4.4.1De redengevende feiten en omstandigheden
De verklaringen van [slachtoffer]
doet op 20 mei 2019, na zijn ziekenhuisbezoek, aangifte op het politiebureau. Hij is in dit verband meermalen gehoord. [slachtoffer] verklaart dat verdachte hem op 19 mei 2019 ergens in de middag via Facebook Messenger vroeg of hij langs wilde komen op het adres de [adres 1] in Almelo. [slachtoffer] is toen daarnaartoe gegaan en trof binnen verdachte, iemand die [medeverdachte] genoemd werd en nog een oudere man aan. Op een gegeven moment kreeg [slachtoffer] uit het niets klappen van de drie die in de woning waren. [slachtoffer] kreeg meerdere klappen verspreid over zijn lichaam en voelde overal pijn. In eerste instantie werd [slachtoffer] geslagen door verdachte, die tegen hem zei dat hij hem al vanaf het eerste moment dood wilde hebben. De mannen bleven [slachtoffer] slaan en dreigden zijn vingers af te snijden en hem een kogel door zijn hoofd te schieten. Verdachte heeft gedreigd met een vlechttang, die [slachtoffer] heeft gezien en gevoeld. Daarnaast hoorde [slachtoffer] dat er een wapen werd geladen dan wel ontladen. Hij kreeg vervolgens een patroon te zien met de opmerking of hij deze voor zijn flikker wilde hebben. [slachtoffer] zat op een stoel en incasseerde alles. Toen hij opkeek, zag hij dat er ondertussen meer mannen in de woning waren. Op enig moment voelde [slachtoffer] dat zijn rechterhand werd gepakt. Hij hoorde dat er een apparaat aan ging, dat klonk als een tatoeëerapparaat. [slachtoffer] voelde pijn aan zijn rechterhand en voelde dat er een tatoeage werd gezet. In het ziekenhuis zag hij dat de letters ‘ACAB’ en ‘HH’ op zijn hand waren gezet. Ook kwam hij daar tot de ontdekking dat er een soort kruis op een teen van zijn rechtervoet was getatoeëerd. [slachtoffer] verklaart dat zowel verdachte als [medeverdachte] hem heeft getatoeëerd. Na het zetten van de tatoeages werd hij weer geslagen. De mannen dreigden [slachtoffer] te verkrachten. Hierna moest [slachtoffer] zich uitkleden. Volgens [slachtoffer] heeft hij samen met verdachte, onder protest, zijn broek moeten uittrekken. Dit was een zwarte spijkerbroek van het merk Dsquared2. Verdachte heeft zijn broek vastgepakt rond de broeksriem. [slachtoffer] moest op enig moment zijn bloed, dat door de hele kamer op de grond lag, dweilen, naar hij meent met een witte theedoek. Toen [slachtoffer] daarmee klaar was, begonnen ze hem opnieuw te slaan. Dit proces herhaalde zich een aantal keren. Op een gegeven moment werd [slachtoffer] op de bank gelegd. Er werden blikken bier tegen zijn hoofd en lichaam aangegooid. Ook vertelt [slachtoffer] dat er een vaas op hem kapot werd geslagen. Hij kwam namelijk bij omdat hij pijn voelde aan zijn knie en zag naast hem op de grond keramiekscherven van een witte vaas liggen. Er is verder met een knuppel op zijn vingers en met een hamer op zijn rechterhand geslagen. Ergens in de nacht merkte [slachtoffer] dat er iets in zijn nek werd gestoken, wat voelde als een spuit. [slachtoffer] voelde dat er vloeistof in zijn lichaam werd gespoten. Op een gegeven moment werd [slachtoffer] met rust gelaten. In de kamer zaten op dat moment [verdachte] en de man die [medeverdachte] genoemd werd. Hij zag een trainingsbroek liggen, die niet van hem was, heeft hem aangetrokken en is naar buiten gelopen. Zijn eigen broek en telefoon, een witte Samsung J3, heeft hij in de woning achtergelaten. Met zijn eigen telefoon had hij die nacht, in het bijzijn van de mannen, enkele keren zijn vader gebeld. Hij zei dat hij veilig was, maar hoopte dat zijn vader zou merken dat dat niet het geval was.
