ECLI:NL:RBOVE:2021:4695

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
08.299009.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valse aangifte en vrijspraak van poging tot doodslag na schietincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag en het doen van een valse aangifte. De verdachte had op 22 november 2020, na een schietincident waarbij een slachtoffer gewond raakte, aangifte gedaan dat zijn auto was gestolen, terwijl hij wist dat dit niet waar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij als medepleger van de poging tot doodslag kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van de medeverdachten om het slachtoffer te beschieten. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van en medeplichtigheid aan de poging tot doodslag. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte een valse aangifte had gedaan, wat in strijd is met artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier weken op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en met verslavingsproblematiek kampte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.299009.20 (P)
Datum vonnis: 13 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] (Syrië),
nu verblijvende in de PI Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Menouar en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. C. Grijsen, advocaat in Almere, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 29 november 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen een poging tot doodslag heeft gepleegd op [slachtoffer] , subsidiair daaraan medeplichtig was;
feit 2:een valse aangifte heeft gedaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een vuurwapen in de schouder, in elk geval in het
lichaam, heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 22 november 2020 te Enschede
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een vuurwapen in de schouder, in elk geval in het
lichaam, heeft/hebben geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 november 2020 tot en met 23 november 2020 te Enschede, althans in Nederland en/of te Ahaus en/of Gronau, althans in Duitsland
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- voor en/of met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] naar die [slachtoffer] op zoek te gaan en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer] te helpen vinden/zoeken en/of hen/hem daartoe in een door hem, verdachte, bestuurde personenauto rond te rijden en/of te vervoeren en/of
- die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in die personenauto naar de plaats van het misdrijf te brengen, en/of
- ( nadat die [slachtoffer] was beschoten) die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te laten instappen in die personenauto, en/of
- met die personenauto naar Duitsland te rijden, alwaar die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] het vuurwapen heeft/hebben neergelegd, en/of
- ( valselijk) bij de politie te melden dat die personenauto was gestolen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2020 tot en met 17 december 2020 te Enschede, althans in Nederland
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door telefonisch en/of in die aangifte tegenover de politie Oost-Nederland te verklaren dat de personenauto (kenteken [kenteken] )
van hem, verdachte, op 22 november 2020 was verduisterd/gestolen, wetende dat dat strafbare feit niet was gepleegd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 22 november 2020 is bij tankstation [tankstation] aan de [locatie 1] met een vuurwapen op [slachtoffer] geschoten. Daarbij werd die [slachtoffer] in zijn schouder geraakt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte medeplichtig is aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse aangifte.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van doodslag. Ook heeft zij vrijspraak bepleit van de medeplichtigheid daaraan. Verdachte heeft geen opzet gehad op het gronddelict, noch op het behulpzaam zijn bij of tot het plegen van het misdrijf. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte voorafgaand aan het beschieten van [slachtoffer] heeft geweten dat de medeverdachten op zoek waren naar [slachtoffer] . Nadat het feit was gepleegd, heeft verdachte de medeverdachten onder dwang met zijn auto over de Duitse grens gebracht.
De raadsvrouw heeft ook vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde doen van een valse aangifte. Het is de moeder van verdachte geweest die op 17 december 2020 aangifte heeft gedaan. Verdachte heeft daar pas op 22 december 2020 over gehoord, zo blijkt uit een tapgesprek tussen hem en zijn moeder.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling feit 1
De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de raadsvrouw niet bewezen dat verdachte als medepleger van een poging tot doodslag kan worden aangemerkt en zal hem vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de poging tot doodslag. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 november 2020 zijn auto heeft uitgeleend aan [naam] , zijn drugsdealer. Op 22 november 2020 kreeg hij zijn auto terug en moest hij [naam] ergens afzetten. Toen hij de auto terug kreeg zat er, naast [naam] , nog een andere persoon in zijn auto. Verdachte is op de bestuurdersstoel gaan zitten en heeft de instructies van [naam] opgevolgd. [naam] stuurde hem eerst langs het woonadres van zijn vriendin en vervolgens naar tankstation [tankstation] aan de [locatie 1] . Bij de [tankstation] heeft [naam] met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer] .
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [naam] problemen had met een bende in Enschede en dat hij wilde controleren of er niemand stond te posten bij het huis van zijn vriendin. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij die informatie pas kreeg nadat het schietincident had plaatsgevonden, toen hij met de twee medeverdachten naar Duitsland reed. De twee medeverdachten hebben verklaard dat zij niet in de auto zaten en hebben ontkend betrokken te zijn geweest bij de poging tot doodslag. Het dossier bevat verder geen informatie over de aanloop naar het schietincident. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat de medeverdachten op zoek waren naar [slachtoffer] of dat hij hen bij de zoektocht naar [slachtoffer] geholpen heeft. Ook is niet gebleken dat verdachte vóór de schietpartij wist dat [naam] een vuurwapen bij zich had.
Verder is aan verdachte ten laste gelegd dat de medeplichtigheid zou hebben bestaan uit het brengen van de medeverdachten naar Duitsland, waar de medeverdachten het vuurwapen zouden hebben verborgen, en het valselijk bij de politie melden dat zijn auto was gestolen. Dit zijn handelingen die na afloop van het schieten hebben plaatsgevonden, en zijn niet als zodanig aan te merken als medeplichtigheid aan de tenlastegelegde poging tot doodslag. Onder omstandigheden kunnen handelingen die na afloop van het plegen van een strafbaar feit zijn verricht wel duiden op voorafgaande of gelijktijdige betrokkenheid bij een strafbaar feit, maar daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Beoordeling feit 2
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 november 2020, na afloop van het schietincident en nadat verdachte met de medeverdachten naar Duitsland was gereden, is de auto van verdachte uitgebrand aangetroffen in Epe (Duitsland). Verdachte heeft verklaard dat hij bij een bosperceel in Ahaus uit de auto is gestapt en dat de twee medeverdachten verder zijn gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens is gaan lopen en zijn vriendin heeft gebeld om hem op te halen.
