ECLI:NL:RBOVE:2021:4552

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
ak_21_710
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor mountainbikeroute in Zuidhorn

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 december 2021 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het aanleggen van een mountainbikeroute door het Johan Smitpark en het Waterpark nabij het perceel Sportlaan 1 in Zuidhorn. De Stichting MTB had een aanvraag ingediend voor de aanleg van een mtb-route, die in drie fasen gerealiseerd zou worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag betrekking had op de eerste fase van de mtb-route, met een lengte van ongeveer 4,6 km. De rechtbank heeft overwogen dat de weigeringsgronden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet van toepassing zijn, en dat er geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan vereist is. De rechtbank heeft het beroep van de Stichting Vrienden van het Johan Smitpark en het Waterpark ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de aanleg van de mtb-route niet in strijd is met de bestemmingen van de betrokken bestemmingsplannen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vergunningverlening niet in strijd is met de Wet natuurbescherming, en dat de belangen van de eiseres niet in de besluitvorming zijn onderkend. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/710
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Stichting Vrienden van het Johan Smitpark en het Waterpark, te Zuidhorn, eiseres
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, verweerder.
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Stichting MTB-Zuidhorn, te Zuidhorn.
Procesverloop
In het besluit van 7 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de Stichting MTB-Zuidhorn (hierna: Stichting MTB) een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een mountainbike route (hierna: mtb-route) door het Johan Smitpark en het Waterpark nabij het perceel Sportlaan 1 in Zuidhorn.
In het besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling van de grondslag, gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland. Op 20 april 2021 heeft de rechtbank Noord-Nederland deze zaak, omdat een medewerker van die rechtbank nabij het genoemde perceel woont, voor verdere behandeling verwezen naar de rechtbank Overijssel.
Op 25 juni 2021 heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 15 juli 2021, zaaknummer AWB 21/1043, heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit en het primaire besluit geschorst tot de uitspraak van de rechtbank op het beroep in de bodemprocedure bekend is gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft hierop via e-mail van 6 november 2021 gereageerd. Stichting MTB heeft via e-mail van 10 november 2021 gereageerd op de reactie van eiseres.
Bij e-mail van 12 november 2021 heeft de rechtbank verweerder vragen gesteld en een ontbrekend gedingstuk opgevraagd. Op dezelfde dag heeft verweerder via e-mail de vragen van de rechtbank beantwoord en het ontbrekende gedingstuk alsnog ingebracht.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , voorzitter van eiseres, en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S.M. Evenhuis en A.M. Postma. Stichting MTB heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] voorzitter, en
[naam 4] .
Overwegingen
Feiten
1. Stichting MTB is voornemens een mtb-route te realiseren die loopt door het Johan Smitpark en het Waterpark. De mtb-route wordt in meerdere fasen gerealiseerd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de realisatie in drie fasen plaatsvindt.
De eerste fase bestaat uit een nieuw aan te leggen singletrack (met een lengte van ongeveer 4,6 km), zijnde een smal en vaak slingerend pad met een maximale breedte van 60 cm dat in één richting wordt bereden. Een groot deel van de route zal, vanwege de natte ondergrond, semi-verhard worden uitgevoerd door middel van het aanbrengen van betongranulaat. Ook worden er twee verdiepte bruggetjes gerealiseerd, bestaande uit een aantal planken van in totaal 1 m breed en 3 m lang die aan elkaar zijn bevestigd met vlonderschroeven en over de sloot worden gelegd.
De tweede fase ziet op het aanleggen van een zogenaamde pumptrack nabij de sportvelden. Een pumptrack is een kortebaan met een breedte van 2 m, bestaande uit zand met een toplaag van gralux.
In een afzonderlijke (derde) fase wordt de eerste fase uitgebreid met een traject om het waterzuiveringsgebied/rioolwaterzuivering. Deze fase heeft een lengte van ongeveer 1,4 km.
2. De aanvraag en de besluitvorming hierop zien enkel op de eerste fase van de mtb-route (met een lengte van ongeveer 4,6 km). Waar in deze uitspraak wordt verwezen naar de (voorgenomen) mtb-route, wordt daarmee de eerste fase bedoeld.
3. Gelet op het uittreksel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is eiseres op 17 december 2018 opgericht. Haar activiteiten bestaan uit het in stand houden en bevorderen van de waardes van het Johan Smitpark en Waterpark en het naburig groen in Zuidhorn en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
Juridisch kader
4. Artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk, (b) het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt, samengevat weergegeven, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien: (a) het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat het bouwen voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012, (b) het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat het bouwen voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening, (c) de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en (d) het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is.
5. De voorgenomen mtb-route wordt gerealiseerd op gronden waarvoor de navolgende drie bestemmingsplannen gelden: “Kernen Briltil en Zuidhorn”, “Spoorbrug Zuidhorn” en “Buitengebied Zuidhorn”.
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de mtb-route binnen het bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn” wordt gerealiseerd op gronden met de enkelbestemming “Groen”, de enkelbestemming “Sport”, de enkelbestemming “Water” en de dubbelbestemming “Leiding-Riool”.
De dubbelbestemming “Leiding-Riool” is in deze zaak enkel van toepassing op gronden met de enkelbestemming “Groen”.
De van toepassing zijnde planregels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de mtb-route binnen het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” wordt gerealiseerd op gronden met de enkelbestemming “Groen”, de enkelbestemming “Sport”, de enkelbestemming “Verkeer”, de enkelbestemming “Water-2”, de dubbelbestemming “Leiding-Riool” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 5”.
De dubbelbestemming “Leiding-Riool” is in deze zaak enkel van toepassing op gronden met de enkelbestemmingen “Verkeer” en “Groen”.
De van toepassing zijnde planregels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de mtb-route binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Zuidhorn” wordt gerealiseerd op gronden met de bestemming “Verkeer-4”.
De van toepassing zijnde planregels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Besluitvorming
6. Bij aanvraag van 11 september 2019, nadien aangevuld, heeft Stichting MTB verweerder verzocht haar een omgevingsvergunning te verlenen voor het aanleggen van een mtb-route door het Johan Smitpark en het Waterpark nabij het perceel Sportlaan 1 in Zuidhorn. Deze aanvraag ziet op de activiteiten ‘bouwen’ (voor het realiseren van twee verdiept liggende fietsbruggen) en ‘aanleggen’ (van een mtb-route) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wabo.