Het onderzoek in de woning aan de [adres 1] in Almelo
De politie stelt direct onderzoek in naar de woning aan de [adres 1] in Almelo. Volgens buurtbewoners wordt deze woning bewoond door [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).
Twee verbalisanten gaan vervolgens naar het bewuste adres toe. Zij zien dat er twee vuilnisbakken staan. In één van die vuilnisbakken treffen zij een witte bebloede doek, scherven van een witte porseleinen vaas en een kapotte witte Samsung smartphone aan.
Binnen zien de verbalisanten op de armleuning van een fauteuil een op de stroom aangesloten tatoeëerapparaat liggen. Op meerdere plaatsen liggen lege bierblikken, waarvan een aantal ingedeukt is. Verder vinden de verbalisanten op de bank een kniptang. Op de vloer ligt een opgevouwen donkerkleurige spijkerbroek van het merk Dsquared2. Op de achterkant van deze broek, ter hoogte van de rechter achterzak, zit een spoor dat op bloed lijkt. In een slaapkamer aan de voorzijde van de woning, vinden de verbalisanten in één van de nachtkastjes een zwarte knuppel en een bijl.
Daarnaast heeft er forensisch onderzoek plaatsgevonden in de bewuste woning. Tijdens een visuele controle op de aanwezigheid van bloedsporen nemen de onderzoekers bloed waar op de rechterleuning en bovenzijde van een fauteuil in de woonkamer. Ook zien zij bloedsporen op de vloer van de keuken en op het aanrecht voor de gootsteen.
De verbalisanten en forensisch onderzoekers stellen de in de woning aangetroffen goederen c.q. sporen veilig voor onderzoek.
De DNA-onderzoeken
De door de politie veiliggestelde goederen zijn onderzocht door het Maastrichts Forensisch Instituut. Op het tatoeëerapparaat, de kniptang, de spijkerbroek, de knuppel en de bijl bevinden zich DNA-profielen, die worden vergeleken met de DNA-profielen van (onder andere) [medeverdachte] en verdachte. De resultaten van dit vergelijkend sporenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 19 juni 2019 en luiden als volgt:
- Op het tatoeëerapparaat zijn sporen aangetroffen op de naald en op het handvat. Op de naald zit een onvolledig DNA-profiel van een man. [medeverdachte] kan donor zijn van dit celmateriaal. Op het handvat zit een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren. Het DNA-hoofdprofiel komt overeen met het DNA-profiel van [medeverdachte] . De kans dat het DNA-hoofdprofiel van een ander afkomstig is dan van [medeverdachte] is kleiner dan één op één miljard. Het kan zijn dat [slachtoffer] donor is van celmateriaal.
- De bek van de kniptang bevat een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren. Het DNA-hoofdprofiel komt overeen met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-hoofdprofiel van een ander afkomstig is dan van verdachte is kleiner dan één op één miljard.
- Op de spijkerbroek zijn zowel op de linker- als rechterkant sporen aangetroffen op de broeksband. Hierop zijn DNA-mengprofielen aangetroffen van minimaal drie donoren. [slachtoffer] en verdachte kunnen donor zijn van dit celmateriaal. Ten aanzien van het spoor dat rechts op de broeksband is aangetroffen geldt dat er een DNA-hoofdprofiel is afgeleid van twee personen.
- Het handvat van de knuppel bevat een DNA-profiel dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een ander afkomstig is dan van verdachte is kleiner dan één op één miljard.
- Zowel op de snijkant als op het handvat van de bijl zijn DNA-profielen gevonden. Op de snijkant zit een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren. [medeverdachte] kan donor zijn van dit celmateriaal. Het op het handvat veiliggestelde DNA-profiel komt overeen met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een ander afkomstig is dan van verdachte is kleiner dan één op één miljard.
