7.3De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat hij heeft ingeleverd wat hij aan objectieve gegevens beschikbaar had, behalve met betrekking tot de verklaring van de broer over zijn levensonderhoud die pas in beroep is ingebracht.
De beide rapportages en met name de laatste rapportage van verweerder bevatten (een begin van) een inhoudelijke beoordeling en beschrijven diverse vragen die daarbij bij verweerder opkomen. Verweerder heeft besloten dat de aanvraag daarom buiten behandeling moet worden gesteld, maar de rechtbank oordeelt daar anders over.
De aanvraag van eiser is blijkens de rapportages (beginnend) inhoudelijk beoordeeld en had daarom niet buiten behandeling gesteld mogen worden. In dit stadium van inhoudelijke beoordeling en gelet op de omstandigheid dat verweerder met eiser bekend was, had bij deze stand van zaken redelijkerwijs van verweerder verwacht mogen worden dat eiser zou worden opgeroepen voor een gesprek om aanvullende inlichtingen te geven, bijvoorbeeld een verdere onderbouwing over het levensonderhoud door familie. De inhoud van dat gesprek en/of de dan ingeleverde schriftelijke toelichtingen kunnen dan worden betrokken bij de verdere - inhoudelijke - afhandeling en besluitvorming. Als aan de oproep voor een gesprek geen gehoor wordt gegeven of als de dan gegeven toelichting onvoldoende duidelijkheid biedt, dient verweerder - eventueel na verder onderzoek - een inhoudelijk besluit te nemen.
Dit alles leidt tot de conclusie dat verweerder onder de gegeven omstandigheden niet bevoegd was de aanvraag van eiser buiten behandeling te stellen.
De afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand
8. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de bijlage.
9. Gelet op het oordeel over de aanvraag om bijstand heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat op grond van de artikelen 11 en 17 van de Pw eiser niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht en het recht op bijstand niet is vast te stellen en hij daarom niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de Pw. Verweerder heeft de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte afgewezen.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
12. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal verweerder worden opgedragen om aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 748,-, wegingsfactor 1).
Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.