Bij de aanvraag is een Quickscan gevoegd. Deze Quickscan is getiteld ‘Quickscan Wnb MTB route Zuidhorn’, opgesteld door Buro Bakker adviesbureau voor ecologie (hierna: Buro Bakker), en gedateerd 18 juli 2019. Verder is bij de aanvraag een notitie gevoegd, getiteld ‘Nader onderzoek wilde ridderspoor Waterpark Zuidhorn’, opgesteld door Buro Bakker en gedateerd 22 augustus 2019.
7. In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘aanleggen’ verleend. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de weigeringsgronden, neergelegd in artikelen 2.10 en 2.11 van de Wabo, niet van toepassing zijn, zodat hij de gevraagde omgevingsvergunning voor beide activiteiten moet verlenen.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder aanvulling van de grondslag. Deze aanvulling betreft de vaststelling dat een deel van de mtb-route wordt gerealiseerd op gronden geregeld binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Zuidhorn” met de bestemming “Verkeer-4”, en dat de aanleg van de mtb-route niet in strijd is met deze bestemming.
8.1. Wat betreft de activiteit ‘bouwen’ heeft verweerder zich op de navolgende standpunten gesteld.
De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ ziet op het realiseren van twee (fiets)bruggetjes. Het eerste bruggetje is gelegen binnen de bestemming “Water” van het bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn”. Het tweede bruggetje is gelegen binnen de bestemming “Water-2” van bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn”. Het bouwplan past binnen deze bestemmingen. Verder is een positief welstandsadvies (een zogenaamd stempeladvies) afgegeven dat door eiseres niet inhoudelijk is bestreden. Ook is het aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit en de bouwverordening.
De weigeringsgronden, neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, zijn niet van toepassing.
8.2. Wat betreft de activiteit ‘aanleggen’ heeft verweerder zich op de navolgende standpunten gesteld.
8.2.1. De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen’ is ten eerste vereist voor het aanleggen van de mtb-route op gronden binnen het bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn” met de dubbelbestemming “Leiding-Riool”. De leidingbeheerder (in dit geval de gemeente Westerkwartier) heeft verklaard dat hij geen bezwaar heeft tegen het feit dat de mtb-route deels wordt aangelegd op gronden met deze dubbelbestemming. Er wordt immers niet boven op de leidingen gebouwd zodat deze bereikbaar blijven. Artikel 25.5.3 van de planregels staat daarom niet in de weg aan vergunningverlening.
Voor deze gronden geldt tevens de enkelbestemming “Groen”. Uit artikel 9.1, onder b, van de planregels blijkt dat deze gronden onder andere bestemd zijn voor voet- en fietspaden. Mtb-activiteiten zijn op deze gronden toegestaan.
De weigeringsgrond, neergelegd in artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo, is niet van toepassing.
8.2.2. De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen’ is ten tweede vereist voor het aanleggen van de mtb-route op gronden binnen het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” met de dubbelbestemming “Leiding-Riool”. Omdat de werkzaamheden niet dieper zullen plaatsvinden dan 5 cm onder het maaiveld, komt het doelmatig en veilig functioneren van de leiding niet in gevaar. Artikel 9.3.3 van de planregels staat daarom niet in de weg aan vergunningverlening.
Voor deze gronden gelden tevens de enkelbestemmingen “Verkeer” en “Groen”. Op grond van artikel 5.1, onder b, van de planregels zijn de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden bestemd voor fiets- en voetpaden. Op grond van artikel 3.1, onder a, van de planregels zijn de voor ‘Groen’ aangewezen gronden bestemd voor voet- en fietspaden. Mtb-activiteiten passen binnen deze bestemmingen.
De weigeringsgrond, neergelegd in artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo, is niet van toepassing.
8.2.3. De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen’ is niet vereist voor het aanleggen van de mtb-route op gronden binnen het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” met de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 5”. Dit volgt uit artikel 11.4.2 van de planregels. Immers, in dit artikel is onder c bepaald dat de vergunningplicht ex artikel 11.4.1 van de planregels niet van toepassing is op werkzaamheden met een oppervlakte van minder dan 1.000 m² en/of die minder dan 50 cm onder het maaiveld plaatsvinden. De aanvraag ziet op werkzaamheden met een oppervlakte van minder dan 1.000 m² en er wordt minder dan 50 cm diep gegraven.
8.3. Het aanleggen van een mtb-route is niet in strijd met de bestemming “Sport” van zowel bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn” als bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn”. Ter onderbouwing hiervan is verwezen naar de toelichting bij het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn”. Daaruit blijkt dat deze gronden onderdeel uitmaken van het ter plaatse aanwezige sportcomplex, gelegen binnen het bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn”. Over deze gronden lopen nu al voet- en fietspaden. Ook voorziet de sportbestemming in het bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn” in de mogelijkheid tot het oprichten van enige bijbehorende bebouwing.
Bij de toetsing van de activiteit ‘aanleggen’ is al geoordeeld dat mtb-activiteiten niet in strijd zijn met de bestemming “Groen” van bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn” en de bestemmingen “Groen” en “Verkeer” van bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn”. Ook is al afzonderlijk geoordeeld dat mtb-activiteiten niet in strijd zijn met de bestemming “Verkeer-4” van bestemmingsplan “Buitengebied Zuidhorn”.
Een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is daarom niet nodig.
8.4. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) is niet aan de orde. Dit volgt uit de ‘Quickscan Wnb mtb-route Zuidhorn’ en het nader onderzoek naar de Wilde Ridderspoor. De door eiseres overgelegde contra-expertise leidt niet tot een andere conclusie.
8.5. De overige bezwaargronden vallen niet binnen de toetsingskaders en zijn daarom niet dan wel summier besproken. Dit betreft, onder meer, de navolgende bezwaargronden: geen onderzoek naar draagvlak, geen overleg met belanghebbenden, geen onderzoek naar alternatieven en veiligheid wandelaars/fietsers in het geding.