Naar aanleiding van het rapport van 19 juni 2019 is het Maastrichts Forensisch Instituut verzocht het donorschap van verdachte statistisch te onderbouwen in de DNA-mengprofielen van de broeksband. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van
26 augustus 2019. De deskundige heeft gebruikt gemaakt van een methode, waarbij de resultaten worden bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Bij het spoor dat links op de broeksband is aangetroffen, is de hypothese (1) dat het spoor DNA bevat van [slachtoffer] , verdachte en een onbekende, niet verwante persoon afgezet tegen de hypothese (2) dat het spoor DNA bevat van [slachtoffer] en twee onbekende, niet verwante personen.
Bij het spoor dat rechts op de broeksband is aangetroffen, is de hypothese (1) dat het spoor DNA bevat van [slachtoffer] en verdachte afgezet tegen de hypothese (2) dat het spoor DNA bevat van [slachtoffer] en een onbekende, niet verwante persoon.
In beide gevallen zijn de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Tot slot heeft het Maastrichts Forensisch Instituut onderzoek verricht naar de in de woning aangetroffen bloedsporen op de fauteuil, de vloer en het aanrecht. De bevindingen van dat onderzoek zijn opgenomen in het rapport van 16 oktober 2019 en houden het volgende in:
- De bloedsporen op de bovenzijde en rechterzijde van de fauteuil betreffen DNA-mengprofielen van minimaal drie donoren. Voor het bloedspoor op de bovenzijde van de fauteuil geldt dat er een DNA-hoofdprofiel is afgeleid dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] . De kans dat het DNA-hoofdprofiel van een ander afkomstig is dan van [slachtoffer] is kleiner dan één op één miljard. Ten aanzien van het bloedspoor op de rechterleuning van de fauteuil geldt dat [slachtoffer] donor kan zijn van het celmateriaal.
- Het bloedspoor dat op de vloer in de keuken is veiliggesteld is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. [medeverdachte] kan een donor zijn.
- Het bloedspoor dat op het aanrechtblad is gevonden bevat een DNA-profiel dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] . De kans dat het DNA-profiel van een ander afkomstig is dan van [slachtoffer] is kleiner dan één op één miljard.
Het onderzoek naar mobiele telefoons
De door de politie in de vuilnisbak gevonden telefoon blijkt van [slachtoffer] te zijn. Op het toestel is een foto aangetroffen van twee mannen, zijnde verdachte en [medeverdachte] . Desgevraagd verklaart [slachtoffer] dat hij deze mannen herkent als verdachte en de [medeverdachte] over wie hij heeft verklaard en van wie hij de achternaam niet weet. De bewuste avond was de eerste keer dat hij deze [medeverdachte] ontmoette. Daarnaast is het Facebook Messenger gesprek met verdachte achterhaald waarin [slachtoffer] rond 17.30 uur wordt uitgenodigd om naar de [adres 1] in Almelo te komen. Om 18.30 uur antwoordt [slachtoffer] dat hij met een paar minuten wegrijdt.
Er is ook onderzoek ingesteld naar de telefoon van [medeverdachte] . Op het toestel is een filmpje aangetroffen van 20 mei 2019 om 02.04.29 uur. Op dit filmpje is [slachtoffer] te zien. Hij zit aan een tafel en houdt zijn rechterhand op het tafelblad. Zijn hand wordt getatoeëerd met de letters ‘ACAB’. Van de tatoeëerder is alleen de linkerhand en –onderarm en deels de rechterhand te zien. Hierop zijn tatoeages zichtbaar die, zo blijkt uit nader onderzoek, overeenkomen met de tatoeages op de armen en handen van [medeverdachte] . De omgeving doet vermoeden dat de opname is gemaakt in de woning aan de [adres 1] in Almelo.
Verder is aan het licht gekomen dat er op 20 mei 2019 vanaf 02.47 uur appcontact heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte] en [getuige 2] , de overbuurvrouw van [medeverdachte] . In dit appgesprek vraagt [getuige 2] aan [medeverdachte] of zij nog achter het huis zitten en dat zij wat hoort. Daarna appt zij hem dat ze zag dat [medeverdachte] weer aan de tattoo was geweest.
