ECLI:NL:RBOVE:2021:4319

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
ak_19 _ 1724
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een ondersteuningsaanvraag op grond van de Wmo 2015 met toekenning van een woonvoorziening en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke door verweerder was afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 3 september 2020 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door A.E. Assink-Meijer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure meer dan 15 maanden heeft geduurd, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was, omdat er voldoende medische onderbouwing was voor de noodzaak van een woonvoorziening. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat aan eiseres een zorgunit wordt toegekend. Tevens is er een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen wegens de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft verweerder en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 1.000,- en € 500,- aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1724

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. R.N. Sahebdien,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: A.E. Assink-Meijer.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de ondersteuningsaanvraag van eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 13 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [naam 1] verpleegkundige [naam 2] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.E. Assink-Meijer.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen. Op 10 december 2020, 6 en 21 april 2021 heeft verweerder gereageerd. Hierop heeft eiseres gereageerd.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om, indien gewenst, binnen vier weken te laten weten dat zij opnieuw op een zitting willen worden gehoord. Nadat geen van de partijen hierop had gereageerd, heeft de rechtbank bepaald dat een tweede zitting achterwege blijft. Het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank ontleent aan het dossier de volgende relevante feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiseres, geboren in 1979, is bekend met de aandoening CVS/ME als gevolg waarvan zij beperkingen ondervindt. Eiseres woont in een (koop)woning, samen met haar moeder en twee zussen, die haar ondersteunen.
1.3.
Eiseres heeft vanaf december 2014, laatstelijk in augustus 2017, diverse aanvragen ingediend voor een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015.
1.4.
Op verzoek van verweerder is op 5 februari 2018 (stempeldatum 6 februari 2018) een advies uitgebracht door een medisch adviseur van Argonaut. Hij heeft geconcludeerd dat het verstrekken van woningaanpassingen een anti-revaliderend effect heeft, omdat daarmee de prikkel om tot een behandeling over te gaan sterk wordt verminderd. Verweerder heeft dit advies opgevolgd en de aanvraag van eiseres bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder verwijst naar het advies van 18 april 2017 van Sciopeng, het (aanvullende) ondersteuningsplan van 12 januari 2017 en 23 februari 2018 en het rapport van (stempeldatum) 6 februari 2018 van Argonaut. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Enschede, op het standpunt gesteld dat de aanvraag voor de woningaanpassing terecht is afgewezen. Het onderzoek is zorgvuldig uitgevoerd. Er bestaat een klachtenpatroon van chronische vermoeidheid maar er zijn geen objectiveerbare beperkingen aanwezig die aanleiding geven tot compenseren. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij niet bereid is om - anders dan op haar voorwaarden - mee te werken aan een aanvullend onderzoek.
3. Eiseres voert - samengevat weergegeven - aan dat het vaststaat dat er sprake is van beperkingen die compensatie behoeven. Of sprake is van aantoonbare medische beperkingen op grond van ziekte of gebrek is niet relevant. Uitsluitend is relevant of er voldoende aanwijzingen zijn dat er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid. Verweerder heeft een onjuiste beoordelingsmaatstaf aangelegd. Verder stelt eiseres dat de beperkingen meer dan voldoende geobjectiveerd zijn. Voor haar aandoening heeft zij een indicatie voor persoonlijke verzorging toegekend gekregen vanuit de Zorgverzekeringswet. Voorts stelt eiseres dat verweerder niet heeft onderbouwd dat door het verstrekken van de voorziening een behandeling wordt bemoeilijkt of tegengewerkt. Eiseres acht het advies van Argonaut niet zorgvuldig. Ondanks een toezegging van de wethouder dat verweerder contact zou zoeken met dr. Visser is dit niet gebeurd. Eiseres heeft ten slotte verzocht om schadevergoeding ter hoogte van € 1.500,- vanwege de lange duur van de procedure.
Voorafgaand aan de zitting heeft eiseres een medisch advies overgelegd van Lechner Consult, gedateerd 3 mei 2020. Volgens de verzekeringsarts W.E.L. de Boer heeft eiseres objectiveerbare beperkingen in het gebruik van de woning. Vanuit medisch oogpunt zou een traplift een adequate oplossing kunnen zijn.
4. De beoordeling door de rechtbank.
4.1.
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4.2.
