ECLI:NL:RBOVE:2021:4788

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
ak_21_277
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening uitkering op grond van de Participatiewet wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De eiser had een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en was in dienst geweest van Stichting Werkgeverstaken Participatiewet Enschede (SWPE). De rechtbank behandelde de herziening van de uitkering van eiser over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 mei 2020, waarbij een bedrag van € 440,93 aan verlofuren en € 259,01 aan transitievergoeding werd teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet tijdig melding te maken van de ontvangen transitievergoeding en de uitbetaling van verlofuren. Eiser stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de gemeente de transitievergoeding had goedgekeurd en dat hij geen melding hoefde te maken, omdat de gemeente betrokken was bij zijn dienstverband. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat eiser wel degelijk verplicht was om deze inkomsten te melden. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van de uitkering terecht was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/277

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. T. Demirdag),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

(gemachtigde: A.E. Assink).

Procesverloop

In het besluit van 22 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) herzien over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 mei 2020.
Over de periode van 1 februari 2019 tot en met 30 april 2020 wordt een bedrag van € 440,93 netto aan uitbetaalde verlofuren teruggevorderd.
Over de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2020 wordt een bedrag van € 259,01 netto aan uitgekeerde transitievergoeding teruggevorderd.
In het besluit van 29 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Beiden zijn verschenen via Skype-beeldverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat zijn de feiten?
1. Eiser had vanaf 28 oktober 2012 een uitkering op grond van de Pw.
Eiser is tussen 1 februari 2019 en 30 april 2020 in dienst geweest van Stichting Werkgeverstaken Participatiewet Enschede (SWPE).
Bij brief van 2 april 2020 heeft SWPE aan eiser gemeld het contract niet te zullen verlengen, en een transitievergoeding toe te kennen en in april de nog openstaande verlofuren uit te betalen. Het contract tussen eiser en SWPE is niet verlengd, omdat hij vanaf 1 juni 2019 onafgebroken ziek is geweest en niet in staat was om te werken, ook niet binnen afzienbare termijn.
Naar aanleiding van een inkomstenformulier van augustus 2020 heeft een rapporteur van verweerder SUWI-net geraadpleegd en geconstateerd dat eiser per 1 mei 2020 bij SWPE uit dient is getreden. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder nader onderzoek gedaan en heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het kopje ‘procesverloop’.
Wat vinden partijen?
2.1
Verweerder stelt dat de uitkering van eiser moet worden herzien. Hij heeft niet tijdig gemeld dat hij een transitievergoeding heeft ontvangen en dat SPWE verlofuren heeft uitbetaald. Dat zijn middelen, die op grond van artikel 32 van de Pw in aanmerking hadden moeten worden genomen. Daarom wordt de bijstand teruggevorderd ter hoogte van die bedragen.
2.2
Eiser stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden.
Hij verkeerde in de veronderstelling dat verweerder de transitievergoeding had goedgekeurd. In de brief van SPWE met de berekening van de transitievergoeding staat immers vermeld: “
Over de bruto-transitievergoeding wordt door de gemeente Enschede, voordat tot uitbetaling wordt overgegaan, de hierover verschuldigde loonheffing afgedragen aan de Belastingdienst.” Op de brief van SPWE stond ook het woord ‘participatiewet’ vermeld, dat heeft bij eiser voor verwarring gezorgd.
Daarnaast was de gemeente nauw betrokken bij zijn dienstverband met SPWE omdat verweerder eerder bij het UWV een ‘Advies indicatie beschut werk’ had gevraagd.
Ten aanzien van de uitgekeerde verlofdagen geeft eiser aan dat de verlofuren geen extra gewerkte uren betreffen. Hij had nog recht op uitkering van deze uren op grond van zijn arbeidsovereenkomst. Als hij de uren op had genomen had hij geen geld ontvangen. Hij wordt nu dus benadeeld; hij heeft èn geen verlofuren gehad èn de inkomsten worden gekort.
Ten slotte stelt eiser dat de terugvordering onevenredig is.
Wat is in geschil?
3. De rechtbank ziet zich – gelet op eisers beroepsgronden – voor de vraag gesteld of verweerder terecht de transitievergoeding en de uitbetaling van de verlofuren van eiser heeft teruggevorderd?
Wat vindt de rechtbank?
4.1
Voor een uitgebreide weergave van het wettelijk kader wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
4.2
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat zowel de transitievergoeding als de uitbetaalde verlofuren middelen zijn zoals bedoeld in artikel 31 van de Pw. Dat is van belang, omdat dit betekent dat de ontvangen bedragen dan relevant zijn voor het recht op bijstand dat eiser heeft.
4.3
De vraag die vervolgens voorligt is of verweerder deze middelen in mindering heeft moeten brengen op de uitkering, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de ontvangst van deze middelen.
4.4
Volgens vaste rechtspraak is de in artikel 17, eerste lid, van de Pw neergelegde verplichting een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of eiser verweerder had moeten inlichten over de ontvangen bedragen en dit heeft nagelaten. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is daar sprake van. De rechtbank begrijpt uit eisers toelichting tijdens de zitting dat eiser in de eerste plaats stelt dat verweerder zelf wist of kon weten van de transitievergoeding en de uitbetaling van de uren, omdat het bedrijf waar eiser voor werkte een bedrijf van de gemeente is. Eiser stelt dat hij dit daarom niet hoefde te melden. De rechtbank volgt dit niet. Weliswaar werkte eiser voor een bedrijf van de gemeente, maar hij kon er niet zonder meer van uitgaan dat verweerder inzage had in de (salaris)administratie van dit bedrijf. Ter zitting heeft gemachtigde ook bevestigd dat verweerder daar geen toegang tot heeft.
Daar komt bij dat ook al zou verweerder wel toegang hebben gehad tot deze gegevens, dit eiser dan nog niet ontslaat van zijn verplichting om uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering. [2] Het had eiser duidelijk kunnen zijn dat de transitievergoeding en de uitbetaalde verlofuren inkomsten waren die gemeld hadden moeten worden. Voor zover eiser in de tweede plaats stelt dat niet van hem verwacht kon worden dat hij begreep dat hij melding had moeten maken van de ontvangst van deze bedragen, volgt de rechtbank hem dus ook niet.
Verweerder is daarom terecht tot herziening van de uitkering overgegaan.
4.5
De rechtbank begrijpt dat het voor eiser oneerlijk voelt dat zijn uitgekeerde verlofuren zijn gekort op zijn uitkering, terwijl hij ook geen profijt heeft gehad van het opnemen van dat verlof. Dat maakt voor bovenstaande beoordeling echter niet uit. Hij wordt daardoor ook niet extra benadeeld; hij heeft immers de keus gehad, hij had de uren ook kunnen opnemen. Er is dan ook geen sprake van een onevenredige terugvordering, of van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van de terugvordering.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond (eiser krijgt geen gelijk).
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.G.M. ten Kate, griffier.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Wettelijk kader

Participatiewet

Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31. Middelen
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32. Inkomen
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 58. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2027.
2.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 21 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1822.