4.4.3De bespreking van de feiten
De positie van de verdachten binnen [bedrijf 2] en [bedrijf 1]
De rechtbank stelt vast dat op 22 augustus 2008 de eenmanszaak [bedrijf 2] is opgericht. De eenmanszaak is op 11 maart 2014 voortgezet als de besloten vennootschap [bedrijf 2] en is gevestigd te Emmeloord. De onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en [bedrijf 19] B.V. is sinds 11 maart 2014 enig aandeelhouder en bestuurder van deze rechtspersoon.[stichting] is sinds 3 april 2014 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 19] B.V, met [medeverdachte 1] als zelfstandig bevoegd bestuurder.
[bedrijf 2] handelde vanaf de start van de onderneming voornamelijk in Apple producten, bestemd voor de particuliere markt. Vanaf januari 2015, nadat de verleggingsregeling voor iPhones was ingesteld, is [bedrijf 2] hoofdzakelijk gaan handelen in opslagmedia, zoals SSD en HDD schijven en action cams.Deze btw-goederen vallen niet onder de verleggingsregeling. [bedrijf 2] verkocht vanaf dat moment niet meer aan consumenten, maar leverde en kocht voornamelijk aan en van andere bedrijven (tussenhandel).
Medio 2015 heeft binnen [bedrijf 2] een reorganisatie plaatsgevonden, waarbij alle medewerkers in loondienst, met uitzondering van medeverdachte [medeverdachte 2] , zijn ontslagen.Ook het dienstverband van verdachte bij [bedrijf 2] is beëindigd. Vanaf medio 2015 is verdachte als bestuurder van zijn eigen besloten vennootschap [bedrijf 1] actief geworden.
[bedrijf 2] werd na de beëindiging van het dienstverband van verdachte gerund door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .[medeverdachte 1] was als algemeen directeur verantwoordelijk voor de bedrijfsmatige kant van het bedrijf, alsook voor de in- en verkoop van de goederen.[medeverdachte 2] hield zich voornamelijk bezig met de automatisering en inrichting van de systemen. Na de reorganisatie en de beëindiging van het dienstverband met verdachte, hield [medeverdachte 2] zich samen met [medeverdachte 1] ook bezig met de in- en verkoop van de goederen en werd hij verantwoordelijk voor de financiële administratie.[medeverdachte 2] onderhield daarnaast de contacten met de Belastingdienst en was veelal aanspreekpunt/contactpersoon voor afnemers en leveranciers.
Binnen [bedrijf 2] werd voor vele miljoenen euro’s in- en verkocht. De omzet van [bedrijf 2] tot en met augustus 2015 bedroeg ongeveer 30 miljoen. De omzet van 2016 tot en met april was 6,7 miljoen euro.
Op 16 juli 2014 is [bedrijf 1] , een groothandel in computers, randapparatuur en software, opgericht. De onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en [bedrijf 20] B.V. is sinds de oprichting bestuurder van deze rechtspersoon.Verdachte en [medeverdachte 1] zijn met ingang van 16 juli 2014 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 20] B.V. Vanaf 26 juni 2015 wordt verdachte - nadat [medeverdachte 1] hem de aandelen van [bedrijf 20] B.V. heeft verkocht - middels [bedrijf 20] B.V. bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] .Het bedrijf is tot 7 januari 2016 gevestigd in Emmeloord, in een pand direct naast [bedrijf 2] . Hierna is [bedrijf 1] verhuisd naar het woonadres van verdachte in [adres] .
[bedrijf 1] handelde in vergelijkbare producten als [bedrijf 2] , had dezelfde binnenlandse leveranciers en de in- en verkoop van het bedrijf was vergelijkbaar. Binnen het bedrijf werd al snel voor miljoenen euro’s ingekocht en verkocht. De omzet van [bedrijf 1] tot en met mei 2016 was 10,7 miljoen euro. In 2015 bedroeg de omzet 20 miljoen euro.
Algemene overwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2
Verdachte wordt onder de feiten 1 en 2 verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het plegen van valsheid in geschrift door [bedrijf 1] (en eventuele medeplegers). Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Tijdens het onderzoek van de FIOD hebben op 6 maart 2017 doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden in het bedrijfspand en de opslagbox van [bedrijf 2] , op het bedrijfsadres van [bedrijf 1] , alsook op een aantal andere bedrijfsadressen van de in het dossier genoemde ploffers en buffers, en in de woningen en verblijfsadressen van verdachte en medeverdachten.Hierbij zijn administratie en digitale gegevensdragers in beslag genomen. De FIOD heeft aan de hand van de in- en verkoopfacturen, bank- en transportgegevens en overige administratie overzichten gemaakt van goederenbewegingen en factuurstromen van de bij de goederenstromen betrokken ondernemingen.
De rechtbank zal allereerst ingaan op een aantal goederen- en factuurstromen dat in de onder feit 1 ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal allereerst in gaan op een aantal goederen- en factuurstromen dat in de onder feit 1 ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden en waarvan onderliggende facturen en andere bewijsstukken in het dossier terug te vinden zijn.
Goederenstroom in GoPro camera’s (februari 2016)
De hierna te bespreken goederenstroom betreft de handel in GoPro camera’s.Het betreft een goederenstroom waarbij zowel [bedrijf 1] , [bedrijf 7] als [bedrijf 2] betrokken zijn.
Deze goederenstoom heeft plaatsgevonden in de periode van 10 tot en met 26 februari 2016 en is dus relevant voor de aangifte over de periode februari 2016 ten name van [bedrijf 1] .