Verweerder heeft in beroep een contra-expertise laten verrichten. Verweerder heeft daarbij aan onderzoeksbureau JPH Consult verzocht om advies uit te brengen en antwoord te geven op de volgende vragen:
Graag een volledige medische beoordeling inzake normaal gebruik maken van de woning en participeren binnen de leefomgeving;
Welke opties zijn mogelijk zodat eiseres normaal gebruik kan maken van de essentiële leefruimtes in en om de woning.
4.3.
Het medisch advies van 16 november 2020 is tot stand gekomen na (hetero) anamnese, onderzoek en observatie. Op 8 oktober 2020 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Naast de medisch adviseur van JPH Consult waren hierbij een ergonomisch adviseur, eiseres, een zus en de moeder van eiseres aanwezig. De medisch adviseur van JPH Consult heeft geen medische informatie opgevraagd bij de huisarts/specialist van eiseres.
4.4.
De medisch adviseur van JPH Consult adviseert in de rapportage van 16 november 2020 de volgende opties voor de huidige woonsituatie:
“-huidige woning aanpassen. Gezien de huidige natte cel en trap naar eerste verdieping is dit alleen realiseerbaar door een unit (slaapkamer en natte cel) kant en klaar in de achtertuin te plaatsen. Dit betekent echter dat de gehele tuin gebruikt dient te worden en er geen achterom meer is voor de overige bewoners. Deze unit betreft een kostbare aanpassing.
-cliënt verhuist met moeder en zussen naar een aangepaste woning of een woning die op korte termijn aangepast kan worden.
- cliënt verhuist met moeder en zussen naar een aangepaste bungalow (op camping). Kosten hiervan worden vergoed, zodat moeder haar huidige woning kan houden en hier ingeschreven kan blijven staan.”
4.5.
In de brief van 9 december 2020 heeft verweerder, naar aanleiding van het advies van JPH Consult het volgende, voor zover hier van belang, aangegeven:
“Op grond van de rapportage van JPH onderzoekt de gemeente de hierboven genoemde opties om op een adequate wijze de beperkingen van belanghebbende, voor zover mogelijk, te compenseren. Zij zal hierover contact opnemen met gemachtigde dan wel belanghebbende. De gemeente is zich er van bewust dat het hier gaat om een spoedeisende situatie. (…) Gemachtigde stelt dat op grond van het medisch onderzoek door JPH, vast is komen te staan dat er een medisch objectiveerbare noodzaak bestaat tot het compenseren van de beperkingen van belanghebbende. Gemachtigde stelt verder dat nu de beperkingen zijn geobjectiveerd de gemeente een verkeerde beoordelingsmaatstaf heeft aangelegd om de aanvraag te beoordelen en dat de stelling dat een woningaanpassing de behandeling zal gaan bemoeilijken niet te verdedigen is. Zij verzoekt u het besluit op bezwaar te vernietigen en de gemeente te veroordelen in de proceskosten.
Het college kan zich niet vinden in dit verzoek.
Zij is van mening dat het besluit van 1 maart 2018 om de aanvraag gericht op het gebruik maken van de woning af te wijzen destijds tot stand is gekomen op basis van zorgvuldig onderzoek. Uit medisch onderzoek (december 2017) door een onafhankelijk bureau is gebleken dat er op dat moment geen medische noodzaak aanwezig was voor de ondersteuningsaanvraag. Om tijdens de bezwaarfase te komen tot een zorgvuldig advies (in verband met de ex nunc toetsing) is belanghebbende gevraagd om mee te werken aan een nieuw medisch onderzoek (eerste helft 2019). Het meest recente onderzoek was van december 2017. Belanghebbende heeft aangegeven alleen op haar voorwaarden te willen meewerken aan een nieuw medisch onderzoek. Op basis van deze voorwaarden was de onafhankelijkheid van het onderzoek in het geding en heeft er geen nieuw medisch onderzoek plaatsgevonden. Nu, 3 jaar later, heeft een nieuw medisch onderzoek door Lechner plaatsgevonden. Uit dit rapport (3 mei 2020) blijkt dat ook Lechner van mening is dat ten tijde van de genomen besluiten toekenning van een woonunit anti-revaliderend zou kunnen zijn, maar dat nu de bedlegerigheid voortduurt deze redenering niet meer geldig is. Lechner concludeert in haar advies dat een traplift een adequate oplossing zou kunnen zijn. Uit de contra-expertise van JPH Consult blijkt dat de situatie van belanghebbende inmiddels zodanig is dat verregaande maatregelen, zoals geadviseerd in de rapportage van JPH van 16 november 2020 noodzakelijk zijn. Het College verzoekt u het ingestelde beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om een veroordeling in de proceskosten van het geding af te wijzen.”
