ECLI:NL:HR:2015:1654

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
14/00314
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse aangifte in het kader van seksuele misdrijven en de toepassing van artikel 188 Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor het doen van een valse aangifte van een strafbaar feit, in strijd met artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betrof het doen van aangifte dat zij seksueel was misbruikt door haar zwemtrainer, terwijl zij wist dat dit feit niet was gepleegd. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt vast dat voor de toepassing van artikel 188 Sr voldoende is dat in de aangifte opzettelijk in strijd met de waarheid feiten worden meegedeeld, zodat de ontvanger van de aangifte moet begrijpen dat op een bepaalde tijd en plaats een strafbaar feit is gepleegd.

De verdachte had in een informatief gesprek met de politie verklaard dat zij door haar zwemtrainer was misbruikt. Later heeft zij echter verklaard dat deze seksuele handelingen niet hadden plaatsgevonden, wat leidde tot de beschuldiging van valse aangifte. Het Hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte op 27 oktober 2011 een uitbreiding en versterking was van de eerdere aangifte door haar moeder, en dat er derhalve sprake was van een valse aangifte in de zin van artikel 188 Sr.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat de bewezenverklaring voldoende is gemotiveerd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij ook wordt opgemerkt dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebrengt. De uitspraak benadrukt de ernst van valse aangiften en de juridische implicaties daarvan in het strafrecht.