Onderzoek aan de hand van de aangetroffen inkoop- en verkoopfacturen bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en ploffer- en bufferbedrijven leverde het volgende op:
- [bedrijf 1] heeft op 10 februari 2016 366 stuks GoPro camera’s (Hero 4 Black) verkocht aan [bedrijf 3] in Tjechië (hierna [bedrijf 3] ) voor € 386,00 per stuk;
- [bedrijf 3] heeft deze goederen op 23 februari 2016 voor € 393,72 per stuk verkocht aan [bedrijf 21] (hierna [bedrijf 21] );
- [bedrijf 21] heeft deze goederen onder haar inkoopprijs, te weten voor € 342,00 doorverkocht aan [bedrijf 17] ;
- [bedrijf 17] heeft deze goederen weer verkocht aan [bedrijf 22] B.V. (hierna: [bedrijf 22] ) voor € 347,31 per stuk;
- [bedrijf 22] heeft deze goederen op 24 februari 2016 doorverkocht aan [bedrijf 2] voor
€ 354,26 per stuk;
- [bedrijf 2] heeft op 24 februari 2016 366 stuks GoPro camera’s (Hero 4 Black) ingekocht bij [bedrijf 22] B.V. (hierna: [bedrijf 22] ) voor een prijs van € 354,26 per stuk;
- [bedrijf 2] heeft 350 van deze GoPro camera’s dezelfde dag (tegen een btw-tarief van 0%) verkocht aan [bedrijf 23] in Duitsland (hierna: [bedrijf 23] ) voor een bedrag van € 386,00 per stuk;
- [bedrijf 23] heeft deze goederen vervolgens op 25 februari 2016 doorverkocht aan de eenmanszaak [bedrijf 21] (hierna: [bedrijf 21] ) voor een prijs van € 394,00 per stuk, exclusief btw.[bedrijf 21] heeft hierbij [bedrijf 24] te Vlaardingen als afleveradres en [naam 1] , de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 17] , als chauffeur vermeld;
- de GoPro’s zijn diezelfde dag door [bedrijf 21] onder de verkoopprijs, te weten voor een bedrag van € 345,00 per stuk, doorverkocht aan [bedrijf 17] ;
- [bedrijf 17] heeft 366 GoPro camera’s voor een bedrag van € 347,31 per stuk doorverkocht aan [bedrijf 22]en 350 GoPro camera’s voor een bedrag van € 351,00 per stuk doorverkocht aan [bedrijf 4] , een handelsnaam van [bedrijf 4] ;
- [bedrijf 22] heeft de goederen na de inkoop bij [bedrijf 17] een dag later doorverkocht aan [bedrijf 2] ;
- [bedrijf 4] heeft vervolgens de goederen voor € 358,00 per stuk weer doorverkocht aan [bedrijf 1] , op de factuur staat echter de datum 16 februari 2016 vermeld;
- [bedrijf 1] heeft deze goederen op 26 februari 2016 doorverkocht aan [bedrijf 2] voor € 360,00 per stuk;
- [bedrijf 2] heeft de ingekochte goederen vervolgens (tegen een btw-tarief van 0%) doorverkocht aan [bedrijf 25] in Ierland (hierna: [bedrijf 25] ) voor een bedrag van € 365,00 per stuk.
In de hiervoor besproken goederenstroom, waarbij achtereenvolgens twee carrouselrondes hebben plaatsgevonden, zijn veel kenmerken van btw-carrouselfraude zichtbaar. In deze goederenstroom (en hierna beschreven goederenstromen) gaat het op de facturen telkens om gelijke omschrijvingen en (vrijwel) gelijke aantallen of opgesplitste delen daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders zijn dan dat het telkens dezelfde – al dan niet fictieve – goederen betreft. Uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf 1] in een korte tijd twee keer dezelfde GoPro camera’s heeft verhandeld, waarbij de goederen in een zeer afzienbare tijd van de ene naar de andere afnemer zijn overgegaan en een latere schakel ( [bedrijf 17] ) de goederen in het buitenland ophaalde. Op de verkoopfactuur van [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] is een eerdere datum vermeld dan de datum op de factuur van [bedrijf 17] , waar [bedrijf 4] de goederen heeft ingekocht. Dit doet aan de conclusie dat sprake is van een carrousel niet af, aangezien ondernemingen speelruimte hebben in de keuze voor het opmaken van een factuur, en kan zelfs een aanwijzing vormen dat men (ook) hierdoor heeft getracht de carrousel te verhullen. Evenzeer is het mogelijk dat de datum 16 februari 2016 een schrijffout betreft en had er 26 februari 2016 moeten staan. Voor de beoordeling van de zaak maakt dat echter geen verschil.
Binnen de keten is twee keer een onzakelijke prijsval zichtbaar. In de eerste ronde heeft [bedrijf 21] de goederen voor € 393,72 per stuk ingekocht en voor € 342,00 per stuk verkocht. In de tweede ronde heeft [bedrijf 21] de goederen voor € 394,00 per stuk ingekocht en voor
€ 345,00 per stuk doorverkocht. [bedrijf 21] heeft in deze keten dus als ploffer gefungeerd.
[bedrijf 21] is op 10 december 2015 als eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en is op 25 juli 2016, wegens opheffing van de onderneming, weer uit het handelsregister uitgeschreven.Uit de bestanden van de Belastingdienst komt naar voren dat de btw die zij op de hiervoor vermelde facturen aan [bedrijf 17] heeft gefactureerd, niet aan de Belastingdienst heeft afgedragen.Uit de facturenstroom en het overzicht van de bankrekening van [bedrijf 21] blijkt overigens dat het [bedrijf 21] enkel handelde met [bedrijf 17] en [bedrijf 3] , welke bedrijven in het onderzoek als buffers zijn aangemerkt.De Belastingdienst heeft de persoon achter de eenmanszaak [bedrijf 21] niet kunnen traceren. Het KvK-nummer is op 25 juli 2016 uitgeschreven.
De bedrijven [bedrijf 17] , [bedrijf 4] en [bedrijf 22] hebben in deze keten als buffers gefungeerd. Kijkend naar de goederenstromen hadden deze bedrijven geen enkele economische toegevoegde waarde, maar waren het slechts extra schakels in de handelsketen.
Gebleken is dat [bedrijf 17] en [bedrijf 4] vanuit het niets voor vele miljoenen handel dreven en inkochten bij bedrijven die in het dossier als ploffer zijn aangemerkt.In zeer korte tijd gingen enorme bedragen over de rekening van deze bedrijven, waarbij het opvallend is dat sprake was van een zeer beperkte hoeveelheid afnemers en leveranciers.[bedrijf 17] kocht in bij dezelfde ploffers als waar haar grootste afnemer, [bedrijf 4] , zaken mee deed.Daarnaast mailt [bedrijf 17] op 10 februari 2016 met [bedrijf 22] over een specifiek aantal van 366 GoPro’s, terwijl [bedrijf 17] deze partij pas op 23 februari 2016 inkoopt bij [bedrijf 21] .
[bedrijf 3] en [bedrijf 23] hebben de goederen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] afgenomen, waarna de goederen door deze buitenlandse afnemers weer aan Nederlandse ploffers zijn geleverd. In de goederenstroom is te zien dat de goederen op deze manier weer zijn teruggekomen en opnieuw de carrousel in zijn gegaan. Dat het niet toevallig is dat deze bedrijven de Nederlandse ploffers wisten te vinden, komt later in het vonnis aan de orde.
