieve gegeven in combinatie met de waarnemingen van beide getuigen vast dat verdachte, in aanmerking genomen de verkeerssituatie ter plaatse, met een te hoge snelheid is opgetrokken, naar rechts is afgeslagen en het terrein is opgereden.
Het kijkgedrag
Verdachte heeft verklaard dat hij mevrouw [slachtoffer] geheel niet heeft waargenomen. Gevraagd naar zijn kijkgedrag direct voorafgaand aan het ongeval heeft hij verder verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij, voordat hij optrok, eerst naar voren heeft gekeken, daarna naar het beeldscherm van de frontcamera, vervolgens in de twee rechterbuitenspiegels en daarna in de trottoirspiegel en dat hij zag dat de weg vrij was.
Aan de hand van de aangetroffen situatie ter plaatse, het sporenonderzoek en de camerabeelden (zie ook hierna) is door het onderzoeksteam getracht een zo goed mogelijk beeld van (mogelijke oorzaken van) het ongeval te verkrijgen. Dat heeft onder meer tot de navolgende conclusies geleid:
Het vervaardigen van een nauwkeurige reconstructietekening van de situatie zoals deze vlak
voor de aanrijding was is niet mogelijk gebleken, gelet op het groot aantal onbekende
factoren zoals de plaatsing van de vrachtwagen, merk Scania, op de weg en de route die de
fietsster aflegde. Een indicatieve schets impliceert dat het mogelijk is dat de fietsster,
afhankelijk van de positie van de vrachtwagen, zich net wel of net niet in de dode hoek van
de vrachtwagen heeft kunnen bevinden, maar zelfs een kleine wijziging van parameters
levert een wezenlijk ander resultaat.
Wat echter uit zowel het sporenonderzoek, het technisch onderzoek aan de Scania en uit het
onderzoek van de camerabeelden blijkt is dat de fietsster op enig moment in de aanrijding
zichtbaar is geweest op het scherm van de vooruitkijkcamera van de Scania. Het spoor aan
de rechtervoorzijde en het object waargenomen op de camerabeelden duiden aan dat er een
moment van contact is geweest ter hoogte van de rechter voorhoek van de vrachtwagen. Dit
is ruim zichtbaar in het beeld van de camera. (…)
Vermoedelijk naderde de fietsster de vrachtwagen onder een zodanige hoek dat zij wellicht niet goed zichtbaar was in de spiegels van de chauffeur; zij naderde immers niet recht van achteren. Echter is zij voor de chauffeur zeer waarschijnlijk op enig moment waar te nemen geweest in de vooruitkijkcamera van de Scania. Waarschijnlijk was de Scania op dat moment al in beweging. [10]
De rechtbank stelt op grond van deze conclusies vast dat onduidelijkheid is blijven bestaan over de vraag of verdachte op enig moment mevrouw [slachtoffer] in zijn spiegels heeft kunnen waarnemen. Wel heeft hij haar waarschijnlijk op enig moment in zijn vooruitkijkcamera kunnen zien, terwijl zijn vrachtwagen al in beweging was. Ook dit is echter niet met zekerheid vast te stellen. De rechtbank overweegt verder dat, ook indien van dit scenario zou worden uitgegaan, niet is vast te stellen of verdachte op dat moment nog een reële mogelijkheid zou hebben gehad om een aanrijding te voorkomen, aangezien de vooruitkijkcamera een gebied vlak voor de vrachtwagen in beeld brengt; het moment van het kunnen waarnemen en het moment van de aanrijding zouden in dat geval (vrijwel) gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Op grond van de hiervoor besproken bevindingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen verwijt kan worden gemaakt wat betreft zijn oplettendheid. Feit is wel dat, als verdachte niet met een gezien de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid zou hebben gereden, hij meer tijd had gecreëerd en daarmee de mogelijkheid om andere verkeersdeelnemers op te merken zou hebben vergroot.
Het aangeven van de rijrichting
Verdachte heeft verklaard dat het voor hem een automatisme is richting aan te geven voordat hij afslaat, maar dat hij zich niet kan herinneren of hij dat ook specifiek voorafgaand aan het ongeval heeft gedaan. Tijdens het onderzoek zijn camerabeelden van een bewakingscamera veiliggesteld, waarop de toedracht van de aanrijding deels en niet (voldoende) scherp waarneembaar is. Deze camera bevond zich op een afstand van ongeveer 150 meter van de plek waar de aanrijding plaatsvond. Op de camerabeelden is niet zichtbaar dat de Scania, vlak voor de aanrijding, de richtingaanwijzer naar rechts ingeschakeld had. Hoewel de richtingaanwijzers op meerdere momenten aan het zicht onttrokken werden acht de verbalisant het waarschijnlijk dat als zij wel ingeschakeld waren, zij op enig moment toch op de beelden vastgelegd zouden zijn. Daarom acht de verbalisant het waarschijnlijk dat de richtingaanwijzer van de vrachtwagen vlak voor en ten tijde van de aanrijding niet ingeschakeld waren. [11]
De rechtbank constateert dat de vrachtwagen van verdachte niet continu in beeld is geweest van de camera. Hoewel in het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse wordt gesteld dat het zeer waarschijnlijk is dat het op de camerabeelden zichtbaar zou zijn geweest als verdachte richting had aangegeven, zou de vaststelling dat verdachte dit heeft verzuimd naar het oordeel van de rechtbank te ver reiken op basis van de beschikbare beelden en gegevens. Niet kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat verdachte wel richting heeft aangegeven.
