ECLI:NL:RBOVE:2021:3820

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
ZWO 20/1677.2
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek en herstel van gebreken in besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een Wob-verzoek van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen. De rechtbank heeft eerder op 30 maart 2021 een tussenuitspraak gedaan waarin gebreken in het bestreden besluit zijn geconstateerd. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. Verweerder heeft op 12 mei 2021 een nieuw besluit genomen, maar eiser heeft hierop gereageerd met de stelling dat de gebreken niet voldoende zijn hersteld. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de nadere toelichting van verweerder op de zoekslag naar documenten onvoldoende was en dat er nog steeds onduidelijkheden bestonden over de zoekhandelingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de bestreden besluiten niet in stand konden blijven, omdat het Wob-verzoek niet afdoende was behandeld. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht vergoed moet worden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,--.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1677

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. H.X. Botter,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen, verweerder,

gemachtigde: mr. M.W. van Nijendaal.

Procesverloop

Voor het procesverloop van dit geschil verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak in deze zaak van 30 maart 2021. In die tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit (deel I van 21 juli 2020 en deel II van 26 augustus 2020) binnen vier weken na verzending van die tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van de daarin opgenomen overwegingen en aanwijzingen.
Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft op 12 mei 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar vastgesteld. Het beroep is met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van rechtswege mede gericht tegen dit wijzigingsbesluit.
Eiser heeft op 28 juni 2021 een reactie ingediend naar aanleiding van het besluit van 12 mei 2021.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb is afgezien van een nader onderzoek op de zitting, waarna de rechtbank op 22 juli 2021 het onderzoek heeft gesloten.
Op 30 augustus 2021 heeft de rechtbank besloten de uitspraaktermijn met zes weken te verlengen tot 14 oktober 2021.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de standpunten van partijen, het juridisch kader en haar overwegingen verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 30 maart 2021. Wat in die tussenuitspraak is overwogen maakt deel uit van deze (eind)uitspraak. Hieraan voegt de rechtbank het volgende toe.
Inhoud van de tussenuitspraak
2.1
Met haar tussenuitspraak van 30 maart 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld de gebreken in het bestreden besluit (deel I en II) te herstellen. Die gebreken waren – kort gezegd – dat de besluitvorming in bezwaar ten onrechte is gesplitst, dat het primaire besluit niet is herroepen, dat geen proceskostenvergoeding voor de kosten van bezwaar is toegekend en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
2.2
De geconstateerde motiveringsgebreken zijn:
  • dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat er een heroverweging heeft plaatsgevonden op grond van het advies van de bezwarencommissie;
  • dat in strijd met artikel 3:50 van de Awb zonder motivering is afgeweken van het advies van de bezwarencommissie;
  • dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke manier het nader onderzoek naar de aanwezigheid van documenten die vallen onder de omvang van het Wob-verzoek heeft plaatsgevonden en hoe het komt dat er opeens stukken zijn aangetroffen, waarvan eerst is gezegd dat deze er niet waren. Ook is door verweerder geen inzicht gegeven in de aard en hoeveelheid van de openbaar gemaakte stukken en de aard en hoeveelheid van de stukken waarvan de openbaarmaking wordt geweigerd of waarom tekstgedeeltes in de stukken zijn geanonimiseerd.
2.3
De toelichting die van de zijde van verweerder op de zitting van 18 februari 2021 is gegeven over de manier waarop de zoekslag naar documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen heeft plaatsgevonden, was naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ondanks de geconstateerde gebreken in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
2.4
De rechtbank heeft verweerder daarom met toepassing van een bestuurlijke lus in de gelegenheid gesteld de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Om de gebreken te herstellen, diende verweerder een nieuw besluit nemen. In dat besluit, dat uit één deel moet bestaan, moet verweerder:
  • het primaire besluit herroepen;
  • een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toekennen;
  • motiveren waaruit de uitgevoerde nadere zoekslag naar documenten die onder de reikwijdte van eisers Wob-verzoek vallen precies heeft bestaan. Daarbij dient verweerder met name inzichtelijk te maken waar en op welke manier is gezocht, wanneer dat is gebeurd, welke personen zijn bevraagd en welke vragen hen zijn gesteld. Bovendien dient verweerder toe te lichten waarom bepaalde documenten niet worden overgelegd, als dat het geval is, en waarom passages (per passage) zijn geanonimiseerd;
  • alle documenten waarop het Wob-verzoek van eiser ziet openbaar maken, voorzien van een inventarislijst.
2.5
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verzocht om bijlagen bij openbaargemaakte e-mails, waarvan verweerder stelt dat die niet onder het verzoek vallen, eventueel met een verzoek tot toepassing van artikel 8:29 van de Awb toe te zenden aan de rechtbank.
Bestreden besluit van 12 mei 2021
3.1
Verweerder heeft besloten gebruik te maken van de mogelijkheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen en heeft op 12 mei 2021 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van eiser gegrond is verklaard, het primaire besluit van 17 maart 2020 is herroepen en waarbij eiser alsnog een proceskostenvergoeding voor de kosten van bezwaar is toegekend.