Daarnaast zijn de historische verkeersgegevens van de telefoons van [slachtoffer] , [medeverdachte] en verdachte van 19 mei 2019 en 20 mei 2019 onderzocht. Hieruit volgt dat alle telefoons in deze periode, al dan niet onafgebroken, hebben aangestraald op zendmasten die dekking geven aan de [adres 1] in Almelo.
De verklaringen van getuigen
De vader van [slachtoffer] bevestigt dat [slachtoffer] hem in de nacht van 20 mei 2019 heeft gebeld. [slachtoffer] had gesmeekt om de hulp van zijn vader en had letterlijk gezegd: "help me pa". [slachtoffer] zou hebben gezegd dat hij ontvoerd was en dat hij getatoeëerd was.
Daarnaast is [getuige 2] ondervraagd over het appgesprek tussen haar en [medeverdachte] , waaruit blijkt dat zij zag dat [medeverdachte] ‘aan de tattoo’ was geweest. [getuige 2] verklaart dat zij dit wist omdat [medeverdachte] haar een eigen werk had gestuurd.
4.4.2De overwegingen en conclusies
De vraag is of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat [slachtoffer] op uitnodiging van verdachte in de nacht van 19 mei 2019 op 20 mei 2019 in de woning aan de [adres 1] in Almelo is geweest en dat [slachtoffer] toen in het bijzijn van verdachte getatoeëerd is. Verdachte en [slachtoffer] hebben voor het overige elk een andere lezing van de gebeurtenis. De rechtbank zal daarom eerst de lezing van verdachte enerzijds en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] anderzijds beoordelen.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft zich tot aan de zitting van 22 januari 2021 grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. Tijdens het verblijf van verdachte in de gevangenis zijn er gesprekken afgeluisterd, die zien op deze proceshouding. Op 6 september 2019 heeft verdachte bijvoorbeeld gezegd dat ze het 15 november gaan meemaken.Hij kan zijn mond wel los doen, maar dat heeft geen nut. Eerst goed overleg plegen. Alles is in de maak.
De verklaring die hij uiteindelijk op 22 januari 2021 heeft afgelegd houdt in dat hij samen met [slachtoffer] aanwezig was in de woning aan de [adres 1] in Almelo. Verdachte kwam daar vaker, bijna dagelijks. Er werd op die avond alcohol en drugs gebruikt. Ook vond er een tatoeëersessie plaats, waarbij [slachtoffer] en verdachte vrijwillig zijn getatoeëerd. [slachtoffer] kreeg op een enig moment een woordenwisseling met iemand. Verdachte heeft hem toen vastgepakt en weggetrokken en heeft de boel gesust. Ergens tussen 01.30 en 02.00 uur is verdachte weggegaan naar de woning van zijn vriendin [vriendin verdachte] . [slachtoffer] , die op dat moment nog geen letsel had, bleef in de woning achter. Het was toen nog gezellig. Verdachte heeft niet willen verklaren over anderen die op die avond aanwezig waren in de woning aan de [adres 1] in Almelo.
De rechtbank acht dit door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk. In de eerste plaats heeft verdachte – na eerder steeds te hebben gezwegen – pas tijdens de laatste behandeling van zijn zaak op 22 januari 2021 een verklaring afgelegd over wat er volgens hem in de nacht van 19 mei 2019 op 20 mei 2019 is gebeurd. Verdachte zat toen ruim anderhalf jaar in voorarrest en heeft ruim voldoende de tijd gehad om het dossier in volle omvang te bestuderen en zijn verklaring daarop af te stemmen. Zijn verklaring eerst op
22 januari 2021 is des te meer opvallend nu de feiten reeds op 24 augustus 2020 ter terechtzitting waren besproken.
In de tweede plaats draagt het niet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring bij dat zijn vriendin [vriendin verdachte] , over wie verdachte beweert dat hij rond 02.00 uur in haar woning was, heeft verklaard dat zij de gehele nacht in haar woning is geweest met haar kinderen. Zij rept daarbij niet over de aanwezigheid van verdachte.