Dat de handel vooraf was afgestemd wordt bevestigd door resultaten uit onderzoek naar de Duitse onderneming [bedrijf 23] , welk bedrijf achtereenvolgens op naam stond van [naam 2] en [naam 3] .Beiden hebben verklaard dat zij slechts op papier (tegen betaling) eigenaar waren en dat in werkelijkheid [naam 4] feitelijk leidinggevende was bij [bedrijf 23] . [naam 4] was verantwoordelijk voor de in- en verkopen.Hoewel [naam 4] op papier niets met [bedrijf 23] te maken had, is bij [bedrijf 2] een notitie aangetroffen met de tekst:
“De eigenaar [naam 4] kennen we al een tijdje. Hij heeft nu een nieuw bedrijf. In 2014 hebben we ook al zaken met hem gedaan [bedrijf 23] .”
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het voorgaande de conclusie worden getrokken dat deze goederenstroom schijnhandel betreft.
Goederenstroom in Samsung televisies (mei 2016)
De hierna te bespreken goederenstroom betreft de handel in 1.064 Samsung televisies.
Deze goederenstroom heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016 en is dus relevant voor de aangifte over de periode mei 2016 ten name van [bedrijf 1] .
Aan de hand van de aangetroffen inkoop- en verkoopfacturen bij [bedrijf 1] , ploffer- en bufferbedrijven is gebleken dat [bedrijf 16] op 11 mei 2016 1.064 Samsung televisies heeft verkocht aan [bedrijf 17] voor een prijs van € 143,50 per stuk (exclusief btw).[bedrijf 17] heeft deze voorraad dezelfde dag voor € 145,18 per stuk (exclusief btw) doorverkocht aan [bedrijf 4] , een handelsnaam van [bedrijf 4] .
Uit onderzoek is gebleken dat [bedrijf 16] de eerste helft van 2016 in btw-carrousels als ploffer heeft gefungeerd.
[bedrijf 16] is op 18 januari 2016 als eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en het omzetbelastingnummer is op 11 mei 2016 afgevoerd door de Belastingdienst.Evenals andere ploffers werd bij [bedrijf 16] verliesgevend gehandeld. Over het eerste kwartaal van 2016 heeft [bedrijf 16] een nihilaangifte gedaan bij de Belastingdienst. Over de latere kwartalen zijn geen aangiften omzetbelasting gedaan.Verder is gebleken dat [bedrijf 16] , net als andere Nederlandse plofbedrijven, gebruik maakte van een bankrekening bij de Slowaakse Tatrabank.Uit de bankgegevens van [bedrijf 16] is gebleken dat zij haar goederen inkocht bij de buitenlandse bedrijven [bedrijf 3] , [bedrijf 28] , [bedrijf 23] en [bedrijf 26] (hierna: [bedrijf 26] ), en dat zij haar goederen verkocht aan de bedrijven [bedrijf 27] Center B.V. (hierna: [bedrijf 27] ) en [bedrijf 17] , die in het dossier als buffers zijn aangemerkt.
De FIOD heeft met betrekking tot de levering van de 1.064 Samsung televisies gegevens bij [bedrijf 24] opgevraagd. Uit deze gegevens is met betrekking tot deze partij goederen de volgende chronologische tijdlijn te maken:
- 11 mei 2016, 15:42 uur: e-mail van [bedrijf 28] in Duitsland (hierna: [bedrijf 28] ) naar [bedrijf 24] : de goederen mogen worden vrijgegeven aan [bedrijf 16] ;
- 11 mei 2016, 16:18 uur: e-mail van [bedrijf 17] naar [bedrijf 24] : de goederen mogen worden vrijgegeven aan [bedrijf 4] ;
- 11 mei 2016, 16:21 uur: e-mail van [bedrijf 16] naar [bedrijf 24] : de goederen mogen worden vrijgegeven aan [bedrijf 17] ;
- 11 mei 2016, 16:24 uur: e-mail van [bedrijf 16] naar [bedrijf 24] : met de tekst
- 11 mei 2016, 16:21 uur: e-mail van [bedrijf 4] naar [bedrijf 24] : de goederen mogen worden vrijgegeven aan [bedrijf 1] . Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten voor rekening van [bedrijf 1] zijn;
- 11 mei 2016, 16:46 uur: e-mail van [bedrijf 1] naar [bedrijf 24] : verzoek om de goederen ‘on hold’ te zetten naar [naam 5] ;
- 11 mei 2016, 17:09 uur: e-mail van [bedrijf 1] naar [bedrijf 24] : goederen mogen worden vrijgegeven aan [naam 5] ;
- 13 mei 2016, 09:19 uur: e-mail van [bedrijf 24] naar [naam 5] en [bedrijf 29] in Letland (hierna [bedrijf 29] ): de goederen zijn vrijgegeven aan [bedrijf 29] .
Uit het voorgaande blijkt dat de partij televisies binnen 1,5 uur zes verschillende eigenaren heeft gekregen. De goederen zijn op dezelfde datum binnen 1,5 uur verkocht door [bedrijf 28] aan [bedrijf 16] , weer doorverkocht aan [bedrijf 17] , aan [bedrijf 4] , aan [bedrijf 1] , aan [naam 5] en tot slot aan [bedrijf 29] in Letland. Uit de [bedrijf 24] -gegevens is gebleken dat [naam 5] al om 15:26 uur een e-mail naar [bedrijf 24] heeft gestuurd met het verzoek om te bevestigen dat de goederen “on hold” staan, dat de zending van [bedrijf 1] is binnengekomen en met de mededeling dat hij deze wil verkopen aan [bedrijf 29]. Dit terwijl de goederen pas om 15.42 uur zijn vrijgegeven door [bedrijf 28] aan [bedrijf 16] , vijf schakels terug in de keten. Daarnaast geeft [bedrijf 17] om 16:18 uur, ruim een uur voordat de goederen door [bedrijf 16] aan [bedrijf 17] zijn vrijgegeven, aan [bedrijf 24] de opdracht om de goederen vrij te geven aan [bedrijf 4] .