Slotsom
Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte mevrouw [slachtoffer] heeft kunnen waarnemen (althans, op een moment waarop hij nog tijdig had kunnen reageren om een aanrijding te voorkomen) en evenmin dat verdachte geen richting heeft aangegeven. Wel is vast komen te staan dat verdachte met zijn vrachtwagen vanuit stilstand met een te hoge snelheid is opgetrokken en naar rechts is afgeslagen zonder voorrang te verlenen aan mevrouw [slachtoffer] . Deze verkeersfouten zijn naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer voldoende om aan te nemen dat sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid of onachtzaamheid, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Wel heeft verdachte door zijn verkeersgedrag gevaar op de weg veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994. Verdachte heeft een bijzondere verkeersmanoeuvre uitgevoerd door vanuit stilstand met een gezien de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid op te trekken en naar rechts af te slaan zonder voorrang te verlenen aan de zich rechts van hem bevindende fietsster mevrouw [slachtoffer] , waardoor hij tegen haar aan is gereden. Hij heeft aldus in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 gehandeld en zijn handelen was concreet gevaarzettend. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde overtreding wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Subsidiair
hij op 26 juni 2020 te Raalte in de gemeente Raalte, als bestuurder van een
motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker), daarmee op de weg, de Heesweg, in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bijzondere manoeuvres heeft uitgevoerd, namelijk vanuit stilstand is weggereden en naar rechts gaand een aan die weg (de Heesweg) gelegen inrit van het bedrijf [bedrijf] is opgereden, waarbij hij, verdachte, een zich dicht rechts voor en naast dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker) bevindende bestuurster van een fiets niet heeft laten voorgaan en in aanrijding is gekomen met die bestuurster van die fiets en die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen en die bestuurster van die fiets met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker) enkele meters over de grond is meegesleurd, vooruitgeschoven en vervolgens overreden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 5 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
de overtreding: overtreding van artikel 5 WVW 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt door te snel op te trekken en bij het oprijden van een bedrijfsterrein geen voorrang te verlenen aan mevrouw [slachtoffer] . Deze ernstige verkeersfouten hebben in een kort moment dramatische gevolgen teweeggebracht voor mevrouw [slachtoffer] zelf, maar ook voor haar nabestaanden en alle overige betrokkenen. Uit een ter terechtzitting uitgesproken slachtofferverklaring komt het verdriet van de nabestaanden en het gemis van hun dierbare duidelijk naar voren. Daarnaast is gebleken dat het ongeval en de gevolgen daarvan ook verdachte zeer hebben aangegrepen.
Verdachte is een nu 34-jarige man met jarenlange ervaring als vrachtwagenchauffeur, die per jaar zo'n 100.000 tot 120.000 kilometer rijdt. Uit een uitdraai van zijn strafblad van 12 januari 2021 blijkt dat hij niet eerder voor verkeersdelicten is veroordeeld. Verder is over de persoon van verdachte naar voren gekomen dat hij een gezin heeft met drie kinderen. Van bijzondere problematiek die bij het bepalen van de straf zou moeten worden meegewogen is niet gebleken.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf rekening mee dat, hoewel geen sprake is van aanmerkelijke schuld, verdachte wel ernstige verkeersfouten heeft begaan die zeer ernstige gevolgen hebben gehad. De rechtbank acht daarom het opleggen van een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden opleggen meteen proeftijd van drie jaren, om verdachte ervan te doordringen meer voorzichtigheid te betrachten in het verkeer.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 177 en 179 van de WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair
de overtreding: overtreding van artikel 5 WVW 1994.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 dagen;
bijkomende straf
- ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van zes maanden.
- bepaalt dat deze bijkomende straf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mrs. H. Manuel en
R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, District IJsselland met pv-nummer PL0600-2020295084-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2018 en een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p.33-34.
3.Een schriftelijk stuk, te weten een schouwverslag, opgemaakt d.d. 26-06-2020 door
4.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, p.62.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 februari 2021.
6.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, p.70-71.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p.27.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p.35.
9.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, p.73.
10.Idem, p.85-86.
11.Idem, p.76 en 82.