Op 23 november 2020 heeft verdachte de politie gebeld en meegedeeld dat zijn auto werd vermist. Hij heeft daarbij vermeld dat hij donderdag (19 november 2020) zijn auto bij de woning van zijn ouders aan de [locatie 2] had geparkeerd en dat hij die ochtend (maandag 23 november 2020) geconstateerd heeft dat de auto weg was. Hij had de auto op vrijdagavond (20 november 2020) nog even gebruikt. Hij had de auto niet uitgeleend en er was volgens verdachte maar één sleutel van de auto.
Op 17 december 2020 is door de moeder van verdachte aangifte gedaan van verduistering van de auto op 22 november 2020.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij een valse aangifte heeft gedaan en daarmee artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft overtreden.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1654) volgt dat artikel 188 Sr betrekking heeft op het geval dat aangifte of klacht is gedaan van een strafbaar feit met de wetenschap dat dit feit in het geheel niet is gepleegd. Voor de toepassing van die bepaling is voldoende dat in de aangifte opzettelijk in strijd met de waarheid, feiten worden meegedeeld in zodanige bewoordingen dat degene aan wie de aangifte wordt gedaan, daaruit moet begrijpen dat op zekere tijd en plaats een bepaald strafbaar feit is gepleegd.
Het begrip ‘aangifte’ moet in dit verband ruim worden uitgelegd. Een telefonische mededeling dat op zekere tijd en plaats een strafbaar feit is gepleegd is voldoende om als aangifte in de zin van artikel 188 Sr te worden aangemerkt (Hoge Raad 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2981).
Verdachte heeft tijdens zijn telefoongesprek met de politie op 23 november 2020 opzettelijk en in strijd met de waarheid meegedeeld dat zijn auto in de periode van vrijdagavond 20 november 2020 tot de ochtend van maandag 23 november 2020 is weggenomen, terwijl de auto geparkeerd stond bij de woning van zijn ouders aan de [locatie 2] .
De rechtbank is van oordeel dat deze telefonische mededeling van verdachte moet worden aangemerkt als een valse aangifte in de zin van artikel 188 Sr.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 23 november 2020 te Enschede,
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door telefonisch tegenover de politie Oost-Nederland te verklaren dat de personenauto (kenteken [kenteken] ) van hem, verdachte, was gestolen, wetende dat dat strafbare feit niet was gepleegd.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 188 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
aangifte of klacht doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte voor de feiten 1 subsidiair en 2 een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, in geval van bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft bij de politie gemeld dat zijn auto bij de woning van zijn ouders aan de [locatie 2] gestolen was, terwijl hij wist dat dit niet waar was. Hiermee heeft hij de politie aangespoord tot het opstarten van een opsporingsonderzoek, wat vergeefs beslag zou hebben gelegd op de toch al beperkte opsporingscapaciteit van de politie. Hij heeft dit gedaan om de aanwezigheid van zijn auto bij het schietincident bij tankstation [tankstation] aan de [locatie 1] te kunnen verklaren, zonder dat zijn eigen aanwezigheid aan de orde zou kunnen komen.
De rechtbank houdt rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 november 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van E.M. Maurits van 22 maart 2021. Bij verdachte is sprake van verslavingsproblematiek met betrekking tot alcohol, drugs en gokken. Het middelengebruik is de grootste risicofactor. Hierdoor is hij in aanraking gekomen met één van de medeverdachten. Omdat verdachte de tenlastegelegde feiten ontkent, kan het recidiverisico niet worden ingeschat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie gericht op verslaving en middelengebruik, een ambulante behandeling en een contactverbod met de medeverdachten.
Nu verdachte vrijgesproken zal worden van het medeplegen van en medeplichtigheid aan een poging tot doodslag, zal de rechtbank een fors lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Gezien de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier weken passend en geboden.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2, het misdrijf:
aangifte of klacht doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. H. Stam en mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2021.
Buiten staat
Mr. Huisman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer Roek20/ON2R020108. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 november 2021, voor zover inhoudende:
Op 22 november 2020 zat ik in mijn auto met mijn dealer [naam] en een Somalische man. Op aanwijzing van [naam] ben ik naar het tankstation gereden. Daar heeft [naam] met een pistool geschoten. Toen stapte hij weer snel in de auto. Ik ben het tankstation afgereden en we reden op een gegeven moment de grens met Duitsland over. We kwamen per toeval bij een bosperceel. Ik stapte uit de auto. [naam] is op de bestuurdersstoel gaan zitten. Ze zijn iets verder naar het bosperceel gereden. Ze hebben een u-bocht gemaakt en reden weg.
Op 23 november 2020 heb ik met de politie gebeld om te zeggen dat mijn auto gestolen is.
2. Een geschrift, te weten een notitie uit het politiesysteem van 23 november 2020 (pagina 105), inhoudende, voor zover van belang:
Ontvangen: 23-11-2020
Team: Basisteam Enschede
Omschrijving
Melder had donderdag zijn auto met kenteken [kenteken] bij zijn ouders aan de [locatie 2] geparkeerd op de parkeerplaats. Vrijdagavond had hij de auto nog even gebruikt. Vanmorgen komt hij bij zijn ouders en ziet dat zijn auto weg is.
Melder
Dhr. [verdachte]