Het in zéér korte tijd verhandelen van technologisch hoogwaardige goederen in een grensoverschrijdende keten, waarbij gebruik wordt gemaakt van onnodige schakels, waarbij de goederen – voor zover bestaand en niet fictief – niet worden verplaatst, maar blijven liggen in een opslag bij een vervoerder en waarbij betalingen voor leveranties plaatsvinden door een ander dan de directe afnemer (in dit geval [bedrijf 1] ) zijn kenmerken van btw-carrouselfraude. Gelet op de snelheid van handelen, waarbij ook al voor de eerste release bekend was wie de goederen uiteindelijk zou afnemen van [bedrijf 1] en [naam 5] , kan het niet anders zijn dan dat deze handel van te voren was afgestemd. Alle schakels in de keten moesten leveren zoals zij hebben gedaan, om te zorgen dat [bedrijf 1] haar goederen aan [naam 5] kon leveren en [naam 5] weer aan [bedrijf 29] . Dit kan niet zonder dat de tussenliggende schakels zijn aangestuurd.
De rechtbank stelt dan ook vast dat voorgaande goederenstroom schijnhandel betreft.
Goederenstroom (januari 2017)
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat [bedrijf 1] in januari 2017 goederen heeft ingekocht bij het Tsjechische bedrijf [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ).
Op 18 januari 2017 heeft [bedrijf 1] 8.000 stuks Windows 10 (KW9-00139) tegen een btw-tarief van 0% voor € 68,65 ingekocht bij [bedrijf 6] .Op 31 januari 2017 heeft [bedrijf 1] deze partij goederen voor € 68,65 exclusief btw, per stuk doorverkocht aan [bedrijf 5] B.V. (hierna [bedrijf 5] ).
Uit de bankmutaties van [bedrijf 6] is gebleken dat [bedrijf 6] in de periode van 25 oktober 2016 tot en met 3 maart 2017 goederen in- en verkocht bij [bedrijf 2] , [bedrijf 1] en [bedrijf 7] .[bedrijf 1] (met bankrekeningnummer [rekeningnummer] ) is vanaf 25 oktober 2016 de eerste grote buitenlandse afnemer van [bedrijf 6] .In de maand januari 2017 hebben op de rekening van [bedrijf 6] meerdere (tientallen) transacties plaatsgevonden van [bedrijf 6] naar [bedrijf 1] , waarvan soms meerdere op één dag.Vanaf 13 maart 2017, een week na de inval van de FIOD bij [bedrijf 1] , hebben in het geheel geen bankmutaties meer plaatsgevonden op de rekening van [bedrijf 6] .
Uit informatie van de Tsjechische politie is naar voren gekomen dat [bedrijf 6] in Tsjechië een fictief tussengeschoven bedrijf is en in Tsjechië geen zinvolle economische activiteiten verricht.Bij het pand waar het bedrijf zou zijn gevestigd hing een lijst met namen van tientallen bedrijven die daar hun zetel zouden moeten hebben. Op de locatie vonden geen zichtbare economische activiteiten plaats en de deuren waren gesloten. Het bedrijf was niet bereikbaar en er was geen brievenbus aanwezig. Uit het Tsjechische handelsregister is gebleken dat sinds de oprichting van [bedrijf 6] meerdere bestuurders bij de onderneming betrokken zijn geweest. Het is de Tsjechische autoriteiten niet gelukt om de laatste bestuurder van [bedrijf 6] , de uit Servië afkomstige [naam 6] , te traceren.
Tijdens de doorzoeking op 6 maart 2017 is in de woning van [getuige 1] , de bestuurder van [bedrijf 7] , een notitieblok aangetroffen, waarin de inloggegevens van de e-mail en het skype account van de Tsjechische bedrijven [bedrijf 30] en [bedrijf 6] stonden geschreven.
De verklaring van [getuige 1] , waaruit kortgezegd blijkt dat de handel bij [bedrijf 7] werd gedreven en geregisseerd door verdachte, komt later in dit vonnis aan de orde.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat in de maand januari 2017 ten aanzien van deze goederen- en factuurstroom eveneens sprake is geweest van schijnhandel.
Tussenconclusie goederen- en factuurstromen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor beschreven goederen- en factuurstromen – in onderlinge samenhang bezien – vast dat [bedrijf 1] , waarvan verdachte bestuurder was, in de ten laste gelegde periode deel heeft uitgemaakt van btw-carrousels.
In de goederen- en factuurstromen komt duidelijk de voor de btw-carrouselfraude essentiële prijsval bij de ploffers naar voren. Daarnaast wisselden de goederen, zonder economische toegevoegde waarde, in zeer korte tijd van eigenaar, kwamen goederen meermalen in handen van dezelfde bedrijven, werd er zonder economisch belang gewerkt met spoedbetalingen en begonnen en/of eindigden goederenrondes met intracommunautaire transacties. Dit zonder een enkele aanwijzing dat betrokken partijen met elkaar hebben onderhandeld over de prijs. De goederenstromen - voor zover al bestaand - dienden enkel als ondersteuning van de facturenstroom; van een reële handel in de goederen was er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Uit de goederenstromen wordt duidelijk dat het gaat om een gesloten stelsel van bedrijven die met elkaar handelden. De FIOD heeft overzichten gemaakt waarin is weergegeven welke bedrijven binnen ketens van samenwerkende ondernemingen als ploffer- of als bufferbedrijf zijn gebruikt door [bedrijf 1] voor het plegen van btw-carrouselfraude.De elkaar opvolgende ploffers in de keten, leverden telkens aan een beperkt aantal buffers, waarbij [bedrijf 7] (die later in het vonnis wordt besproken) onder meer als buffer tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] heeft gediend. [bedrijf 2] en [bedrijf 1] waren binnen de carrousel de enige constante bedrijven; ploffers en buffers volgden elkaar op in de tijd, buitenlandse bedrijven werden wisselend ingezet, maar [bedrijf 2] en [bedrijf 1] bleven op dezelfde positie als start-/eindpunt van de carrousel terugkomen.
Op basis van concrete, volledige btw-frauderondjes is gebleken dat circa 35 procent van de via fraude verkregen btw terecht kwam bij het start-/eindpunt van de carrousel.
Het hoogte winstpercentage viel aldus toe aan [bedrijf 2] en [bedrijf 1] en levert een extra aanwijzing voor hun regiefunctie in de fraudecarrousel.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] door in die administratie valse facturen op te nemen. De facturen DOC-660 en DOC-330.01 zijn onder de goederen- en factuurstromen reeds besproken. De rechtbank bespreekt hierna de overige ten laste gelegde facturen.
