ECLI:NL:RBOVE:2021:4906

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
9235175 \ CV EXPL 21-1231
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsverlaging in verband met coronacrisis en omzetverlies niet inzichtelijk gemaakt

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een geschil tussen een verhuurder en een huurder over een huurprijsverlaging van een bedrijfsruimte in het kader van de coronacrisis. De verhuurder, aangeduid als [eiser in conventie], heeft de huurder, aangeduid als [gedaagde in conventie], gedagvaard wegens een huurachterstand. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van twee jaar en vier maanden, met een verlenging van vijf jaar. De verhuurder heeft gesteld dat de huurder een huurachterstand heeft laten ontstaan en heeft een vordering ingesteld voor betaling van een bedrag van € 8.049,58, vermeerderd met rente. De huurder heeft verweer gevoerd en aanspraak gemaakt op huurprijsverlaging van 50% vanwege de coronamaatregelen, maar heeft geen bewijs geleverd van omzetverlies of ontvangen overheidssteun. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en dat de verhuurder recht heeft op betaling van de huurachterstand. De vordering van de huurder in reconventie is afgewezen, en de kantonrechter heeft de huurder veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9235175 \ CV EXPL 21-1231
Vonnis van 28 december 2021
in de zaak van
[ eiser in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen [ eiser in conventie] ,
gemachtigde: H.G. Zeiger, gerechtsdeurwaarder werkzaam bij Bouma Zeiger Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Winterswijk,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen [gedaagde in conventie] ,
(voorheen) gemachtigde: mr. E. Schijlen, advocaat te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 mei 2021;
- de conclusie van antwoord in conventie en conclusie van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering van eis;
- het tussenvonnis van 10 augustus 2021,
- het proces-verbaal van de vanwege de coronamaatregelen via Skype gehouden mondelinge behandeling van 28 oktober 2021,
- de akte uitlating van [ eiser in conventie] van 30 november 2021 waarin om vonnis is verzocht
- de akte uitlating van [gedaagde in conventie] van 30 november 2021 waarin is verzocht om een
uitstel van vier weken en is bericht “nader te overwegen om zich als gemachtigde te
onttrekken”.
1.2.
Nu geen sprake is van een eenstemmig verzoek om uitstel en het verzoek om uitstel niet is onderbouwd heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [ eiser in conventie] als verhuurder en [gedaagde in conventie] als huurder is een huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand gekomen ten aanzien van de bedrijfsruimte aan [het adres] .
2.2.
De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van twee jaar en vier maanden, ingaande op 1 december 2016 en eindigend op 31 maart 2019. Aansluitend is de huurovereenkomst voortgezet voor een periode van vijf jaar, dus tot en met 31 maart 2014.
2.3.
Ingevolge de “indeplaatsstelling huurovereenkomst” van 29 november 2016 is met ingang van 1 december 2016 [gedaagde in conventie] als huurder in de plaats getreden van de huurders [naam huurders] , handelende onder de naam [X] V.o.f.

3.Het geschil

in conventie
De vordering van [ eiser in conventie] in conventie
3.1.
[ eiser in conventie] heeft bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde in conventie] te veroordelen om aan [ eiser in conventie] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 6.727,30 met wettelijke rente over € 5.917,20 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
3.1.1.
[ eiser in conventie] heeft, samengevat, aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde in conventie] een huurachterstand heeft laten ontstaan. Bij akte heeft [ eiser in conventie] zijn eis vermeerderd. [ eiser in conventie] stelt dat de huurachterstand sinds de dagvaarding (21 mei 2021) is opgelopen met een bedrag van € 1.322,38. [ eiser in conventie] betwist dat [gedaagde in conventie] sinds mei 2021 weer 100% van de huur heeft betaald. Volgens [ eiser in conventie] heeft [gedaagde in conventie] over de maanden mei, juni en juli 2021 75% van de huursom betaald. De totale huurachterstand tot 1 november 2021 bedraagt volgens [ eiser in conventie] € 7.239,58 (€ 5.917,20 plus € 1.322,38). [ eiser in conventie] vordert, na vermeerdering van eis, van [gedaagde in conventie] een bedrag van € 8.049,58 (€ 6.727,30 + € 1.322,28) en vermeerderd met de (handels)rente over € 7.239,58.
3.1.2.
