ECLI:NL:RBOVE:2021:57

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
ak_20_724
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens gevaar voor openbare orde en mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een naturalisatieverzoek van eiseres. Eiseres had op 8 november 2018 een verzoek ingediend om het Nederlanderschap te verkrijgen, maar dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De afwijzing was gebaseerd op ernstige vermoedens dat eiseres een gevaar voor de openbare orde vormde, voortvloeiend uit een eerdere veroordeling tot dertig uren taakstraf wegens het handelen in strijd met de Wegenverkeerswet 1994. Eiseres had tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 15 december 2020 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres, gezien haar strafblad en de ernst van de feiten, een gevaar voor de openbare orde vormde. Eiseres voerde aan dat zij slachtoffer was van mensenhandel en dat dit een bijzondere omstandigheid vormde die niet was meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden die hebben geleid tot de strafbare gedraging reeds door de strafrechter waren betrokken en dat er geen nieuwe, bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie terecht was, en dat eiseres in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen na het verstrijken van de rehabilitatietermijn van vijf jaar. De uitspraak werd gedaan door rechter J.W.M. Bunt, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/724

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. T. Volckmann,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Hansen-Telman.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 8 november 2018 een naturalisatieverzoek ingediend. Verweerder heeft de afwijzing van dit verzoek bij het bestreden besluit gehandhaafd, omdat ernstige vermoedens bestaan dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit informatie van de Justitiële Informatiedienst is gebleken dat eiseres bij vonnis van 14 juni 2019 (onherroepelijk geworden op 29 juni 2019) door de politierechter in de rechtbank Overijssel is veroordeeld tot dertig uren taakstraf, subsidiair vijftien dagen hechtenis, wegens het handelen in strijd met artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Eiseres heeft de taakstraf voltooid op 11 november 2019.
2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt het verzoek tot verlening van het Nederlanderschap van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Volgens de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) wordt een naturalisatieverzoek wegens gevaar voor de openbare orde onder meer afgewezen, als in de periode van vijf jaar direct voor het verzoek of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Met sanctie wordt onder meer bedoeld een taak- of leerstraf. Daarbij is niet relevant of de sanctie voorwaardelijk is opgelegd en evenmin of de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Alleen in zeer bijzondere gevallen is afwijking van het vorenstaande mogelijk.
Een ernstig vermoeden dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt volgens de Handleiding niet gebaseerd op zomaar iedere willekeurige misstap die tot een sanctie heeft geleid. De misdraging moet voldoende ernstig zijn geweest. De ernst komt tot uiting in het feit dat alleen misdrijven in aanmerking worden genomen.
3. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van de State (hierna: de Afdeling) (onder meer de uitspraak van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2321) volgt dat het beleid dat is neergelegd in de Handleiding mag dienen als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat een verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde. Aangezien eiseres binnen de rehabilitatietermijn is veroordeeld tot dertig uren taakstraf subsidiair vijftien dagen hechtenis leidt toepassing van het beleid in beginsel tot afwijzing van het naturalisatieverzoek. De vraag die voorligt is of verweerder aanleiding had moeten zien om af te wijken van het beleid.
4. Volgens de Handleiding is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat verweerder een verzoek dat hij volgens bovenstaande regels moet afwijzen, toch inwilligt. Voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat verweerder niet snel van het beleid afwijkt en moet hij zeer grote terughoudendheid betrachten, aldus de Handleiding.
5. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of het feit dat eiseres een slachtoffer van mensenhandel is geweest op zichzelf een bijzondere omstandigheid vormt en of hieruit voortvloeit dat zij een gevaar voor de openbare orde vormt.
Eiseres heeft tegen haar wil in de prostitutie moeten werken. Deze periode in haar leven is voor haar een zware tijd geweest. Ten gevolge daarvan heeft zij stress en psychische problemen gekregen waardoor zij alcohol is gaan drinken, wat weer heeft geleid tot het door haar gepleegde misdrijf dat haar in onderhavige procedure wordt tegengeworpen.
Verder stelt eiseres onder verwijzing naar het arrest (zaak C-135/08, JV 2010/122) dat verweerder ten onrechte geen Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling heeft verricht.
6. In wat eiseres aanvoert zijn geen zeer bijzondere omstandigheden gelegen die tot het oordeel leiden dat ten aanzien van haar geen ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar voor de openbare orde vormt. De rechtbank is van oordeel, nu eiseres dit standpunt van verweerder niet heeft weersproken, dat de omstandigheden die hebben geleid tot de strafbare gedraging reeds door de strafrechter bij de veroordeling van eiseres en de bepaling van de strafmaat zijn betrokken. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat eiseres haar stelling van het causale verband tussen wat haar is overkomen en het nuttigen van alcohol niet met stukken heeft onderbouwd. Dat eiseres haar leven zou hebben gebeterd vormt, gelezen paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, evenmin een bijzondere omstandigheid.
7. De rechtbank overweegt dat het Hof van Justitie in het arrest van 2 maart 2010, Rottmann, ECLI:EU:C:2010:104, punten 54-56, heeft overwogen dat in het geval de intrekking van de nationaliteit tot gevolg heeft dat de betrokkene naast de nationaliteit van de betrokken lidstaat ook het burgerschap van de Unie verliest, het aan de nationale rechter is om na te gaan of het intrekkingsbesluit in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel wat betreft de gevolgen ervan voor de situatie van de betrokkene uit het oogpunt van het Unierecht, in voorkomend geval naast de toetsing van de evenredigheid van dit besluit aan het nationale recht.
Nu het bestreden besluit niet de intrekking van de Nederlandse nationaliteit en daarmee tevens het verlies van het Unieburgerschap betreft maar de weigering daarvan, is van een gehoudenheid van verweerder om te toetsen aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel geen sprake. Dat ook bij de weigering van de Nederlandse nationaliteit, hetgeen tevens leidt tot het niet verkrijgen van het Unieburgerschap, het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel zou moeten worden toegepast volgt niet uit het Unierecht. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 2.7.1 uit de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV8821): “Het beroep op het Europeesrechtelijk evenredigheidsbeginsel faalt reeds omdat de onderhavige zaak niet onder de werkingssfeer van het Unierecht valt. Hetgeen het Hof van Justitie van de Europese Unie in voormeld arrest heeft overwogen met betrekking tot de eerbiediging van het Unierecht, heeft immers slechts betrekking op burgers van de Europese Unie. [wederpartij] bezit niet de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie.”
8. De afwijzing van het verzoek betekent overigens niet dat eiseres in de toekomst nimmer het Nederlanderschap kan verkrijgen. Zij kan na verloop van de rehabilitatietermijn van 5 jaar opnieuw een verzoek om verlening van het Nederlanderschap indienen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Landstra, als griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.