Allereerst wordt ingegaan op de factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] van 25 augustus 2016, waarbij de rechtbank tot de conclusie zal komen dat deze vals is. De facturen waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze vals zijn, komen verderop in dit vonnis onder het kopje
Partiële vrijsprakenaan bod.
Factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] van 25 augustus 2016 (DOC-299.4)
Deze factuur heeft betrekking op de verkoop van 1.430 stuks Samsung SSD’s (860 EVO, 250 GB), 132 GoPro’s en 1.000 Kingston SD-kaarten (512 Gb).
Onderzoek aan de hand van de aangetroffen inkoop- en verkoopfacturen bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en ploffer- en bufferbedrijven leverde het volgende op:
- [bedrijf 1] heeft op 25 augustus 2016 132 GoPro’s voor € 287,00 per stuk ingekocht bij [bedrijf 31] in Engeland (hierna: [bedrijf 31] );
- op dezelfde dag heeft [bedrijf 1] 1.000 Kingston SD-kaarten (voor € 119,50 per stuk)en 1.410 Samsung SSD’s voor € 72,40 per stuk ingekocht bij [bedrijf 4] ;
- op 25 augustus 2016 heeft [bedrijf 1] , gelet op de omschrijving, de aantallen en de factuurdata, deze partij verkocht aan [bedrijf 3] in Tsjechië;
- [bedrijf 2] heeft op 26 augustus 2016 dezelfde soort goederen, in een iets kleinere hoeveelheid, te weten 960 SSD’s, 30 GoPro’s en 800 Kingston SD-kaarten, ingekocht bij [bedrijf 27] .Ook heeft zij die dag 200 SSD’s ingekocht bij [bedrijf 7] ;
- op 26 augustus 2016 heeft [bedrijf 2] 1.000 SSD’s verkocht aan [bedrijf 26] in Slowakije;
- [bedrijf 1] heeft diezelfde dag bij [bedrijf 4] een deel van de goederen ingekocht, die zij de dag daarvoor heeft verkocht aan [bedrijf 3] (96 GoPro’s en 410 Samsung SSD kaarten).
[bedrijf 2] krijgt aldus op 26 augustus met twee transacties een 1.000-tal van dezelfde SD-kaarten in haar bezit, als die de dag ervoor door [bedrijf 1] zijn verkocht aan [bedrijf 3] . De bestelling van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] is gedateerd op 24 augustus 2016, een dag vóórdat [bedrijf 1] de goederen heeft aangeschaft van [bedrijf 31] en [bedrijf 4] .[bedrijf 27] heeft exact dezelfde prijs voor de goederen in rekening gebracht aan [bedrijf 2] , als [bedrijf 4] dat heeft gedaan aan [bedrijf 1] , namelijk € 70,00 voor de SSD’s en € 277,30 voor de GoPro’s. Dit is tevens een lagere prijs dan waarvoor [bedrijf 1] een dag eerder dezelfde goederen heeft verkocht aan [bedrijf 3] .
Gebleken is dat [bedrijf 27] , evenals buffer [bedrijf 4] , goederen inkocht bij diverse ploffers die in het onderzoek naar voren zijn gekomen, waaronder [bedrijf 32] B.V., [bedrijf 33] , [bedrijf 10] en [bedrijf 16] .De inkoop van [bedrijf 27] liep in de miljoenen.Uit bankafschriften en facturen blijkt dat het overgrote deel van haar verkopen naar [bedrijf 4] ging.Een ander deel van de handel ging naar [bedrijf 7] , die alleen via spoedbetalingen betaalde, en naar [bedrijf 2].
Uit de eerder genoemde informatie van de Tsjechische politie is, zoals hiervoor al overwogen, naar voren gekomen dat [bedrijf 3] , net als [bedrijf 6] , een fictief tussengeschoven bedrijf is, zonder zinvolle economische activiteiten.Uit onderzoek is gebleken dat [bedrijf 3] geen zetel heeft en dat hun statutaire organen zich hoogstwaarschijnlijk niet in de Tsjechische Republiek bevinden. Het is de Tsjechische autoriteiten niet gelukt om de bestuurder van het bedrijf te traceren.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande, waarbij sprake is van handel met dezelfde bedrijven als die ook in sluitende btw-carrouselrondes voorkomen en waarbij door [bedrijf 1] is geleverd aan een niet reële vennootschap, dat de aan deze factuur ten grondslag liggende goederen- en facturenstroom schijnhandel betreft.
De onderliggende facturen aan de schijntransacties, te weten de factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] (DOC-299.4), de factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] (DOC-660) en de factuur van [bedrijf 6] aan [bedrijf 1] (DOC-330.01) zijn in dat verband valselijk opgemaakt. Deze facturen gaven opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken en hadden geen enkel ander doel dan het faciliteren van het goederen- en betalingsverkeer tussen de schakels van de handelsketen, waarbinnen de btw-carrouselfraude is gepleegd.
Nadere overwegingen ten aanzien van feit 1 (onjuiste aangiften omzetbelasting)
[bedrijf 1] heeft over de periode van februari 2016 tot en met januari 2017 de aangiften omzetbelasting digitaal ingediend bij de Belastingdienst. Deze aangiftegegevens zijn met behulp van een softwarepakket ingezonden door MTH Holding B.V. te Emmeloord, de boekhouder/accountant van [bedrijf 1] .Het betreft kwartaalaangiften en maandaangiften, waar de voorbelasting door [bedrijf 1] is teruggevraagd.
In de aangiften omzetbelasting van de maanden februari 2016, mei 2016 en januari 2017 zijn de volgende bedragen opgenomen:
Maand
verschuldigd
voorbelasting
teruggevraagd
Februari 2016
€ 290.118,00
€ 353.612,00
€ 63.494,00
Mei 2016
€ 202.780,00
€ 286.572,00
€ 83.792,00
Januari 2017
€ 725.466,00
€ 851.924,00
€ 126.458,00
De rechtbank heeft zoals hiervoor overwogen vastgesteld dat de facturen die betrekking hebben op de in de hiervoor uitgewerkte goederenstromen, de schijnhandel, vals zijn. De btw, vermeld op dergelijke valse facturen, is volgens artikel 37 van de Wet omzetbelasting weliswaar verschuldigd, maar er bestaat geen recht op aftrek van voorbelasting voor de ondernemer die dergelijke facturen opneemt in zijn administratie. Wanneer een ondernemer op basis van dergelijke facturen toch btw in aftrek brengt, is sprake van een onjuiste aangifte omzetbelasting.