3.2
In het besluit van 12 mei 2021 heeft verweerder nader toegelicht hoe de zoekslag is uitgevoerd die begin juli 2020 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het advies van de bezwarencommissie en waarom daarbij - in tegenstelling tot wat in het primaire besluit van 17 maart 2020 is aangegeven - wel documenten boven water zijn gekomen die onder het bereik van het Wob-verzoek vallen. Een inventarislijst van die stukken en de stukken zelf, zijn bij het besluit gevoegd. In een drietal stukken (nummers 3, 11 en 16 van de inventaris-lijst) zijn enkele passages niet openbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, sub e van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het gaat daarbij om weggelakte namen en adresgegevens van personen die niet bij de besluitvorming betrokken zijn geweest.
3.3
Een drietal andere stukken, te weten de bijlagen bij de e-mail van verweerders medewerker [naam] van 22 augustus 2019 (nummer 4 van de inventarislijst), heeft verweerder naar zijn zeggen niet meer kunnen vinden in zijn gemeentelijke systemen. De andere bijlagen bij die e-mail zijn nog wel beschikbaar, omdat deze onderdeel zijn van het raadsbesluit van 19 februari 2018. Verweerder is echter van mening dat de onvindbare stukken niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, omdat deze uit een andere procedure in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) afkomstig zijn en niet zien op de vestiging van het voorkeursrecht op eisers perceel.
Standpunt van eiser
4. Eisers gemachtigde heeft bij brief van 28 juni 2021 een reactie gegeven op het nieuwe besluit van verweerder. Hij is op de in die brief genoemde gronden, die hier als herhaald en ingelast worden beschouwd, van mening dat de gebreken nog niet zijn hersteld met het besluit van 12 mei 2021. Omdat een tweede herstelpoging in deze procedure naar eisers mening niet in de rede ligt, vraagt hij de rechtbank het besluit van 12 mei 2021 te vernietigen en verweerder op te dragen om een nieuw besluit te nemen en de gevraagde documenten openbaar te maken.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Alles overziende komt de rechtbank tot de conclusie dat de geconstateerde gebreken met het nieuwe besluit van 12 mei 2021 niet voldoende zijn hersteld. Onduidelijk blijft hoe er nu precies is gezocht, hoewel de rechtbank dat duidelijk had opgedragen in de tussenuitspraak. De nadere toelichting over de zoekslag die verweerder in het besluit van 12 mei 2021 heeft gegeven, is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend en komt in feite neer op een schriftelijke herhaling van wat al op zitting van de zijde van verweerder naar voren is gebracht. Nog steeds ontbreken namen en exacte(re) zoekhandelingen, zoals zoektermen en data, terwijl dit toch aspecten zijn die de rechtbank expliciet heeft benoemd in haar tussenuitspraak.
5.2
Ervan uitgaande dat er in het kader van de zoekslag niet meer gebeurd is dan wat nu door verweerder wordt beschreven, is de rechtbank van oordeel dat dit te weinig is, gelet op de eisen die daaraan worden gesteld in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). [1] Dat er extra materiaal uit het nader onderzoek is gekomen, is weliswaar een verbetering te noemen en ook de inventarislijst maakt het geheel overzichtelijker, maar de zorgvuldigheid van het onderzoek is voor de rechtbank nog steeds niet in voldoende mate te controleren.
5.3
De nadere toelichting van verweerder op de zoekslag heeft de rechtbank er voorts niet van kunnen overtuigen dat alle beschikbare informatie nu is openbaargemaakt. Zo ontbreken stukken over de verplaatsing van de Jumbo. Om uit te sluiten dat hierover stukken zijn, moeten de zoektermen juist worden geformuleerd en de zoekactie preciezer worden omschreven dan verweerder heeft gedaan.
5.4
Ook is de rechtbank nog steeds niet helder geworden hoe het precies zit met de 3 onvindbare bijlagen bij de e-mail van [naam] van 22 augustus 2019. Met name is de rechtbank niet duidelijk waarom de e-mail zelf nog wel beschikbaar is, maar de bijlagen niet. Als een e-mail er nog is, zijn immers ook de bijlagen doorgaans nog wel beschikbaar. Waarom dat hier anders is, is onduidelijk. Opvallend is ook dat verweerder kennelijk wel weet waar die bijlagen precies op zien, maar vervolgens ook stelt er niet meer over te beschikken. Het zou kunnen dat de betreffende bijlagen inderdaad betrekking hebben op een andere Wvg-kwestie, zoals verweerder stelt, en daarom buiten het bereik van het Wob-verzoek vallen. Maar door het ontbreken van de betreffende bijlagen is dat voor de rechtbank niet te controleren.
Conclusie
5.5
Gelet op het voorgaande kunnen de bestreden besluiten (deel I van 21 juli 2020 en deel II van 26 augustus 2020) en 12 mei 2021 wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb niet in stand blijven, voor zover verweerder daarbij het Wob-verzoek van eiser niet afdoende heeft behandeld, en met uitzondering van de beslissing tot openbaarmaking van de reeds gevonden documenten en tot toekenning van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
5.6
Verweerder zal daarom in zoverre een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en daarbij alsnog beter en indringender onderzoek moeten verrichten naar de aanwezigheid van documenten die passen binnen het bereik van het Wob-verzoek van eiser. Hij zal daarbij een deugdelijke toelichting op en beschrijving van de verrichtte zoekhandelingen (zoals al in de tussenuitspraak is beschreven) in het nieuw te nemen besluit op bezwaar dienen op te nemen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten, voor zover verweerder daarbij het Wob-verzoek van eiser niet afdoende heeft behandeld, en met uitzondering van de beslissing tot openbaarmaking van de reeds gevonden documenten en tot toekenning van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en
mr. A. de Boer, leden, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 22 mei 2091, ECLI:NL:RVS:2019:1675, van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1228 en van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2437.