[ eiser in conventie] voert aan dat hij in de maanden mei en juni 2020 [gedaagde in conventie] een huurvermindering van 50% gegund vanwege de onzekere situatie die door de coronacrisis is ontstaan. Na juni 2020 heeft [ eiser in conventie] weer de volledige huurprijs gehanteerd. Volgens [ eiser in conventie] wilde hij met [gedaagde in conventie] in gesprek over de gevolgen van de Corona-situatie en het “verdelen van de pijn” tussen huurder en verhuurder naar de feitelijke omstandigheden waarbij rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke omzetdaling van huurder en vergoedingen van overheidswege aan de huurder. Om die reden heeft [ eiser in conventie] [gedaagde in conventie] gevraagd om omzetcijfers en informatie over de TVL en NOW vergoedingen. [gedaagde in conventie] heeft zich, aldus [ eiser in conventie] bij dagvaarding, vastgebeten in de stelling dat hij recht heeft op huurprijsvermindering van respectievelijk 50% en 25% van de huur, en [ eiser in conventie] niet van de gevraagde informatie willen voorzien. [ eiser in conventie] heeft in dit verband onder meer verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2728 waarin is bepaald dat er wel degelijk sprake moet zijn van een omzetdaling en dat de ontvangen TVL ook van invloed is op een eventuele huurprijsverlaging. Ook verwijst [ eiser in conventie] naar de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2021:902.
[ eiser in conventie] concludeert dat [gedaagde in conventie] ondanks verzoeken ondanks verzoeken daartoe noch bij antwoord noch ter gelegenheid van de mondelingen behandeling stukken in het geding heeft gebracht die aantonen dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een omzetdaling in de coronajaren 2020 en 2021 ten opzichte van het pre-coronajaar 2019 en of en in hoeverre sprake is geweest van (voldoende) temoetkomingen van overheidswege, zodat een huurprijsverlaging niet in de rede ligt.
Het verweer van [gedaagde in conventie] in conventie
3.2.
[gedaagde in conventie] voert verweer en stelt dat [ eiser in conventie] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering omdat [ eiser in conventie] de verkeerde partij heeft gedagvaard. Niet [gedaagde in conventie] is procespartij maar [de vof] . Daarnaast stelt [gedaagde in conventie] dat hij vanwege de coronacrisis recht heeft op een huurprijsverlaging van 50%. Deze gangbare 50% huurprijskortingsregeling is gaaf en ondubbelzinnig door [ eiser in conventie] erkent. Subsidiair is sprake van bijzondere (de rechtbank begrijpt: onvoorziene) omstandigheden op grond waarvan 50% huur, danwel 25% huur moet worden kwijt gescholden.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
De eis in reconventie van [gedaagde in conventie]
3.4.
De heer [gedaagde in conventie] stelt als een van de vennoten van de vennootschap een reconventionele vordering in. [gedaagde in conventie] stelt dat [ eiser in conventie] de toepasselijkheid van 50% huurprijskorting heeft erkend. [gedaagde in conventie] vordert dat de kantonrechter ingevolge artikel 6:248 BW de huurprijs over de periode van 1 maart 2020 tot 1 mei 2021 primair zal wijzigen op 50% van de geldende huurprijs en [ eiser in conventie] te veroordelen in de daadwerkelijke procedurekosten. [gedaagde in conventie] heeft bij eis in reconventie van 27 juli 2021 verder een vordering als bedoeld in artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingesteld (inzage of afschrift bescheiden). Ter zitting heeft [gedaagde in conventie] verklaard dat deze vordering is ingetrokken, zodat de kantonrechter daarop niet meer beslist..
Het verweer in reconventie van [ eiser in conventie]
3.5.
Om te komen tot huurprijsverlaging moet er inzicht worden gegeven in het daadwerkelijke omzetverlies en de toegekende vergoedingen van overheidswege. Nu [gedaagde in conventie] geen stukken heeft overgelegd is onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van substantieel verlies respectievelijk “geleden pijn”, die al dan niet moet worden verdeeld. Het is niet mogelijk om enige berekening te maken. De vordering van [gedaagde in conventie] kan derhalve niet slagen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De kantonrechter overweegt dat [ eiser in conventie] kan worden ontvangen in zijn vordering. [gedaagde in conventie] heeft de huurovereenkomst en indeplaatsstelling getekend. Blijkens jurisprudentie (o.a. HR 9 mei 1969, NJ 1969, 307) heeft te gelden dat crediteuren van een vennootschap onder firma tegen alle vennoten twee samenlopende vorderingsrechten hebben: een vorderingsrecht tegen de gezamenlijke vennoten, dat verhaalbaar is op het vennootschappelijk vermogen en een vorderingsrecht tegen de vennoot persoonlijk. De crediteur, in dit geval [ eiser in conventie] , heeft dus de vrijheid één van deze vorderingen in te stellen danwel beide tegelijkertijd.
4.2.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of en in hoeverre [gedaagde in conventie] aanspraak kan maken op verlaging van de huurprijs in verband met de coronacrisis.