De rechtbank concludeert aldus dat de aangiften van [bedrijf 1] over de maanden februari 2016, mei 2016 en januari 2017 onjuist zijn ingediend.
Ten aanzien van feit 2 (valselijk (doen) opmaken/(doen) vervalsen bedrijfsadministratie)
Zoals hiervoor is overwogen, zijn de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] (DOC-660), de factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] (DOC-299.4) en de factuur van [bedrijf 6] aan [bedrijf 1] (DOC-330.01) valselijk opgemaakt. Deze facturen maken deel uit van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] . Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat (een deel van) de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] valselijk is opgemaakt, door in die administratie opzettelijk valselijk opgemaakte facturen op te nemen.
Uit getuigenverklaringen blijkt dat verdachte niet alleen de handel van [bedrijf 1] bepaalde, maar dat hij ook de handel aanstuurde van andere bedrijven die in diverse btw-carrousels voorkomen. De rechtbank zal nu meer in detail ingaan op de rol die verdachte hierbij heeft gespeeld.
Nederlandse bedrijven
[bedrijf 2] heeft in mei 2016 een waarschuwingsbrief heeft ontvangen, waarin zij door de Belastingdienst is gewaarschuwd dat er een sterk vermoeden bestaat dat er door [bedrijf 1] goederen zijn aangeschaft binnen een handelsketen waarbij ten minste één partij niet aan de
btw-verplichtingen voldoet.
Uit onderzoek naar de bankrekening van [bedrijf 1] is gebleken dat er tot 31 mei 2016 voor miljoenen euro’s werd verhandeld tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en dat de handel hierna, op twee transacties na, is gestopt.Dit terwijl [bedrijf 1] jarenlang de grootste leverancier van [bedrijf 2] was; [bedrijf 2] kocht 80% van haar totale inkoop in bij [bedrijf 1] .
Nadat de handel tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] was gestopt, is handel van vergelijkbare aard en omvang aangevangen tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 7] . Uit onderzoek naar de bankrekeningen van [bedrijf 7] is gebleken dat vóór 19 mei 2016 geen transacties hebben plaatsgevonden tussen [bedrijf 7] en [bedrijf 2] , en dat daarna plotseling voor miljoenen euro’s met elkaar is gehandeld. Daarbij is het opvallend dat [bedrijf 7] wel al vanaf haar oprichting handelde met [bedrijf 1] , maar dat de meeste transacties pas na 23 mei 2016 hebben plaatsgevonden.
[getuige 1] heeft bij de officier van justitie een verklaring afgelegd over hoe de handel tussen [bedrijf 7] en [bedrijf 2] tot stand is gekomen. Deze verklaring heeft hij bij de rechter-commissaris herhaald en bevestigd.
[getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem heeft geholpen met de start en de handel van [bedrijf 7] . Verdachte hielp hem met het papierwerk en nam hem mee naar beurzen, waar hij aan verschillende handelspartners werd voorgesteld, waarmee hij later ook heeft gehandeld. Binnen [bedrijf 7] werd gehandeld met ‘want to buy’ en ‘want to sell’ lijstjes, die via skype circuleerden. Hiermee werd voor hem bepaald welke goederen [bedrijf 7] moest in- en verkopen. Er vond vrijwel nooit een prijsonderhandeling plaats. Na een beurs op Mallorca, waar hij met verdachte en [medeverdachte 1] was, is de handel met [bedrijf 2] begonnen. [bedrijf 7] handelde vanaf dat moment alleen nog met [bedrijf 2] en [bedrijf 1] . De bedragen liepen fors op en [getuige 1] kreeg van verdachte instructies welke goederen hij moest in- en verkopen en aan wie hij deze moest betalen. Volgens [getuige 1] werd de handel binnen [bedrijf 7] geregisseerd; het was vooraf duidelijk wat er gekocht en verkocht zou worden.
Verdachte heeft op de zitting van 6 juli 2021 verklaard dat [bedrijf 7] als extra schakel tussen de handel van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] heeft gezeten, omdat er na de waarschuwingsbrief geen handel meer tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] mocht plaatsvinden.
Ook [getuige 2] , formeel bestuurder van [bedrijf 9] , heeft bij de officier van justitie een verklaring afgelegd over hoe de handel binnen [bedrijf 9] verliep. Deze verklaring heeft [getuige 2] als getuige ter terechtzitting van 6 juli 2021 bevestigd.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op advies van verdachte [bedrijf 9] heeft opgericht en dat verdachte hem voor zijn (formele) betrokkenheid bij de BV zou betalen. De handel werd gedreven door verdachte. [getuige 2] moest de in de e-mail binnengekomen facturen uitprinten en deze aan zijn boekhouder geven. Verdachte had de beschikking over de bankrekeningen, de e-mailbox en de bedrijfstelefoon waarnaar de zogenoemde tan-codes werden verstuurd. Als de Belastingdienst wilde langskomen werd [getuige 2] door verdachte geïnstrueerd over wat hij moest zeggen. Verdachte heeft hem ook gevraagd of hij (tegen betaling) nog andere mensen kon noemen die op eenzelfde manier een bedrijf zouden willen oprichten.
Uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf 7] en [bedrijf 9] binnen de fraudeketen onder regie van verdachte als bufferbedrijven hebben gediend en dat verdachte deze handel coördineerde. Verdachte is hiermee een belangrijke schakel geweest tussen verschillende buffers en ploffers in de keten, die elkaar volgens verdachte allemaal kenden.
Hoewel verdachte in mei 2015 ‘op papier’ bij [bedrijf 2] is vertrokken, is gebleken dat hij zich ook na zijn “vertrek” heeft beziggehouden met de handel van en voor [bedrijf 2] .
Op 25 juli 2016 vindt via skype het volgende groepsgesprek plaats tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [naam 7] van [bedrijf 34] :
Verdachte:
‘ [medeverdachte 2] , Can you make PO to itrade, 18x go pro black full MC, 30days’.
[medeverdachte 2] : ‘
of course’.
Verdachte: ‘
369,90, EU spec’.Verdachte: ‘
[naam 7] what is your email adres?
[naam 7] :
‘ [mailadres] .
[medeverdachte 2] : ‘
alright, i will send you the PO’.
Op 28 september 2016 zegt verdachte in een groepsgesprek met [medeverdachte 2] en [naam 8] van [bedrijf 5] het volgende:
‘200x WO20EFRX op Eur 70,50
en 360x WD30EFRX op Eur 86,80
30 dagen
kun je die bij [bedrijf 5] inkope [medeverdachte 2] ?