De rechtbank acht geen andere reden aannemelijk voor het niet eerder afleggen van deze – verdachte van het ten laste gelegde integraal vrijpleitende – verklaring dan de mogelijkheid tot afstemming ervan op de overige inhoud van het dossier. Dat past bij het afgeluisterde gesprek in de gevangenis, waarin verdachte zegt dat een verklaring in de maak is. De rechtbank hecht aan de verklaring van verdachte geen geloof. Daar komt bij dat verdachte geen namen heeft willen noemen van personen die zijn lezing zouden kunnen bevestigen. Hiermee ontneemt hij de rechtbank de gelegenheid zijn – toch al zeer moeilijk te geloven – verklaring te verifiëren. De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
De rechtbank overweegt dat de rechter bij de vraag naar de keuze en waardering van bewijs een grote vrijheid heeft. In het geval dat uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren worden gebracht ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen moet de rechter motiveren waarom de ene verklaring wel voor het bewijs kan worden gebezigd en een andere niet. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring weegt de rechtbank een aantal factoren mee. In de eerste plaats is van belang of dat wat wordt verklaard overeenkomt met of steun vindt in zo te noemen andere bewijsmiddelen. Hoe meer de verklaring wordt gesteund door objectieve feiten of omstandigheden of verklaringen van anderen, hoe meer waarde aan die verklaring kan worden gehecht. Een andere belangrijke factor is of de betreffende verklaring door de betrokkene ‘uit zichzelf’, zonder wetenschap vooraf van wat uit het onderzoek reeds naar voren is gekomen, is afgelegd.
De rechtbank overweegt dat het dossier, zoals hierboven is uiteengezet, vele aanknopingspunten bevat die de verklaringen van [slachtoffer] ondersteunen. In de eerste plaats heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, dat volgens de artsen kan worden veroorzaakt door een (stomp) inwerkende kracht. Er zijn op de hand en voet van [slachtoffer] tatoeages waargenomen. De hand van [slachtoffer] is op dat moment nog gezwollen en op sommige lijnen van de letters is nog bloed aanwezig. Verder voelt de ambulancebroeder in de nek van [slachtoffer] , waarvan hij zegt dat er een spuit met vloeistof in is gespoten, een verdikking. Een ander treffend voorbeeld is dat [slachtoffer] verklaart dat er een witte vaas op hem kapot is gegooid en dat er blikken bier tegen zijn lichaam zijn gegooid. In de vuilnisbak lagen scherven van een witte vaas en in de woning zijn ingedeukte blikken bier aangetroffen. Op diezelfde locatie is ook een witte bebloede doek gevonden. Dat is opmerkelijk in het licht van de verklaring van [slachtoffer] dat hij zijn bloed heeft opgedweild met een witte doek. Bovendien zijn er op diverse plekken in de woning bloedsporen aangetroffen, die matchen met [slachtoffer] . Maar er is meer. [slachtoffer] zegt dat zijn spijkerbroek en telefoon in de woning zijn achtergebleven. Beide goederen worden daar aangetroffen. Op de spijkerbroek die verdachte onder protest van [slachtoffer] heeft uitgetrokken is DNA-materiaal aangetroffen dat overeenkomt met dat van verdachte. Op verschillende voorwerpen waarvan [slachtoffer] verklaart dat deze zijn gebruikt bij de reeks mishandelingen is DNA-materiaal gevonden dat overeenkomt met dat van verdachte en/of [medeverdachte] . De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [slachtoffer] veel en zeer specifieke details bevatten, die steun vinden in een groot aantal andere bewijsmiddelen. Dit is voor de rechtbank een contra-indicatie dat zijn verklaring over hetgeen zich in de nacht van 19 op 20 mei 2019 in de woning aan de [adres 1] heeft afgespeeld op leugens berust, zoals de verdediging bepleit. Dat sommige andere onderdelen uit de verklaringen van [slachtoffer] wellicht wat kwestieus zijn, doet daar niet aan af, nu deze aspecten in hoofdzaak zien op zijn eigen rol in het criminele circuit.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] , in tegenstelling tot de verklaring van verdachte, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt dan ook verworpen.
