ECLI:NL:RBOVE:2021:4510

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
08.056266.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij een 28-jarige man is veroordeeld tot betaling van € 43.172,75 aan de Staat wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie, die op 18 november 2021 werd behandeld, betrof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, heeft tijdens de zitting zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat het totaalbedrag verlaagd moest worden op basis van een andere berekening van de dagen en de verdeling tussen crack en snuifcocaïne.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de verkoop van cocaïne in de periode van 1 maart 2020 tot en met 17 mei 2021. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevolgd zoals gepresenteerd in het rapport van 11 oktober 2021, en heeft de omvang van het voordeel vastgesteld op € 43.172,75. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit bedrag.

De beslissing is genomen op basis van de wettige bewijsmiddelen en de rechtbank heeft de wettelijke voorschriften in acht genomen. Het vonnis is openbaar uitgesproken en is ondertekend door de rechters, waarbij opgemerkt wordt dat twee rechters niet in de gelegenheid waren om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.056266.21
Datum vonnis: 2 december 2021
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in de P.I. Zwolle.

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 43.172,75.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 18 november 2021. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat in Deventer, is op die terechtzitting op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie mr. M. Hoekstra zijn vordering gehandhaafd.
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig de overgelegde pleitnota, gesteld dat zij ten aanzien van de berekening van het voordeel en de opgenomen posten geen opmerkingen heeft. De raadsvrouw staat op het standpunt dat het totaalbedrag verminderd moet worden, omdat zij meent dat van 261 kalenderdagen uitgegaan moet worden in plaats van 441 dagen. Het totaalbedrag komt volgens haar berekeningen neer op € 25.551,50.
De veroordeelde heeft tevens de verdeling tussen de crack en snuifcocaïne aangescherpt. Volgens hem moet worden uitgegaan van een verdeling van 75/25 of van 80/20.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 2 december 2021 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening
wederrechtelijk verkregen voordeel van 11 oktober 2021 (hierna: het rapport).
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering wat bewezen is verklaard in het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank. De periode die de rechtbank in haar vonnis bewezen heeft verklaard, is 1 maart 2020 tot en met 17 mei 2021. De rechtbank gaat uit van 441 kalenderdagen. De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen aannemelijk dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de door hem verkochte cocaïne en de rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen tevens de schatting van dat voordeel. De rechtbank acht de berekening in het rapport aannemelijk en zal deze dan ook volgen. De rechtbank gaat niet uit van de door de veroordeelde aangescherpte verdeling tussen crack en snuifcocaïne. Deze stelling is niet nader onderbouwd en is niet in het voordeel, maar juist in het nadeel van de veroordeelde. De 80-20 verdeling levert namelijk een hoger te ontnemen bedrag op, te weten € 57.042,75.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 43.172,75.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 43.172,75.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 863 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K van Rosmalen, voorzitter, mr. N.J.C. Monincx en A.S. Metgod, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.
Mr. N.J.C. Monincx en mr. A.S. Metgod zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.