Goed goed prijs, als je ze zelf niet kwijt kan verkoop ik ze wel voor je’
Uit deze skypegesprekken blijkt dat verdachte aan [medeverdachte 2] instructies geeft over welke partijen goederen [bedrijf 2] moet afnemen en bij welke leverancier dit dient te gebeuren. Uit de reactie van [medeverdachte 2] valt af te leiden dat het kennelijk normaal is dat verdachte, een ex-werknemer van [bedrijf 2] , een jaar na de formele beëindiging van zijn dienstverband bepaalt bij welk bedrijf [bedrijf 2] goederen inkoopt.
Uit de reeds genoemde verklaringen van [naam 2] en [naam 3] , de (formeel) bestuurders van [bedrijf 23] en de verklaring van [getuige 3] van [bedrijf 35] in Duitsland (hierna: [bedrijf 35] ) blijkt dat ook de handel voor het Duitse bedrijf [bedrijf 23] van te voren was bepaald.
[naam 2] en [naam 3] hebben verklaard dat zij slechts op papier (tegen betaling) eigenaar van [bedrijf 23] waren en dat in werkelijkheid [naam 4] de feitelijk leidinggevende was
.Volgens [naam 2] had [naam 4] al een klant voordat hij de goederen inkocht.
[getuige 3] heeft verklaard dat [naam 4] hem heeft verteld dat [bedrijf 2] in Nederland een zakenpartner van hem was en dat de directeur van deze firma een zekere heer [naam 9] (fonetisch) was. De verantwoordelijken voor het bedrijf waren volgens [getuige 3] vader en zoon. [bedrijf 7] was ook een zakenpartner van hem. [naam 4] vertelde [getuige 3] dat hij werkte met SSD harde schijven van Samsung, die [bedrijf 23] op grote schaal zou verkopen. [bedrijf 2] zou de exporteur in Nederland zijn. Nadat [getuige 3] zich met deze deal had ingelaten, bepaalde [naam 4] dat [bedrijf 2] en [bedrijf 7] de leveranciers voor [bedrijf 35] zouden zijn. Medio of eind november vond de eerste deal plaats. De goederen werden door [bedrijf 7] (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 7] ) geleverd. [naam 4] bepaalde ook de klanten voor [bedrijf 35] . Elke stap in de transactie werd door [naam 4] bepaald; hij zei wanneer er een e-mail kwam, wat [getuige 3] moest schrijven, en hij wist welke geldbedragen er binnen kwamen. Het geld werd in termijnen betaald, dat wist [naam 4] van te voren. [getuige 3] heeft verklaard dat hij wist dat het transacties waren gericht op fraude met omzetbelasting.
[naam 10] , de eigenaar/bestuurder van [bedrijf 26] in Slowakije, heeft verklaard dat de handel met [bedrijf 2] is ontstaan via een meneer uit Duitsland, waarvan hij de bedrijfs- of persoonsnaam niet meer weet. Het was waarschijnlijk een Nederlander. Deze meneer regelde de klanten voor [bedrijf 26] . [naam 10] kocht meestal bij Nederlandse personen die hij kreeg van vorige klanten. De zaken bij [bedrijf 26] liepen zo goed dat [naam 10] geen kapitaal nodig had; hij schafte goederen aan en verkocht deze meteen weer door.
Uit het voorgaande blijkt dat de handel van [bedrijf 23] , [bedrijf 35] en [bedrijf 26] , buitenlandse bedrijven waar [bedrijf 1] direct en indirect mee handelde, geen vrije handel betrof, maar dat deze handel van te voren was afgestemd. Dit kan niet zonder dat de tussenliggende schakels zijn gestuurd. Gelet op de voorgaande bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] , was verdachte in de positie om de goederen- en factuurstromen voor meerdere betrokken ploffers en buffers te bepalen en te coördineren.
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bewijsmiddelen, in samenhang bezien, vast dat verdachte als coördinator en uitvoerder betrokken is geweest bij nagenoeg alle onderdelen van de btw-carrouselfraude. Verdachte bepaalde de handel van in ieder geval [bedrijf 9] en [bedrijf 7] , en gaf medeverdachte [medeverdachte 2] instructies welke goederen hij voor [bedrijf 2] moest inkopen. Daarbij is gebleken dat de handel met buitenlandse zakenpartners van [bedrijf 1] van te voren was afgestemd. Verdachte vormde een schakel tussen veel van de betrokken bedrijven bij de carrouselhandel en zocht daarbij actief naar bestuurders voor andere bedrijven (ploffers en buffers) in de keten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit al het voorgaande, in samenhang bezien, volgt dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld en een (aan)sturende rol heeft gehad in het plegen van fraude – op grote schaal – met btw.
De rechtbank overweegt verder dat het door verdachte ter zitting opgeworpen scenario dat hij een deel van de handel binnen [bedrijf 1] onder druk en aansturing van anderen heeft gedreven en dat hij door een persoon genaamd [naam 11] is afgeperst om zaken te doen met bepaalde partijen, onvoldoende is onderbouwd, niet aannemelijk is geworden en niet wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank constateert dat de positie van [bedrijf 1] binnen de btw-carrousel geenszins strookt met de ter zitting door verdachte afgelegde verklaring, te meer nu is gebleken dat de winsten van de btw-carrouselfraude voornamelijk aan [bedrijf 2] en [bedrijf 1] zijn toegekomen. Het door de verdachte geschetste scenario schuift de rechtbank daarom als ongeloofwaardig ter zijde.