Uitspraak

16 juni 2015
Strafkamer
nr. 14/00314 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 6 november 2013, nummer 21/005016-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"zij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot en met 27 november 2011 te Doetinchem, in ieder geval in Nederland, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte in genoemde periode op meerdere tijdstippen, ten overstaan van rechercheurs van de zedenafdeling van de politie Doetinchem, opzettelijk en in strijd met de waarheid verklaringen afgelegd inhoudende dat zij, verdachte, op 16 mei 2011 en/of op 13 september 2011 seksueel zou zijn misbruikt door haar zwemtrainer, [betrokkene 1]."
2.2.
Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"zij (op één of meer tijdstippen) in de periode van 27 mei 2011 tot en met 27 november 2011 te Doetinchem aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte in genoemde periode op meerdere tijdstippen, ten overstaan van rechercheurs van de zedenafdeling van de politie Doetinchem, opzettelijk en in strijd met de waarheid verklaringen afgelegd inhoudende dat zij, verdachte, op 16 mei 2011 en op 13 september 2011 seksueel zou zijn misbruikt door haar zwemtrainer, [betrokkene 1]."
2.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 24 augustus 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant] en [verbalisant], respectievelijk brigadier (bevoegd zedenrechercheur) en hoofdagent dienstdoende bij Team recherche Achterhoek, regio Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte verslag informatief gesprek zeden (dossierpagina 40 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Datum gesprek: Op 27 mei 2011.
Gegevens persoon: [voornamen verdachte] (hof: bedoeld zal zijn: [voornamen verdachte]) [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats].
Wat is er globaal gebeurd:
[verdachte] werd meerdere jaren betast door haar zwemcoach op haar badkleding. Op maandag 16 mei heeft hij haar meegenomen naar een kleedhokje in het zwembad en zette haar op een bankje van het kleedhokje. Het kleedhokje werd door hem afgesloten en vroeg hij haar om hem af te trekken. Hij begeleidde haar bij het aftrekken. De zwemcoach is klaargekomen in haar gezicht.
Waar is het gebeurd: Zwembad [A].
Wanneer is het gebeurd: Tussen 1 juni 2008 en 17 mei 2011.
Wie is verdachte: [betrokkene 1].
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 24 augustus 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant] en [verbalisant], respectievelijk brigadier (bevoegd zedenrechercheur) en hoofdagent dienstdoende bij Team recherche Achterhoek, regio Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal van 7 juni 2011 (dossierpagina 44 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
V: maar mijn vraag is, wat moest je volgens hem gaan doen?
A: hem aftrekken
V: hoe vroeg hij dat aan jou?
A: hij zei volgens mij niet veel maar wel van dat hij zelf zijn broek uitdeed en mijn hand op zijn geslachtsdeel ging leggen. Dat deed hij gewoon.
V: wat deed hij nadat hij jouw hand op zijn geslachtsdeel had gelegd?
A: hij maakte de beweging met mijn hand om over zijn geslachtsdeel heen te gaan.
V: en hoe noem je die beweging dan?
A: aftrekken.
A: hij duwde mij op mijn schouder zo van "ga daar maar zitten".
V: als jij zit en hij komt klaar, hoe gaat dat dan?
A: hij kwam klaar in mijn gezicht en toen ben ik eigenlijk naar de wc gegaan en heb ik wc papier gepakt.
3. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 24 augustus 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant] en [verbalisant], respectievelijk brigadier (bevoegd zedenrechercheur) en hoofdagent dienstdoende bij Team recherche Achterhoek, regio Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 9 juni 2011 (dossierpagina 30 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
[betrokkene 2] deed aangifte ter zake ontucht met een minderjarige en aanranding betreffende haar minderjarige dochter [verdachte].
V: hoe is het bekend geworden dat er tussen [verdachte] en [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) een seksueel incident is voorgevallen?
A: Door de school. Zij hebben ons ingelicht dat er iets gebeurd zou zijn.
A: Ik heb [verdachte] gevraagd wat er is gebeurd, hoe lang? Daar hebben wij tot op heden geen antwoord op.
Ik heb haar ook donderdagavond nog gevraagd wat er gebeurd is en of het klopt en of het echt zo is. En toen begon ze echt te huilen. Toen wist ik genoeg.
4. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 24 oktober 2012 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant] en [verbalisant], respectievelijk brigadier (bevoegd zedenrechercheur) en hoofdagent dienstdoende bij Team recherche Achterhoek, regio Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte verslag informatief gesprek zeden van 27 oktober 2011 (dossierpagina 11 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
[verdachte] zei letterlijk dat er veel meer is gebeurd dan die ene handeling op 16 mei 2011. Ze vertelde dat er in het zwemhokje eerst onschuldige aanrakingen waren, bij haar schouders en daarna gingen zijn handen naar beneden. Hij liet zijn broek zakken tot op zijn enkels en ging hij dwingen haar dingen te doen. [verdachte] bedoelde aftrekken. Hij ging haar hand pakken die hij om zijn penis deed. Hij doet vervolgens haar broek uit. [verdachte] had haar broek op haar enkel, waarbij een been uit de broekspijp was van haar broek en onderbroek. [betrokkene 1] stopte zijn penis in haar vagina, dat lukte.
Op 13 september 2011 lag [verdachte] thuis op de bank. De keukendeur ging open. [verdachte] stond op en ziet dat [betrokkene 1] naar de deur tussen de keuken en de kamer loopt.
Hij zegt: "Als je het ooit nog tegen iemand vertelt, doe ik je familie wat aan". Toen is het nog een keer gebeurd en hebben ze opnieuw seks gehad.
5. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 24 oktober 2012 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant], hoofdagent dienstdoende bij Team recherche Achterhoek, regio Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2012 (dossierpagina 100 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op maandag 14 mei 2012 werd in het politiebureau te Apeldoorn als verdachte gehoord:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats].
Verdachte werd op 7 juni 2011 reeds gehoord als getuige ter zake aanranding, waarbij zij onder meer verklaarde dat zij op 16 mei 2011 haar zwemtrainer [betrokkene 1] heeft moeten aftrekken in een kleedhokje van zwembad [A]. Haar moeder, [betrokkene 2], deed terzake aangifte van aanranding namens haar dochter.
A: Nou ja nu kan ik wel vertellen van dat in het badhokje, van dat aftrekken dat is echt gebeurd.