4.6.
In de brief van 6 april 2021 heeft verweerder aangegeven dat de meest passende en snelste oplossing is het realiseren van een zorgunit achter het huis. Na toestemming van de eigenaar van de woning wordt de zorgunit zo spoedig mogelijk geplaatst. Een toestemmingsverklaring is op 13 april 2021 door de eigenaar van de woning ondertekend en naar de rechtbank gestuurd. In de brief van 21 april 2021 stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
4.7.
De rechtbank overweegt dat het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 erop gericht moet zijn of iemand beperkingen heeft in zijn zelfredzaamheid. Deze beperkingen kunnen het gevolg zijn van een aandoening, zoals in het geval van eiseres. Bij de beoordeling of iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt, is niet zozeer de (medische) oorzaak van de beperkingen bepalend maar het enkele feit of die beperking leidt tot een gebrek aan zelfredzaamheid. Uit het advies van 16 november 2020 van JPH Consult blijkt dat de in rechtsoverweging 4.4. genoemde opties voor de woningaanpassing noodzakelijk zijn en dat de beperkingen van eiseres hiermee voldoende worden gecompenseerd. Verweerder neemt dit advies over. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de reacties van 6 en 21 april 2021 onvoldoende gemotiveerd waarom deze verdergaande maatregelen niet noodzakelijk waren ten tijde van het bestreden besluit. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het advies van JPH Consult van
16 november 2020 geen grond biedt voor het oordeel dat bij eiseres ten tijde van het bestreden besluit sprake was van minder vergaande beperkingen in haar zelfredzaamheid. Ook uit de overige beschikbare (medische) informatie blijkt dit niet. Het voorgaande brengt mee dat de conclusie van verweerder dat uit het advies blijkt dat bij eiseres ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van CVS/ME ook niet tot het oordeel kan leiden dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet in aanmerking kon komen voor de woningaanpassing. Het besluit is derhalve in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het beroep slaagt.
Verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn
4.8.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot een immateriële schadevergoeding in verband met de lange duur van de procedure. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
4.9.
Het is vaste rechtspraak dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, wordt verondersteld dat een belanghebbende natuurlijk persoon immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Voor de wijze van beoordeling van een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). Er zal doorgaans geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank mag ten hoogste anderhalf jaar duren. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Uit de hiervoor genoemde uitspraak volgt dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
4.10.
Verweerder heeft op 6 april 2018 het bezwaarschrift van eiseres ontvangen. Het bestreden besluit is op 13 augustus 2019 genomen. De behandeling van het bezwaar door verweerder heeft 16 maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase met 10 maanden is overschreden. Vanaf de ontvangst op 19 september 2019 van het beroepschrift heeft de behandeling van het beroep door de rechtbank ruim 23 maanden geduurd. De redelijke termijn bij de bestuursrechter is ook overschreden, nu deze meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn bij de bestuursrechter is ruim 5 maanden. De redelijke termijn is dus met 15 maanden overschreden.
4.11.
Voor de berekening van het bedrag van de schadevergoeding dat voor rekening komt van verweerder onderscheidenlijk van de Staat der Nederlanden wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. Daarvan komt afgerond € 1.000,- (10/15 deel) ten laste van verweerder en, afgerond, € 500,- (5/15 deel) ten laste van de Staat der Nederlanden.
Conclusie
4.12.
De rechtbank verklaart, gelet op het voorgaande, het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan eiseres op grond van de Wmo 2015 een woonvoorziening/woningaanpassing wordt toegekend. Verweerder heeft inmiddels toegezegd dat een zorgunit achter de woning van eiseres wordt geplaatst. De rechtbank overweegt dat deze uitspraak niet automatisch gevolgen heeft voor besluiten van na het bestreden besluit.
4.13.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
4.14.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0.5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de kosten van het advies van Lechner consult ziet de rechtbank geen aanleiding nu dit advies niet heeft geleid tot gegrondverklaring van het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat aan eiseres op grond van de Wmo 2015 een woonvoorziening wordt toegekend in de vorm van een zorgunit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van eiseres van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiseres van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.