Beoordeling van het beroep
Toetsingskader
9. Het aangevraagde project ziet op de aanleg van een mtb-route op gronden met verschillende bestemmingen, geregeld in drie bestemmingsplannen. De aanvraag ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘aanleggen (van werken/werkzaamheden)’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wabo.
10. Het toetsingskader voor de activiteit ‘bouwen’ is neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit betreft een zogenaamd limitatief-imperatief stelsel. Als de weigeringsgronden zich niet voordoen, moet de omgevingsvergunning worden verleend. Binnen dit toetsingskader is geen ruimte voor een belangenafweging of een toetsing aan alternatieven.
11. Uit artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen’ alleen maar is vereist in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan is bepaald. Voor een dergelijke vergunning (hierna: aanlegvergunning) geldt op grond van artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo (eveneens) een limitatief-imperatief stelsel. De aanlegvergunning mag alleen worden geweigerd als de werkzaamheid in strijd is met de bestemmingsplanregels. Binnen dit toetsingskader is geen ruimte voor een belangenafweging of een toetsing aan alternatieven. Uit de systematiek van de wet volgt dat deze afweging reeds wordt geacht plaats te hebben gevonden in het bestemmingsplan op grond waarvan de ontwikkeling (bestemming) is toegestaan.
12. Als voor het aanleggen van werken geen aanlegvergunning (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo) is vereist omdat dit op grond van een bestemmingsplan niet is bepaald, betekent dit nog niet dat de aanleg van werken niet in strijd is met het bestemmingsplan. Aanlegactiviteiten zijn immers een bijzondere vorm van grondgebruik die, ook als deze activiteiten niet aanlegvergunningplichtig zijn gemaakt, onverkort door de algemene gebruiksbepaling in een bestemmingsplan worden bestreken. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 juli 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AN6757.
Bij geconstateerde strijd met het bestemmingsplan door het gebruik is eveneens een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist. Bij deze vergunningverlening is wel ruimte voor een belangenafweging. Een toetsing aan alternatieven is volgens vaste rechtspraak slechts beperkt mogelijk. Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:375, r.o. 5.1.
Is de aanvraag bevoegd gedaan?
13. Eiseres heeft in haar reactie van 6 november 2021 opgemerkt dat de aanvraag is gedaan door A. Harstra (hierna: Harstra) en dat uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat Harstra geen bestuurder van de Stichting MTB is.
14. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Ter zitting heeft J. Wildeboer, voorzitter van de Stichting MTB, desgevraagd meegedeeld dat Harstra door hem mondeling is gemachtigd om, namens de Stichting MTB, de aanvraag bij verweerder in te dienen. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een aanvraag door een daartoe bevoegde. Verweerder heeft terecht de aanvraag in behandeling genomen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er een aanhaakplicht op grond van de Wnb (soortenbescherming)?
15. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat een ontheffing op grond van de Wnb niet aan de orde is en heeft zich hierbij gebaseerd op de door Buro Bakker opgestelde Quickscan en nadere rapportage.
16. Door eiseres is een contra-expertise overgelegd. Deze contra-expertise is in februari 2020 opgesteld door Natuurscope. Eiseres stelt dat in de Quickscan staat dat nader onderzoek naar de poelkikker en de waterspitsmuis nodig is. Die nadere onderzoeken zijn evenwel niet uitgevoerd.
17. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
17.1. De aanhaakverplichting betreffende de soortenbescherming op grond van de Wnb is geregeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) in samenhang met artikel 6.10a van het Bor. Deze aanhaakverplichting kan pas aan de orde zijn indien voor de activiteit (in deze zaak: het aanleggen van een mtb-route en het bouwen van twee fietsbruggetjes) niet alleen een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is vereist maar dat tevens een ontheffing op grond van de Wnb is vereist.
17.2. De rechtbank stelt allereerst vast dat de contra-expertise grotendeels berust op waarnemingen van omwonenden, er is geen veldonderzoek door Natuurscope verricht. Verder stelt de rechtbank vast dat in de contra-expertise niet wordt geconcludeerd dat de verbodsbepalingen van hoofdstuk 3 van de Wnb worden overtreden en dat, in weerwil van wat in de Quickscan is overwogen, wel een ontheffing is vereist. Ook wordt in de contra-expertise niet gemotiveerd waarom het onderzoek uit de Quickscan niet volledig of onjuist zou zijn.
17.3. Wat betreft het standpunt van eiseres dat nader onderzoek moet worden verricht naar de aanwezigheid van de poelkikker en de waterspitsmuis, constateert de rechtbank dat in de Quickscan een dergelijk vervolgonderzoek slechts noodzakelijk wordt geacht indien sprake zal zijn van het dempen van sloten. Hetzelfde geldt voor vleermuizen indien de kap van bomen aan de orde zou zijn. Verweerder en Stichting MTB hebben aangegeven dat deze werkzaamheden niet aan de orde zullen zijn.
17.4. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat vervolgonderzoek naar de poelkikker en de waterspitsmuis toch zou moeten worden uitgevoerd omdat deze soorten zich ook in het gebied tussen de te dempen sloten kunnen bevinden.
17.5. De rechtbank stelt vast dat in de contra-expertise naar de aanwezigheid van deze soorten geen onderzoek is gedaan. Verder overweegt de rechtbank dat de enkele aanwezigheid van een (beschermde) soort nog niet betekent dat daarmee een verbodsbepaling uit hoofdstuk 3 van de Wnb wordt overtreden en daarom een ontheffing is vereist. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110, r.o. 6.3, en 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4039, r.o. 22. Eiseres stelt ook niet dat een dergelijke situatie aan de orde is, maar enkel dat nog nader onderzoek verricht moet worden.
17.5. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder zijn standpunt, inhoudende dat er geen ontheffing op grond van de Wnb is vereist, baseren op de Quickscan. Een aanhaakplicht is daarom niet aan de orde. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Vergunde activiteit ‘aanleggen’
18. Eiseres stelt dat een fietsbrug wordt gerealiseerd op gronden waarvoor het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” geldt. Deze fietsbrug wordt gerealiseerd nabij de dubbelbestemming “Leiding-riool”. Niet kan worden uitgesloten dat het verankeren en/of funderen van de fietsbrug afbreuk zal doen aan het functioneren van de leiding.
19. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus dat eiseres stelt dat de aanlegvergunning op gronden binnen het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” met de dubbelbestemming “Leiding-Riool” niet verleend had mogen worden omdat artikel 9.3.3 van de planregels aan deze vergunningverlening in de weg staat. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de stukken (met name het advies van de bezwarencommissie) blijkt dat de fietsbruggen bestaan uit een aantal aan elkaar bevestigde planken die over de sloot worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat de fietsbruggen geen fundering hebben. Gelet hierop kan het plaatsen van de fietsbrug geen afbreuk doen aan het functioneren van de leiding, en staat artikel 9.3.3 van de planregels niet in de weg aan het verlenen van de vereiste aanlegvergunning.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Meer werken/werkzaamheden aanlegvergunningplichtig?
20. Eiseres stelt dat de oppervlakte aan beroerde grond binnen de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 5” van bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” volgens haar berekening groter is dan 1.000 m². Hierdoor is de uitzondering op de aanlegvergunning-plicht, zoals neergelegd in artikel 11.4.2 van de planregels, niet van toepassing.
Tevens worden binnen deze dubbelbestemming borden geplaatst. De borden worden geplaatst tot een diepte van 55-65 cm onder maaiveld waarbij de grond wordt beroerd, zo stelt eiseres. Dit is dieper dan 50 cm. Hierdoor is de uitzondering op de aanlegvergunningplicht, zoals neergelegd in artikel 11.4.2 van de planregels, niet van toepassing.
Voor activiteiten binnen de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 5” is daarom een aanlegvergunning nodig, wat verweerder niet heeft onderkend. Ook is hierbij vereist dat de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport overlegt. Dat is niet gedaan.
21. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
21.1. In de aanvullende bijlagen bij het beroepschrift onder H komt eiseres tot een berekening van de door de aanleg van de mtb-route beroerde grond van 1.045 m². Daartoe heeft eiseres de mtb-route, voor zover die wordt aangelegd op genoemde dubbelbestemming, opgeknipt in drie delen van 28, 68 en 122 m lengte met een breedte van 70 cm en een langgerekte strook grond naast het nieuwe hockeyveld met een totaaloppervlakte van 892 m². De rechtbank kan deze berekening niet volgen. Op genoemde strook naast het hockeyveld zijn twee delen van de route gesitueerd, min of meer parallel aan elkaar. Eiseres onderbouwt niet waarom zij voor deze delen van de route niet dezelfde berekeningssystematiek heeft gevolgd als voor de andere delen. Als dat wel zou zijn gebeurd, dan zou de beroerde oppervlakte voor deze langgerekte lus in de route (uitgaande van de door eiseres in bezwaar in het geding gebrachte deelkaartjes) uitkomen op 162 m² (ongeveer 232 m x 0,70) in plaats van de door eiseres genoemde 892 m². Bovendien heeft eiseres niet onderbouwd waarom zij bij de berekeningen is uitgegaan van 70 cm in plaats van de maximale breedte van de route van 60 cm. Ook gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de oppervlakte beroerde grond ruimschoots onder de 1.000 m² blijft.
De uitzondering op de aanlegvergunningplicht, neergelegd in artikel 11.4.2, onder c, van de planregels is daarom van toepassing.
21.2. Uit de stukken blijkt, desgevraagd bevestigd ter zitting, dat de aanvraag niet ziet op het plaatsen van bebording en dat dit dus ook niet is vergund. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de bebording kan worden geduid als straatmeubilair, wat vergunningsvrij is op grond van artikel 2 van bijlage II bij het Bor.
Omdat de plaatsing van bebording geen onderdeel uitmaakt van de voorliggende besluitvorming, behoeft deze beroepsgrond geen bespreking.
21.3. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Is een vergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ vereist?
22. Eiseres stelt dat zowel de beoogde bouwactiviteiten als de beoogde aanleg van de mtb-route (al dan niet aanlegvergunningplichtig) in strijd zijn met de verschillende bestemmingen, zodat er ook een omgevingsvergunning voor ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is vereist. Dit heeft verweerder niet onderkend. Hierbij had artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo toegepast moeten worden en had de uitgebreide voorbereidingsprocedure doorlopen moeten worden.
23. Ten aanzien van gronden binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Zuidhorn” heeft eiseres aangevoerd dat mtb-activiteiten in strijd zijn met de bestemming “Verkeer-4” omdat mtb-activiteiten behoren tot extensieve recreatie en niet tot ‘vervoer over de weg’.
Eiseres heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 1 maart 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:956.
Ook wordt gebruik gemaakt van de vaste dam KVD40056, waarvoor geen toestemming is gevraagd en verkregen van het waterschap.
24. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
24.1. In de door eiseres genoemde uitspraak lag een omgevingsvergunning voor de aanleg van een mtb-route voor. Deze route was gelegen op gronden met de bestemming “Bos” en deze gronden waren, onder meer, bestemd voor extensief recreatief medegebruik. In de planregels was ‘extensief recreatief medegebruik’ gedefinieerd als: extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat het voorgenomen gebruik als mtb-route niet wezenlijk verschilt van een normale fietsroute door het bos en dat dit gebruik daarmee kan worden geduid als extensieve recreatie in de zin van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Dit oordeel in die zaak betekent, anders dan eiseres veronderstelt, niet dat mtb-activiteiten altijd moeten worden geduid als een vorm van extensieve recreatie en dat dit gebruik enkel is toegestaan indien de bestemming expliciet extensieve recreatie toestaat.
De vraag of het gebruik ten behoeve van mtb-activiteiten in de thans voorliggende zaak op grond van de ter plaatse geldende bestemmingen is toegestaan, moet worden beoordeeld aan de hand van de regels en eventueel toelichting behorende bij die bestemmingen. Of extensieve recreatie expliciet is opgenomen als toegestaan gebruik, is hierbij niet doorslaggevend.