De rol van verdachte
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer] en neemt deze als uitgangspunt in haar bewijsoverweging. Op grond van deze verklaringen en objectieve bewijsmiddelen die zijn verklaringen ondersteunen, kan ten aanzien van de rol van verdachte het volgende worden vastgesteld.
Verdachte heeft [slachtoffer] via Facebook Messenger uitgenodigd om naar de woning aan de [adres 1] in Almelo te komen en hij was aanwezig op het moment dat de ten laste gelegde handelingen plaatsvonden. Verdachte heeft [slachtoffer] bedreigd, geweld tegen hem gebruikt, met een tang gedreigd zijn ledematen af te knippen en hem getatoeëerd, terwijl het [slachtoffer] gedurende een langere periode niet vrij stond de woning te verlaten. Ook heeft verdachte de broek van [slachtoffer] uitgetrokken. Daarnaast is DNA-materiaal dat overeenkomt met dat van verdachte aangetroffen op (onder meer) het handvat van een knuppel, waarvan [slachtoffer] zegt dat hij daarmee op zijn vingers en hand is geslagen.
De vraag is of deze gedragingen voldoende zijn om verdachte als medepleger te kunnen aanmerken. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank overweegt dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, nu de gedragingen van verdachte in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Ook is hij op andere belangrijke momenten aanwezig geweest in de woning en heeft hij zich niet teruggetrokken op daartoe geëigende tijdstippen. De rechtbank houdt verdachte volledig verantwoordelijk voor alle gedragingen, zoals die hieronder zullen worden besproken.
De bewezen gedragingen
De rechtbank zal hieronder uiteenzetten of en, zo ja, welke ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] in de avond en nacht van 19 mei 2019 op 20 mei 2019 wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden. Hij is weliswaar vrijwillig, op uitnodiging van verdachte, op 19 mei 2019 rond 18.30 uur naar die woning gegaan, maar eenmaal in de woning ontstond een situatie waaraan hij zich niet kon onttrekken. [slachtoffer] is op een stoel gezet en getatoeëerd. Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer] hierover dat hij rustig is blijven zitten en niet tegen heeft gestribbeld, omdat hij wel wist dat hij er anders helemaal aan was gegaan. [slachtoffer] is meermalen geslagen, bedreigd, moest zijn bloed opdweilen en zijn kleding werd uitgetrokken. Volgens [slachtoffer] waren er die nacht meerdere mensen in de woning, hij spreekt op enig moment over tien personen, die zich tegen hem keerden. Door middel van een psychisch en getalsmatig overwicht werd [slachtoffer] belet zijn eigen bewegingsvrijheid te bepalen en zich te onttrekken aan de situatie. Pas in de ochtend zag [slachtoffer] kans om uit de woning te ontsnappen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving dan ook bewezen worden verklaard. Voor het vastzetten en blinddoeken acht de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig, zodat verdachte van die onderdelen wordt vrijgesproken.
(Poging tot) zware mishandeling met voorbedachten rade (feiten 2 en 3)
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. De artsen hebben bij [slachtoffer] onder meer een gebroken neus en bloeduitstortingen in het gezicht geconstateerd. Volgens [slachtoffer] is dit letsel veroorzaakt doordat hij meermalen in het gezicht is geslagen. Ook zijn op het lichaam van [slachtoffer] tatoeages waargenomen, namelijk twee op zijn hand en één op zijn voet. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat deze tatoeages tegen zijn wil zijn gezet.
[slachtoffer] meldt verder dat hij op zijn lichaam is geslagen en dat er met een knuppel en hamer op zijn vingers en hand is geslagen. Daarnaast is er een vaas op zijn lichaam is kapot geslagen en zijn er blikken bier naar zijn hoofd en elders tegen zijn lichaam gegooid. Tot slot is er met een spuit vloeistof in de nek van [slachtoffer] gespoten en heeft hij met een taser stroomstoten gekregen.