Juridische toerekening feiten 1 en 2 aan [bedrijf 1]
Nu ten aanzien van de feiten 1 en 2 vaststaat dat een deel van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] valselijk is opgemaakt door in die administratie opzettelijk valselijk opgemaakte facturen op te nemen en voorts vaststaat dat onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend, dient de deelnemingsvorm van het handdelen van verdachte te worden gekwalificeerd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938): 1. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
2. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
3. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
4. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[bedrijf 1] heeft valselijk opgemaakte facturen in haar bedrijfsadministratie opgenomen met het oogmerk om die bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken bij het doen van aangiften omzetbelasting. Daarnaast heeft [bedrijf 1] onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend, immers op basis van omzet die (mede) was gebaseerd op bedragen op valselijk opgemaakte facturen, zodat de aangiften daarmee onjuist waren. Genoemde gedragingen houden verband met een of meer wettelijke verplichtingen op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Wet op de omzetbelasting en hebben aldus plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon. Door het onjuist aangeven van de af te dragen omzetbelasting door [bedrijf 1] is de verboden gedraging daarnaast dienstig geweest in het door [bedrijf 1] uitgeoefende bedrijf of haar taakuitoefening.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verboden gedragingen de rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
Feitelijke leidinggeven
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling van de vraag of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijk leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijke leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
Uit de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven blijkt dat verdachte de keten waarin de btw-carrouselfraude heeft plaatsgevonden en waaraan [bedrijf 1] heeft deelgenomen, heeft uitgevoerd en gecoördineerd. [bedrijf 1] is normadressaat: zij is de belastingplichtige en de valse facturen en documenten zijn in haar bedrijfsadministratie opgenomen. Verdachte was sinds 26 juni 2015 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 20] B.V. en via die rechtspersoon indirect formeel bestuurder van [bedrijf 1] . Verdachte heeft ten behoeve van [bedrijf 1] op grote schaal frauduleus gehandeld met behulp van vals opgemaakte facturen, door vervolgens op basis van een bedrijfsadministratie, waarin die valse facturen waren opgenomen, onjuiste aangiften omzetbelasting in te dienen, waarbij ten onrechte forse bedragen aan voorbelasting zijn opgegeven en teruggevraagd. Het opzet van verdachte is dan ook zonder meer toe te rekenen aan [bedrijf 1] .
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van verdachte en zijn rol bij de door [bedrijf 1] begane strafbare feiten, dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen, gepleegd door [bedrijf 1] .
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat [bedrijf 1] in de maanden juli 2015, november 2015 en november 2016 heeft deelgenomen aan een btw-carrouselronde, zodat zij verdachte partieel zal vrijspreken van het feitelijk leidinggeven aan [bedrijf 1] ten aanzien van deze maandaangiften omzetbelasting.
Het dossier bevat eveneens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de facturen, genoemd onder feit 2 in de tenlastelegging onder het eerste, vierde en vijfde gedachtestreepje (de factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] van 3 juli 2015 (DOC-150.01), de factuur van [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] van 2 november 2016 (DOC-103.01) en de orderbevestiging van [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] van 1 december 2016 (DOC-046.3)), onderdeel hebben uitgemaakt van een btw-carrouselronde. De rechtbank spreekt verdachte dan ook in zoverre vrij.
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Gelet op al hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van de verschillende hierna bewezen
te verklaren feiten heeft overwogen, kan zonder meer de conclusie worden getrokken dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot doel had om btw-carrouselfraude mogelijk te maken. Of er nu sprake was van één of meer schakels, of één of meer goederenrondjes, maakt voor de btw-carrouselfraude niet uit. Door de ten onrechte geclaimde omzetbelasting ontstaat er in de samenwerkende groep ruimte om bij een lagere verkoopprijs toch de gewenste winstmarge te realiseren, ten koste van de fiscus. De (geregisseerde en afgestemde) nauwe en bewuste samenwerking tussen de deelnemers aan de carrousel is daarbij onontbeerlijk.
Ten aanzien van de met de fraude gepaard gaande geldstromen was dientengevolge ook sprake van witwassen. Immers zijn door valse facturen en schijnhandel, de werkelijke aard en herkomst van de (winst)gelden verborgen. Met de opgezette goederen- en facturenstroom is gedaan alsof sprake was van legitieme handel, terwijl deze geldstromen enkel en alleen waren bedoeld om de fraude te verhullen. Het verdiende geld werd vervolgens weer in de keten gebruikt voor nieuwe fraudes en/of uitgekeerd aan de deelnemers/verdachten.
Binnen dit samenwerkingsverband was sprake van een zekere taakverdeling.
[medeverdachte 1] was de bestuurder van [bedrijf 2] en had de dagelijkse leiding binnen het bedrijf. De handel werd tot medio 2015 gedreven door verdachte en [medeverdachte 1] gezamenlijk. Na de beëindiging van het dienstverband van verdachte bij [bedrijf 2] hield ook [medeverdachte 2] zich hiermee bezig. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren samen verantwoordelijk voor de (vooraf geregisseerde) in- en verkoop en hadden hierover regelmatig overleg. Uit tapgesprekken blijkt dat zij financiële zaken, waaronder belastingaangiftes en transacties, met elkaar bespraken. [medeverdachte 2] onderhield de contacten met de Belastingdienst, was aanspreekpunt voor logistieke dienstverleners en werd na de reorganisatie verantwoordelijk voor de gehele financiële administratie. [medeverdachte 1] was van alle bedrijfsprocessen op de hoogte
.In [programma]
,een softwareprogramma ontworpen en beheerd door [medeverdachte 2] , werden de boekhouding, de voorraden, de leveranciers en de facturen van [bedrijf 2] nauwgezet bijgehouden en aan elkaar gekoppeld. De rechtbank ziet dit als wezenlijk onderdeel om de fraudeleuze handelingen te maskeren. Het programma ( [programma] ) werd niet alleen door [bedrijf 2] , maar ook door [bedrijf 1] en [bedrijf 7] gebruikt. [medeverdachte 2] kon via de applicatie Teamviewer op afstand meekijken met en handelingen verrichten in de bedrijfsadministratie van deze bedrijven, waaronder begrepen het (op verzoek van verdachte) crediteren van orders.
Hoewel verdachte op papier enkel bestuurder van [bedrijf 1] was, regisseerde hij (mede) de handel binnen [bedrijf 1] , alsmede de handel binnen in ieder geval [bedrijf 9] en [bedrijf 7] . Daarnaast is gebleken dat hij, ook na de beëindiging van het dienstverband met [bedrijf 2] , feitelijk aanwijzingen en opdrachten gaf aan [medeverdachte 2] met betrekking tot inkoop en verkoop van [bedrijf 2] . Binnen de keten coördineerde hij goederen- en facturenstromen, hield zich bezig met de transacties van ploffers en buffers en zocht nieuwe bestuurders voor deze bedrijven. Daarnaast onderhield hij contacten met diverse medeverdachten, alsmede met buitenlandse ondernemingen die ook bij de btw-carrousels betrokken waren.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot/verband hielden met de verwezenlijking van het binnen de criminele organisatie bestaande oogmerk. Verdachte heeft een wezenlijke
bijdrage geleverd aan de criminele organisatie. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.