In deze zaak loopt de mtb-route over gronden met de bestemming “Verkeer-4”. Naar het oordeel van de rechtbank kan het fietsen op een mountainbike op deze gronden worden geschaard onder ‘vervoer over de weg’. Dit gebruik is daarom in overeenstemming met de bestemming en is dus toegestaan.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
24.2. Ter zitting heeft de rechtbank eiseres gevraagd haar beroepsgrond over het gebruiken van de vaste dam van het waterschap nader toe te lichten. Eiseres heeft hierop meegedeeld dat zij in 2019/2020 heeft gebeld met het waterschap. De medewerker die zij aan de telefoon kreeg was niet op de hoogte van het voornemen om een mtb-route te realiseren waarbij er over deze dam zou worden gefietst. Deze medewerker deelde, zo werd ter zitting gesteld, mee dat de dam aangepast of afgesloten zou moeten worden. Als het waterschap de dam afsluit, kan de mtb-route niet worden gerealiseerd, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt hierover dat deze beroepsgrond, feitelijk inhoudende dat het project niet kan worden gerealiseerd, niet is onderbouwd. De enkele stelling dat een medewerker van het waterschap desgevraagd telefonisch zou hebben meegedeeld dat de dam misschien wordt afgesloten, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank voegt hieraan toe dat ter zitting is gebleken dat er onduidelijkheid is over de eigendomssituatie van deze dam. De dam is in eigendom bij verweerders gemeente, de provincie Overijssel of het waterschap. Als het waterschap geen eigenaar is, is toestemming van het waterschap helemaal niet aan de orde. Verder overweegt de rechtbank dat de dam is gelegen binnen de bestemming “Verkeer-4”, dat fietsen met een mountainbike in overeenstemming is met deze bestemming en dat deze gronden al worden gebruikt ten behoeve van het verkeer. Daarmee ziet de rechtbank voor deze procedure niet in hoe het waterschap het gebruik conform het bestemmingsplan kan tegenhouden. Wat het waterschap overigens ook niet heeft gedaan.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
25. Ten aanzien van gronden binnen het bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn” heeft eiseres aangevoerd dat mtb-activiteiten in strijd zijn met de bestemming “Sport”, omdat dit gebruik niet kan worden aangemerkt als een sportfunctie maar als extensieve recreatie. Mtb-activiteiten zijn volgens eiseres ook in strijd met de bestemming “Groen” omdat sprake is van extensieve recreatie wat niet is toegestaan op fietspaden. Ter onderbouwing van deze standpunten heeft eiseres (wederom) verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 1 maart 2019.
Mtb-activiteiten kunnen volgens eiseres ook niet worden aangemerkt als binnen de bestemming “Groen” toegestane sport- en speelvoorzieningen. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat hieronder jeu de boules wordt verstaan.
Eiseres stelt dat het toestaan van sportvoorzieningen binnen de bestemming “Groen”, terwijl in hetzelfde bestemmingsplan tevens een afzonderlijke bestemming “Sport” is opgenomen, zich niet verdraagt met de systematiek van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012). Eiseres heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1356, r.o. 4.2 t/m 4.5.
Verder stelt eiseres dat verweerder feitelijk meet met twee maten. Verweerder kan niet stellen dat mtb-activiteiten zowel vallen onder ‘sport’ als onder ‘fietsen/extensieve recreatie’. Verweerder zal een keuze moeten maken.
26. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
26.1. Wat betreft de stelling van eiseres dat mtb-activiteiten moeten worden geduid als extensieve recreatie en dat dit niet expliciet is toegestaan binnen de bestemmingen “Sport” en Groen”, verwijst de rechtbank naar haar oordeel bij overweging 24.1.
26.2. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen mtb-activiteiten zowel worden geschaard onder sportfuncties (toegestaan bij de bestemming “Sport”) als onder het fietsen over fietspaden (toegestaan binnen de bestemming “Groen”). Van strijd met deze bestemmingen is daarom geen sprake. Of mtb-activiteiten tevens kunnen worden geschaard onder de omschrijving ‘sport- en speelvoorzieningen’ binnen de bestemming “Groen” en of deze wijze van bestemmen zich verdraagt met de SVBP 2012 (los van de vraag of dit in de thans voorliggende procedure aan de orde kan komen) behoeft daarom geen bespreking.
Dat een bepaald gebruik past binnen meerdere bestemmingen (in dit geval binnen de bestemmingen “Sport” en “Groen”) is niet ongebruikelijk en betekent ook niet dat er gemeten wordt met twee maten.
26.3. Deze beroepsgronden slagen niet.
27. Ten aanzien van gronden binnen het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” heeft eiseres ten eerste aangevoerd dat mtb-activiteiten in strijd zijn met de bestemming “Sport” omdat binnen deze bestemming enkel een overdekt zwembad is toegestaan. Fietspaden en dus ook mtb-routes zijn niet toegestaan, aldus eiseres.
28. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
28.1. Volgens vaste rechtspraak zijn de op de verbeelding/plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan - of zoals hier het gebruik - in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang (systematiek) duidelijk zijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:581, r.o. 5.2.
28.2. Artikel 4.1, onder a, van de planregels bepaalt dat de voor ‘Sport’ aangewezen gronden bestemd zijn voor sportvoorzieningen in de vorm van een overdekt zwembad, clubgebouwen of kantines. Uit de stukken blijkt dat dit zwembad niet meer aanwezig is op deze gronden en hier ook niet meer terug zal komen. Het is daarom niet duidelijk wat er op deze gronden dan wel is toegestaan. Gelet op deze onduidelijkheid mag worden ‘teruggevallen’ op de toelichting om de bedoeling van de planwetgever te achterhalen. Dat heeft verweerder in het bestreden besluit ook gedaan.
In de toelichting bij het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” is over de bestemming “Sport” het navolgende opgenomen.
“Vanwege de opschuiving van de vrijwaringszone voor de vaarweg en met het oog op de noodzakelijke aanleg van werkterreinen is een deel van de huidige bestemming “Sport” meegenomen. Het betreft het terrein van het voormalige zwembad. Opnemen van deze sportbestemming is noodzakelijk omdat deze gronden tijdens de aanlegfase van de brug de functie als tijdelijk werkterrein krijgen. Zie ook hieronder bij de toelichting op de betreffende gebiedsaanduiding. In groter verband maakt deze bestemming deel uit van het ter plaatse aanwezige sportcomplex. De basisbestemming voor het hele sportcomplex (bestemmingsplan Kernen Briltil-Zuidhorn) laat in zekere mate ook bijbehorende bebouwing toe. Deze regeling is gehandhaafd. Datzelfde geldt voor de mogelijkheid om met
toepassing van een afwijkingsbevoegdheid extra bebouwing ten behoeve van de
basisfunctie (= sport) op te nemen.”
