ECLI:NL:HR:2011:BR2981
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Valse aangifte en de toepassing van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had op 25 mei 2008 te Amersfoort aangifte gedaan van een bedreiging door een groep Marokkanen, terwijl hij wist dat dit feit niet had plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat voor de toepassing van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht voldoende is dat in de aangifte opzettelijk in strijd met de waarheid feiten worden meegedeeld, zodanig dat de politie begrijpt dat er op een bepaalde tijd en plaats een strafbaar feit is gepleegd. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte tijdens een telefoongesprek met de politie concrete informatie had gegeven over het incident, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een aangifte in de zin van artikel 188 Sr. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het verweer van de verdachte niet kon leiden tot cassatie. De Hoge Raad benadrukte dat het oordeel van het Hof toereikend gemotiveerd was en geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De uitspraak van de Hoge Raad heeft implicaties voor de interpretatie van wat als een aangifte kan worden beschouwd en de vereisten die daaraan gesteld worden.