Volgens de forensisch arts ontstaan bloeduitstortingen door een inwerkende kracht op de huid. Scheurwonden worden veroorzaakt door een stomp inwerkende en/of overrekende kracht op de huid. Er kan worden gesteld dat stomp uitwendig geweld tegen het hoofd, zoals slaan, stompen, trappen maar ook een val tegen of op een hard voorwerp, in ernstiger of levensbedreigend tot kritiek letsel kan resulteren. De getatoeëerde huidbeschadigingen zullen zichtbaar blijven. Ten gevolge van de breuk in de neus kan een (lichte) scheefstand daarvan blijven bestaan. Het is niet mogelijk om te zeggen in hoeverre het lichte schedelhersenletsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd blijvende schade zal opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht (feit 2 primair) en daartoe een poging is gedaan (feit 3 primair). De volgende vraag is of daarbij sprake is geweest van voorbedachten rade.
Op grond van vaste jurisprudentie moet daarvoor vast komen te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] om en de nabij twaalf uren wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd (gehouden) in de woning aan de [adres 1] in Almelo. Gedurende deze tijd hebben de geweldshandelingen zich voorgedaan. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] is er sprake geweest van een serie van geweldsuitbarstingen. Volgens [slachtoffer] kreeg hij weliswaar op een gegeven moment uit het niets klappen van de mannen die in de woning waren, maar hierna bleven ze hem slaan en werd er gedreigd met geweld. Daarna kwamen er meer mannen in de woning, werd [slachtoffer] getatoeëerd, waarna hij weer werd geslagen. Vervolgens werd gedreigd hem te verkrachten en werd de kleding van [slachtoffer] uitgetrokken. [slachtoffer] moest zijn bloed opdweilen en toen hij daarmee klaar was, begonnen ze opnieuw. Dit proces heeft zich die nacht een meerdere keren herhaald. Hierna werd [slachtoffer] op de bank gelegd en werd er een vaas en een aantal blikken bier tegen hem aangegooid.
De rechtbank is, gelet op het tijdsverloop, de verschillende geweldsinwerkingen en verschillende geweldshandelingen en de aanwezigheid van meerdere personen in de woning, van oordeel dat er voldoende momenten zijn geweest waarop zij zich hadden kunnen beraden. Op deze momenten zijn telkens beslissingen genomen die gericht waren op de uitvoering van het geweld en de bedreigingen. Verdachte heeft dus ruimschoots tijd en gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank ziet ook overigens, bijvoorbeeld in de verklaring van verdachte, geen contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de onder 2 primair en
3 primair ten laste gelegde (poging tot) zware mishandeling met voorbedachten rade is gepleegd.
Bedreiging (feit 4)
De rechtbank overweegt dat op basis van de verklaring van [slachtoffer] kan worden vastgesteld dat hij in de woning is bedreigd met de dood, zware mishandeling en verkrachting. Anders dan de verdediging bepleit, staat zijn verklaring niet op zichzelf. Het staat immers vast dat in de woning een tang aangetroffen met daarop DNA-materiaal dat overeenkomt met dat van verdachte. Bovendien volgt uit het feit dat de broek van [slachtoffer] in de woning is achtergebleven, en daar ook is aangetroffen, dat deze is uitgetrokken.
Nu op de band daarvan DNA-materiaal is gevonden dat overeenkomt met dat van verdachte, staat voor de rechtbank vast dat hij die handeling heeft verricht.
De rechtbank acht het de onder 4 ten laste gelegde bedreigingen dan ook wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt dan ook verworpen.
Het voorwaardelijke verzoek
Nu de verklaring van [getuige 1] niet voor het bewijs wordt gebruikt, kan het voorwaardelijke verzoek van de raadsman met betrekking tot heropening van het onderzoek voor nader getuigenverhoor om haar verklaring te kunnen toetsen buiten beschouwing blijven.