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het de bedoeling van de planwetgever is geweest om deze gronden te laten aansluiten bij c.q. onderdeel te laten uitmaken van de gronden met de bestemming “Sport” binnen het bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn”.
28.3. In laatstgenoemd bestemmingsplan is in artikel 9.1 van de planregels expliciet bepaalt dat de voor ‘Sport’ aangewezen gronden niet alleen bestemd zijn voor een sporthal en een overdekt zwembad maar tevens bestemd zijn voor sportfuncties. De rechtbank heeft hiervoor, bij overweging 26.2, reeds geoordeeld dat mtb-activiteiten kunnen worden geschaard onder de term sportfuncties. Van strijd met het bestemmingsplan is daarom geen sprake.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
29. Ten aanzien van gronden binnen het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” heeft eiseres ten tweede aangevoerd dat verweerder niet heeft onderkend dat de mtb-route ook loopt over gronden met de aanduidingsregel “Overige zone-werkterrein”. Dit werkterrein is planologisch nog aanwezig geweest tot 14 september 2020 zodat hiermee rekening moest worden gehouden bij de besluitvorming. Een fietspad ten behoeve van mtb-activiteiten verdraagt zich niet met een werkterrein ten behoeve van de realisatie van een spoorbrug, aldus eiseres.
30. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
30.1. Artikel 16.1.1, onder a, van de planregels bepaalt dat de voor 'overige zone - werkterrein' aangewezen gronden, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen (dubbel)bestemmingen, mede aangewezen zijn voor het inrichten van een werkterrein annex voorbouwterrein. Dit artikel, onder b, bepaalt dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - werkterrein', de gronden en bouwwerken voor maximaal 5 jaar na vaststelling van dit bestemmingplan mogen worden gebruikt als werkterrein ten behoeve van de bouw en montage van een spoorbrug.
30.2. De rechtbank overweegt allereerst dat zij het standpunt van verweerder - dat deze aanduidingsregel geen actuele waarde meer heeft - onderschrijft. Immers, de spoorbrug is al gerealiseerd en ten tijde van het bestreden besluit was de genoemde 5 jaar termijn vervallen.
Ter informatie van eiseres voegt de rechtbank hieraan toe dat uit deze planregel volgt dat medegebruik ten behoeve van een werkterrein gedurende maximaal 5 jaren is toegestaan. Anders dan eiseres veronderstelt volgt hieruit niet dat gedurende die 5 jaren deze gronden alleen maar mogen worden gebruikt als werkterrein. Het toegestane gebruik is geregeld in de onderliggende bestemming “Sport”. Dat een mtb-route in overeenstemming is met deze bestemming heeft de rechtbank in deze uitspraak al eerder geoordeeld.
30.3. Deze beroepsgrond slaagt niet.
31. Ten aanzien van gronden binnen het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” heeft eiseres ten derde aangevoerd dat verweerder niet heeft onderkend dat de mtb-route ook loopt over gronden met de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering”. Mtb-activiteiten zijn in strijd met deze bestemming omdat een fietspad voor een mtb-route zich hiermee niet verdraagt, aldus eiseres.
32. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
32.1. Artikel 13.1 van de planregels bepaalt dat de voor 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden, naast het bepaalde in de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd zijn voor het waterbeheer en de waterkering.
32.2. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de mtb-route inderdaad loopt over gronden met de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering”. De onderliggende enkelbestemming betreft de bestemming “Verkeer”. De mtb’ers maken daar gebruik van de bestaande openbare weg. Dit is in overeenstemming met het bestemmingsplan, aldus verweerder.
32.3. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder. Het feit dat deze gronden tevens mogen worden gebruikt ten behoeve voor het waterbeheer en de waterkering laat onverlet dat gebruik in overeenstemming met de onderliggende enkelbestemming “Verkeer” onverkort is toegestaan. Het fietsen met een mountainbike is in overeenstemming met deze bestemming.
32.4. Deze beroepsgrond slaagt niet.
33. Ten aanzien van gronden binnen het bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn” heeft eiseres ten vierde aangevoerd dat een fietsbrug wordt gebouwd op gronden met de bestemming “Water-2”. Een fietsbrug voor een mtb-route heeft geen waterhuishoudkundige functie zodat dit niet kan worden geduid als een waterhuishoudkundige voorziening. Dit plaatsen/bouwen is daarom in strijd met het bestemmingsplan. Verder stelt eiseres dat dit bruggetje voor een deel is gelegen binnen de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering”. Dit heeft verweerder niet onderkend. Bouwen binnen deze dubbelbestemming is enkel toegestaan ten behoeve van het waterbeheer en de waterkering. Daarvan is hier geen sprake.
34. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
34.1. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder, neergelegd in het advies van de bezwarencommissie, dat een fietsbrug kan worden aangemerkt als een waterhuishoudkundige voorziening als bedoeld in artikel 8.1 van de planregels. Dat de term ‘brug’ niet expliciet in deze planregel wordt genoemd, doet hieraan niet af. De rechtbank stelt in dit kader vast dat de opsomming onder c van dit artikel niet uitputtend is. Immers, de term ‘waaronder’ is gebruikt.
34.2. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de bestemming “Water-2” ten hoogte van de te plaatsen brug 6 m breed is en dat de brug een lengte heeft van 3 m. Dit is door eiseres niet bestreden. De brug komt dus niet te liggen op de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering” die op de bestemming “Verkeer” ligt.
34.3. Deze beroepsgronden slagen niet.
Vergunde activiteit “bouwen”
35. Eiseres stelt dat de aanvraag zoals ingediend door Stichting MTB niet ziet op het bouwen van twee verdiepte bruggen en dat hierop geen beslissing is genomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres aangegeven dat er in het primaire besluit geen motivering over het onderdeel bouwen is opgenomen.
36. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
36.1. De gebruikelijke weg om een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen is langs elektronische weg als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Bor via het Omgevingsloket online of met gebruikmaking van het formulier als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Bor. Een aanvraag kan ook worden gedaan op andere wijze. Volgens vaste rechtspraak is een verzoek om omgevingsvergunning dat op andere wijze is gedaan, alleen dan een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, als voor het bestuursorgaan meteen duidelijk is of kan zijn dat een aanvraag is gedaan. Het dient daarbij altijd te gaan om een zelfstandig stuk. Alleen bij een dergelijke evidente aanvraag kan een omgevingsvergunning van rechtswege zijn gegeven. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:914, r.o. 3.4.
36.2. In deze zaak heeft Stichting MTB via de gebruikelijke weg een aanvraag voor de activiteit ‘aanleggen’ bij verweerder ingediend. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. In de toelichting bij deze aanvraag is aangegeven dat in de route twee verdiept liggende bruggen worden gebouwd. Daarbij is een aangezichtstekening opgenomen met maatvoering, materiaalkeuze en wijze van bevestiging.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht deze aangezichtstekening, opgenomen in de toelichting, aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit ‘bouwen’. Dat deze activiteit niet is aangevraagd via de gebruikelijke weg (maar op andere wijze) betekent niet dat er geen sprake is van een aanvraag.
36.2. De stelling van eiseres dat er geen beslissing is genomen op de aanvraag voor de activiteit ‘bouwen’ kan de rechtbank niet plaatsen. In het primaire besluit staat expliciet verwoord dat dit besluit betrekking heeft op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘aanleggen’ en op pagina 3 van dit besluit is de toetsing aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen.
36.3. Deze beroepsgronden slagen niet.
37. Eiseres stelt dat de twee fietsbruggen te kort en te onveilig zijn. Verweerder had niet kunnen volstaan met stellen dat het aannemelijk is dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit en de bouwverordening.
38. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
38.1. Wat betreft de toetsing aan het Bouwbesluit en de bouwverordening geldt een zogenaamde aannemelijkheidstoets. Dit is neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, onder a en b, van de Wabo. Het bevoegd gezag, in dit geval verweerder, komt enige mate van beoordelingsvrijheid toe.
38.2. Uit de stukken blijkt dat de fietsbruggen geen reguliere bruggen zijn maar dat deze bestaan uit een aantal aan elkaar bevestigde planken met een lengte van 3 m en een breedte van 1 m. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat aannemelijk is dat wordt voldaan aan de bepalingen van het Bouwbesluit en de bouwverordening. De rechtbank laat hiermee meewegen dat sprake is van een niet onderbouwde beroepsgrond. Het enkel stellen dat de bouwwerken in strijd moeten zijn met het Bouwbesluit en de bouwverordening is onvoldoende. Van eiseres mag worden verlangd dat zij enige onderbouwing geeft in de zin dat zij aangeeft met welke bepalingen van het Bouwbesluit en de bouwverordening de bouwwerken in strijd zijn en waaruit deze strijdigheid bestaat.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
39. Eiseres stelt dat het bouwplan (de realisatie van twee bruggetjes) niet voldoet aan criterium 8.2 van de Welstandsnota Zuidhorn. De vorm is immers in tegenspraak met het gebruik en de constructie.
40. De rechtbank heeft ter zitting eiseres gevraagd deze beroepsgrond te verduidelijken. Eiseres heeft hierop meegedeeld dat de bruggen te kort zijn en dat de constructie van de bruggen niet deugt. Dat had de welstandscommissie moeten onderkennen. Eiseres heeft geen problemen met het aangezicht van de bruggen. Zij heeft in dat kader meegedeeld “dat geloven we wel”.
De rechtbank overweegt dat de toetsing door de welstandscommissie is beperkt tot de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dit is neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo in samenhang met artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet. De toetsing of een bouwwerk voldoet aan de daarvoor geldende constructieve eisen vindt plaats in het kader van de toetsing aan het Bouwbesluit (artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo) en hiertoe is de welstandscommissie niet bevoegd.
Nu eiseres geen problemen heeft met het aangezicht (uiterlijk) van de bruggen, heeft zij het positieve welstandsadvies niet bestreden. De rechtbank volstaat hier met deze constatering.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Samenvattend
41. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de weigeringsgronden, neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, en artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo, niet van toepassing zijn, zodat hij gehouden was om de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘aanleggen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wabo te verlenen.
Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanleg van de mtb-route, los van de aanlegplicht, niet in strijd is met de verschillende bestemmingen, neergelegd in drie bestemmingsplannen. Hierdoor is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo niet vereist. Verweerder heeft daarom terecht de Stichting MTB niet in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen met deze activiteit.
Omdat er geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, heeft verweerder terecht de overige in bezwaar aangevoerde (en in beroep herhaalde) overige beroepsgronden niet besproken. Deze beroepsgronden kunnen pas aan de orde komen bij de vraag of wordt voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Die vraag komt in deze zaak niet aan de orde, gelet op het toetsingskader voor de vergunde activiteiten ‘bouwen’ en ‘aanleggen’.
Overwegingen ten overvloede
42. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres met name moeite heeft met hoe het gehele besluitvormingstraject is gelopen. Eiseres heeft in de voorfase kunnen inspreken en haar is hierbij meegedeeld dat de belangen van eiseres meegewogen zullen worden. De definitieve besluitvorming betreft evenwel een gebonden beschikking, waardoor een belangenafweging niet aan de orde is. Volgens eiseres was voor verweerder van meet af aan duidelijk dat sprake is van een gebonden beschikking waardoor op voorhand bekend was dat aan een afweging van belangen niet toegekomen zou worden. Volgens eiseres is de inspraak feitelijk ‘een wassen neus’ geweest zij voelt zich aan het lijntje gehouden.