4.3.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Ten aanzien van vóór de Corona-pandemie gesloten huurovereenkomsten kon ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding van [ eiser in conventie] al uit jurisprudentie worden afgeleid dat de omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is voor de komst van publiek en als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde bedrijfsruimte niet of in geringe mate kan exploiteren een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW kan opleveren. Ook was duidelijk dat dit kan meebrengen dat de verhuurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst mag verwachten. De aan de coronapandemie te verbinden gevolgen voor de huurovereenkomst zijn wel steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Onder omstandigheden kan sprake zijn van een tijdelijke huurprijsvermindering die is gebaseerd op het nadeel dat de huurder lijdt als gevolg van het aan de coronapandemie toe te rekenen, voldoende ernstige omzetverlies van een huurder. Het is echter wel aan de huurder om te stellen en zonodig te onderbouwen dat er daadwerkelijk sprake is van een dergelijke situatie van het niet of in geringe mate kunnen exploiteren van het gehuurde. Dat heeft de kantonrechter ook tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht. [gedaagde in conventie] had op dat moment zijn gestelde omzetverlies niet inzichtelijk gemaakt. De kantonrechter heeft partijen meegegeven om aan de hand van door [gedaagde in conventie] aan [ eiser in conventie] te verstrekken financiële (omzet)gegevens en gegevens over de TVL en NOW-regeling in gesprek te gaan. Op dat moment was er overigens nog geen eenduidigheid over de wijze van berekening van een eventuele huurprijsvermindering. De kantonrechter heeft meegegeven de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad d.d. 30 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021,902 tot uitgangspunt te nemen. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 30 november 2021. Bij die gelegenheid heeft [gedaagde in conventie] om uitstel verzocht en medegedeeld dat tussen partijen inhoudelijke communicatie gaande is ter zake over te leggen cijfermateriaal, terwijl [ eiser in conventie] om vonnis heeft verzocht en daarbij heeft bericht dat [gedaagde in conventie] in gebreke is gebleven om maar enig inzicht te geven in de (omzet)cijfers en vergoedingen. Of en in hoeverre er sprake is geweest van een uitwisseling van cijfers tussen partijen kan de kantonrechter niet vast stellen. De kantonrechter constateert wel dat partijen niet tot een regeling zijn gekomen en heeft gelet op hetgeen in r.o. 1.2 is opgenomen vonnis bepaald.
4.4.
De stand van zaken is dat [gedaagde in conventie] in deze procedure noch bij antwoord, noch ter gelegenheid van de mondelinge behandeling en overigens evenmin in een later stadium in deze procedure zijn omzetverlies heeft onderbouwd aan de hand van schriftelijke stukken. [gedaagde in conventie] heeft ook geen inzicht gegeven in al dan niet ontvangen TVL en NOW-vergoedingen van overheidswege. Gelet op het reeds door [ eiser in conventie] bij dagvaarding ingenomen standpunt daarover had dat wel op zijn weg gelegen. Nu [gedaagde in conventie] dat heeft nagelaten kan de kantonrechter niet vast stellen dat daadwerkelijk sprake is geweest van een situatie waarbij [gedaagde in conventie] de gehuurde bedrijfsruimte
niet of in geringe mateheeft kunnen exploiteren, danwel dat sprake is geweest van een
voldoende ernstig omzetverliesals gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie. Dat betekent dat niet aan een berekeningswijze van een huurprijsvermindering wegens onvoorziene omstandigheden kan worden toegekomen. Ook heeft [gedaagde in conventie] niet onderbouwd dat [ eiser in conventie] heeft erkend dat hij akkoord is gegaan met een huurverlaging van 50%, behoudens ten aanzien van de maanden mei en juni 2020.
4.5.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de (gewijzigde) vordering in conventie moet worden toegewezen en de vorderingen van [gedaagde in conventie] in reconventie moeten worden afgewezen. [gedaagde in conventie] heeft de door [ eiser in conventie] gestelde actuele huurachterstand tot 1 november 2021 ook overigens niet gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter het overzicht van [ eiser in conventie] tot uitgangspunt neemt.
4.6.
Het voorgaande neemt niet weg dat partijen over na 1 november 2021 vervallen huurtermijnen alsnog in overleg kunnen treden over een eventuele huurprijsverlaging, wanneer [gedaagde in conventie] over die periode alsnog - aan de hand van te verstrekken omzetgegevens en gegevens over vergoedingen - aantoont dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid zoals hiervoor bedoeld. De kantonrechter verwijst naar het inmiddels door de Hoge Raad gewezen arrest van 24 december jl., ECLI:NL:HR:2021:1974 waarin onder r.o., 3.3.1 e.v. een berekeningsmethodiek is opgenomen voor een eventuele huurprijsvermindering.
4.7.
[gedaagde in conventie] zal als de in conventie en in reconventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de proceskosten, zoals in de beslissing weergegeven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [ eiser in conventie] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 8.049,58 (€ 6.727,30 + € 1.322,28) en vermeerderd met de (handels)rente over € 7.239,58 vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten in conventie, tot op heden aan de zijde van [ eiser in conventie] begroot op € 954,42, waaronder een bedrag van € 622,00 als salaris voor de gemachtigde,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conventie] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten in reconventie, tot op heden aan de zijde van [ eiser in conventie] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. F.E.J. Goffin, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2021.
(SL(O)