V: Zeg nou eens eerlijk, heb ik gelijk als ik zeg dat het niet gebeurd is in de woning?
A: Nee hij is alleen bij ons thuis geweest.
V: Kun jij mij uitleggen waarom jij dat toen wel gezegd hebt? Dat er dat was gebeurd, waarom heb jij dat toen gezegd? Probeer dat eens uit te leggen.
A: omdat ik wilde gewoon dat jullie mij zouden geloven.
V: Kijk je had al gezegd van dat aftrekken he, dat werd neuken. Oke, dat heb je nu gezegd dat heb ik verzonnen. Maar daarna vertelde je nog een keer van dat, dat hij nog een keer bij jou in de woning kwam. Dus mijn vraag was, waarom heb je dat toen verzonnen?
A: Ja, misschien wel om hem de straf te geven die hij verdient.
6. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 april 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik blijf er bij dat ik [betrokkene 1] op 16 mei 2011 in het badhokje heb moeten aftrekken. Dat heb ik niet vals verklaard. Ik heb later gezegd dat ik daar ook andere seksuele handelingen met hem heb moeten plegen, maar dat is niet waar. Ik heb dat gezegd omdat de politie tegen mij zei dat zij zijn zaak zouden seponeren. Ik wilde dat niet.
7. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 23 oktober 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb in mei 2011 een verklaring bij de politie afgelegd en in juni 2011 nog een verklaring over wat er is voorgevallen op 16 mei 2011.
Op 27 oktober 2011 ben ik weer bij de politie geweest. Toen heb ik nog meer verklaard, niet alleen over 16 mei 2011, maar ook over wat op 13 september 2011 is gebeurd.
Op 14 mei 2012 ben ik als verdachte gehoord. Het seksueel binnendringen op 16 mei en op 13 september 2011 en dergelijke is niet gebeurd. U houdt mij mijn verklaring en de vragen voor. Ik had [betrokkene 1] achteraf liever niet afgetrokken. Het was niet vrijwillig. Hij heeft mij gedwongen. Zo kwam het op mij over. Daarom deed ik aangifte. Omdat ik had gehoord dat de politie de zaak zou seponeren, heb ik de dingen later aangedikt."
2.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Verdachte heeft op 27 mei 2011 een zogenaamd 'informatief gesprek zeden' gevoerd bij de politie. Zij heeft toen aangegeven dat zij [betrokkene 1], al enkele jaren haar zwemcoach, in een kleedhokje van het zwembad heeft moeten aftrekken. Op 7 juni 2011 heeft verdachte, destijds 17 jaar, een getuigenverklaring afgelegd. Op 9 juni 2011 heeft de moeder van verdachte aangifte van aanranding van en ontucht met haar dochter gedaan tegen [betrokkene 1].
Op 27 oktober 2011 heeft er wederom een gesprek plaatsgevonden met verdachte bij de politie. Verdachte heeft toen verteld dat zij op 16 mei 2011 én op 13 september 2011 seks heeft gehad met [betrokkene 1], waarbij hij met zijn penis in haar vagina is gedrongen. Naar aanleiding van dit verhaal heeft de politie onderzoek gedaan in de woning van verdachte, met het doel om DNA-materiaal veilig te stellen. Dat is niet gelukt.
Verdachte heeft op 24 mei 2012 verklaard dat zij op 27 oktober 2011 bij de politie onwaarheden heeft verteld, omdat zij had gehoord dat de zaak tegen [betrokkene 1] zou worden geseponeerd. Daarom had zij haar eerdere verhaal aangedikt en had zij feiten genoemd die helemaal niet zijn voorgevallen. Verdachte heeft dit ook ter zitting van het hof erkend.
Het hof is van oordeel dat hetgeen verdachte op 27 oktober 2011 bij de politie heeft verteld een uitbreiding, versterking en verzwaring betrof van de eerdere door haar moeder op 9 juni 2011 gedane aangifte. Het hof ziet deze nadere verklaring van verdachte dan ook in samenhang met de aangifte die al in juni 2011 was gedaan. Naar het oordeel van het hof is er daarom wel sprake van een valse aangifte in de zin van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat te dezen sprake is van het doen van een valse aangifte in de zin van art. 188 Sr.
3.2.
Art. 188 Sr luidt:
"hij die aangifte of klacht doet dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
3.3.
De tenlastelegging is toegesneden op deze bepaling. Daarom moeten de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende woorden 'aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd' geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan dezelfde in die bepaling voorkomende bewoordingen.
3.4.
Art. 188 Sr heeft betrekking op het geval dat aangifte of klacht is gedaan van een strafbaar feit met de wetenschap dat dit feit in het geheel niet is gepleegd (vgl. HR 2 maart 1902, W. 7735) met dien verstande dat voor toepassing van die bepaling voldoende is dat in de aangifte opzettelijk in strijd met de waarheid, feiten worden meegedeeld in zodanige bewoordingen dat degene aan wie de aangifte wordt gedaan, daaruit moet begrijpen dat op zekere tijd en plaats een bepaald strafbaar feit is gepleegd (vgl. HR 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2981, NJ 2012/10).
3.5.
Uit 's Hofs bewijsvoering volgt dat de verdachte op 27 oktober 2011 in een gesprek met twee rechercheurs van de zedenafdeling van de politie heeft verklaard dat zij op 16 mei 2011 en 13 september 2011 in Groenlo tegen haar wil seks heeft gehad met [betrokkene 1] waarbij hij met zijn penis in haar vagina is gedrongen. In zijn overweging dat hetgeen de verdachte tijdens dit gesprek heeft verklaard als een uitbreiding, versterking en verzwaring van een eerdere aangifte door de moeder van de verdachte werd beschouwd, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat bedoelde rechercheurs uit de door de verdachte op 27 oktober 2011 afgelegde nadere verklaring hebben begrepen dat op zekere tijd en op een aangegeven plaats het door de verdachte in die verklaring vermelde strafbare feit was gepleegd.
3.6.
Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het Hof dat sprake is van een aangifte in de zin van art. 188 Sr niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.7.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd nu uit 's Hofs bewijsvoering niet kan volgen dat de aangifte ter zake van de op 16 mei 2011 gepleegde ontucht vals is.
4.2.
Gelet op de hiervoor onder 2.3 weergegeven bewijsvoering heeft het Hof bewezenverklaard het doen van een valse aangifte met betrekking tot het op 16 mei 2011 en 13 september 2011 seksueel binnendringen van het lichaam van de verdachte. Het middel, dat ervan uitgaat dat door het Hof ook is bewezenverklaard dat de door de verdachte ter zake van de op 16 mei 2011 door [betrokkene 1] gepleegde ontucht aangifte vals is, steunt op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.

5.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen jeugddetentie, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 19 mei 2015 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 juni 2015.
Mr. Jörg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.