43. De rechtbank merkt hierover, in een overweging ten overvloede, het volgende op.
Een voorgenomen project, zoals in deze zaak de aanleg van een mtb-route, wordt allereerst voorbesproken met het beslissingsbevoegde bestuursorgaan, in dit geval verweerder. Een project moet in beginsel vergunbaar zijn voordat dit in de inspraak wordt gebracht. Een project wordt in de regel in die voorfase zo uitgewerkt/aangepast dat er op voorhand geen juridische of praktische belemmeringen zijn. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Stichting MTB heeft ter zitting meegedeeld dat het traject, op aanwijzing van een medewerker (van de afdeling Groen) van verweerders gemeente, op onderdelen is aangepast. Ook blijkt uit de stukken dat een deel van de beoogde eerste fase uit het project is gehaald omdat hiervoor een ander traject (de uitgebreide voorbereidingsprocedure) moet worden doorlopen.
De ratio van inspraak c.q. het indienen van een zienswijze is dat het (betrokken) publiek in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op voorgenomen besluitvorming. De ingediende reacties kunnen zowel worden ingediend door personen die het (op onderdelen) niet eens zijn met deze voorgenomen besluitvorming als door personen die de voorgenomen besluitvorming onderschrijven. Dit laatste betreft zogenaamde adhesiebetuigingen. Deze fase in de besluitvorming wordt gebruikt om eventuele juridische of praktische belemmeringen, die de aanvrager en verweerder in eerste instantie niet hebben onderkend, in beeld te krijgen. Ook kunnen in deze fase insprekers hun belangen expliciet voor het voetlicht brengen. Het recht om de eigen mening te mogen geven betekent niet dat deze eigen mening de doorslag gaat geven. De inspreker krijgt niet automatisch ‘gelijk’. Op basis van de ingediende reacties kan het project op onderdelen worden aangepast. Ook is het mogelijk dat de initiatiefnemer afziet van het project.
Na de inspraak bepaalt uiteindelijk de initiatiefnemer of hij een aanvraag gaat indienen. Als hij hiertoe beslist, beslist hij (de aanvrager) wat er precies wordt aangevraagd. Verweerder kan de aanvrager hierover adviseren maar verweerder bepaalt niet wat de aanvrager aanvraagt. Verweerder is verplicht om te beslissen op de aanvraag zo deze is ingediend. Bij het beslissen op de aanvraag is verweerder gebonden aan het wettelijk kader dat op de aanvraag van toepassing is.
In deze zaak voldoet de aanvraag aan het wettelijk kader. Dit wettelijk kader betreft een zogenaamd limitatief-imperatief stelsel. Als de weigeringsgronden niet van toepassing zijn, dan moet verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verlenen. Een belangenafweging is dan niet aan de orde.
Conclusie
44. Het beroep is ongegrond.
45. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en mr. drs. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Bestemmingsplan “Kernen Briltil en Zuidhorn”

Artikel 9.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor ‘Groen’ aangewezen gronden bestemd zijn voor: (b) voet- en fietspaden en (e) sport- en speelvoorzieningen.
Binnen de bestemming “Groen” is geen aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 13.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor ‘Sport’ aangewezen gronden bestemd zijn voor: (a) sportfuncties (waaronder een sporthal en een overdekt zwembad, alsmede clubgebouwen), met de daarbij behorende voorzieningen zoals kantines en (b) het houden van evenementen.
Binnen de bestemming “Sport” is geen aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 17.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor ‘Water’ aangewezen gronden bestemd zijn voor (c) fiets- en voetgangersbruggen, met de daarbij behorende (e) bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Binnen de bestemming “Water” is geen aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 25.1 van de planregels bepaalt dat de voor ‘Leiding-Riool’ aangewezen gronden, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd zijn voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding.
In artikel 25.5 van de planregels is voor de (dubbel)bestemming “Leiding-Riool” een aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 25.5.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is op of in de als 'Leiding-Riool' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, het onderstaande uit te voeren: (a) het aanbrengen van een gesloten wegdek; (b) het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging en (c) het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk.
Artikel 25.5.3 van de planregels bepaalt dat de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden slechts kan worden verleend mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Bestemmingsplan “Spoorbrug Zuidhorn”

Artikel 3.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor 'Groen' aangewezen gronden bestemd zijn voor: (b) voet- en fietspaden en (e) sport- en speelvoorzieningen.
Binnen de bestemming “Groen” is geen aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 4.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor 'Sport' aangewezen gronden bestemd zijn voor: (a) sportvoorzieningen in de vorm van een overdekt zwembad, clubgebouwen of kantines en (b) het houden van evenementen.
Binnen de bestemming “Sport” is geen aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 5.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor 'Verkeer' aangewezen gronden bestemd zijn voor: (b) fiets- en voetpaden; met de daarbij behorende (g) overige bouwwerken, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
Binnen de bestemming “Verkeer” is geen aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 8.1 van de planregels bepaalt dat de voor 'Water - 2' aangewezen gronden bestemd zijn voor: (a) watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen en (b) oevers, bermen en beplanting; met de daarbij behorende: (c) bouwwerken, waaronder duikers en/of dammen en beschoeiingen.
Binnen de bestemming “Water - 2” is geen aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 9.1 van de planregels bepaalt dat de voor 'Leiding-Riool' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd zijn voor een rioolpersleiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook.
In artikel 9.3 van de planregels is voor de (dubbel)bestemming “Leiding-Riool” een aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 9.3.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning is vereist: (a) het aanbrengen van een gesloten wegdek; (b) het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging en (c) het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk.
Artikel 9.3.3 van de planregels bepaalt dat de omgevingsvergunning slechts zal worden verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.
Artikel 11.1 van de planregels bepaalt dat de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede zijn bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen, de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.
In artikel 11.4 van de planregels is voor de (dubbel)bestemming “Waarde - Archeologie 5” een aanlegvergunningplicht opgenomen.
Artikel 11.4.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning is vereist: (b) het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; en (k) het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
Artikel 11.4.2 van de planregels bepaalt dat het bepaalde in lid 11.4.1 niet van toepassing is op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke: (c) betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m2 bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
Artikel 11.4.3 van de planregels bepaalt dat de genoemde omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien: (b) vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Bestemmingsplan “Buitengebied Zuidhorn”

Artikel 20.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor 'Verkeer - 4' aangewezen gronden bestemd zijn voor (a) het vervoer over de weg.
Binnen deze bestemming is geen aanlegvergunningplicht opgenomen.