ECLI:NL:RBOVE:2021:3889

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
08/080145-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarige dochter wegens gebrek aan bewijs

Op 19 oktober 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man, die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige dochter. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2021. De officier van justitie, mr. T. van Haaren - Paulus, had gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde feiten zou worden veroordeeld. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. D.G. Hassink, betwistte de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer en vroeg om vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. In haar oordeel over de bewijsmotivering benadrukte de rechtbank dat zedenzaken vaak slechts twee betrokkenen hebben: de verdachte en het slachtoffer. Aangezien de verdachte de beschuldigingen ontkende, was de verklaring van het slachtoffer de enige beschikbare getuigenis. De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, de verklaring van één getuige niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. Er was geen ander bewijs dat de verklaring van het slachtoffer ondersteunde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen van ontucht. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/080145-20 (P)
Datum vonnis: 19 oktober 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. van Haaren - Paulus en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.G. Hassink, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer, dat verdachte:
feit 1:met zijn dochter, [slachtoffer] , die toen nog geen zestien jaar was, ontucht heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen;
feit 2:met zijn minderjarige dochter [slachtoffer] ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1

hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand augustus 2019 tot en met 1 maart 2020 te Zwolle en/of in Zweden, (telkens) met (zijn kind) [slachtoffer] , geboren op [[2005]] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten

- het brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] ;
2

hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand augustus 2019 tot en met 1 maart 2020 te Zwolle en/of in Zweden, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer] , geboren op [[2005]] , door

- het (telkens) betasten van en/of wrijven over de vagina, clitoris, borst(en) en/of

billen van die [slachtoffer] en/of

- het likken van de vagina van [slachtoffer] en/of
- het door die [slachtoffer] laten aftrekken en/of vasthouden van zijn, verdachtes, penis;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde wordt veroordeeld.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de verklaring van [slachtoffer] uit te sluiten van het bewijs, omdat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar en daarmee ongeloofwaardig is. De raadsman heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat zich in het dossier onvoldoende bewijsmateriaal bevindt dat ondersteuning biedt aan de verklaring van de enige getuige, [slachtoffer] , zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Verdachte heeft ontkend dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft begaan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde seksuele handelingen: de aangever en de verdachte. Wanneer dan de verdachte de seksuele handelingen ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van de aangever – als getuige – als wettig bewijs beschikbaar zijn.
Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend aangenomen worden op grond van de verklaring van één getuige. Alleen de verklaring van aangeefster is dan ook onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn, iets dat haar verklaring ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat er om dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. [1]
Hiervoor is niet voldoende dat getuigen ‘de auditu’, ofwel van horen zeggen, verklaren over wat zij van het veronderstelde slachtoffer hebben gehoord. De bron van deze verklaringen blijft dan immers steeds het veronderstelde slachtoffer.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in deze zaak aan dit bewijsminimum is voldaan. Aangeefster heeft in een informatief gesprek met de politie op 9 september 2019 en in haar aangifte van Veilig Thuis van 11 september 2019 en ook in het informatief gesprek van 23 juni 2020 verklaard over de ten laste gelegde handelingen. Aangeefster heeft voor het eerst haar [vriendin] , haar [mentor] en de [leerlingencoördinator] , verteld over het misbruik. De verklaringen van deze getuigen zijn allen te herleiden naar één bron. De getuigen verklaren over hetgeen ze van aangeefster hebben gehoord en kunnen dan ook niet het vereiste steunbewijs leveren. De rechtbank is van oordeel dat zich daarnaast geen andere bewijsmiddelen in het dossier bevinden die de verklaring van aangeefster concreet kunnen ondersteunen, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

5.De schade van benadeelde

5.1
De vordering van de benadeelde partij
Mr. C.E. Jeekel heeft zich namens [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het schadebedrag bestaat uit immateriële schade.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met toewijzing van de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en met oplegging van de schademaatregel.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Omdat verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekthem daarvan
vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij, [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Faber voorzitter, mr. A. van Holten en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.