ECLI:NL:RBOVE:2021:2525

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
C/08/259717 / HA RK 20-162
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afgifte rapport en benoeming deskundige in civiele procedure tegen gemeente

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, is op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een verzoeker en de gemeente Rijssen-Holten. De verzoeker had de rechtbank verzocht om afgifte van een rapport dat was opgesteld door een extern adviesbureau, [X], en om benoeming van een deskundige. De rechtbank heeft het verzoek tot afgifte van het rapport afgewezen op grond van de vertrouwelijkheid van het rapport en het belang van de gemeente om haar standpunt in de procedure vrij te kunnen bepalen. De rechtbank oordeelde dat het belang van de gemeente bij vertrouwelijkheid zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij het verkrijgen van het rapport. Daarnaast werd het verzoek tot benoeming van een deskundige afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat het verzoek prematuur was en dat de uitgangspunten voor het bepalen van de schade nog niet voldoende vaststonden. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker onvoldoende belang had bij het thans reeds gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek. De verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die tot op heden zijn begroot op € 1.793,--, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : C/08/259717 / HA RK 20-162
Beschikking van 6 april 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.A. Schuring te Almelo,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE RIJSSEN-HOLTEN,
zetelende te Rijssen,
verwerende partij, hierna te noemen de gemeente,
advocaat: mrs. J.A. Mohuddy en M. Buitenhuis te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties,
  • het verweerschrift met productie,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 2 maart 2021 via een Skype-verbinding, waarbij zijn verschenen [verzoeker] , bijgestaan door mr. Schuring, en namens de gemeente de heer
1.2.
De beschikking is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft op 24 september 2009 een gesprek gehad met een medewerker van de gemeente, de heer [B] , om te informeren naar de bouwmogelijkheden op het perceel kadastraal bekend [gemeente] , [kadasternummer] (hoek van de [straat 1] / [straat 2] , hierna: het perceel). Het perceel met woning stond op dat moment te koop.
2.2.
Tijdens dit gesprek heeft [B] gezegd dat op het perceel niet meer dan één woning gebouwd mocht worden. [verzoeker] heeft het perceel niet gekocht.
2.3.
Enige tijd na dit gesprek is [verzoeker] gebleken dat er wel ontwikkelingsmogelijk-heden waren op het betreffende perceel en dat het perceel inmiddels verkocht was.
2.4.
Bij brief van 7 maart 2011 heeft [verzoeker] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van onjuiste informatieverstrekking.
2.5.
De rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft bij vonnis van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:3126) voor recht verklaard dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door [verzoeker] onjuist te informeren omtrent de maximale bestemmingsmoge-lijkheden op het perceel hoek [straat 1] / [straat 2] en de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de schade die [verzoeker] door het onrechtmatig handelen van de gemeente heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.6.
In hoger beroep is bij eindarrest van 25 september 2018 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (ECLI:NL:GHARL:2018:8554) het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van het woordje ‘maximale’ betreffende de bebouwingsmogelijkheden.
2.7.
[verzoeker] is vervolgens op zoek gegaan naar een adviesbureau dat een berekening van de schade zou kunnen opstellen en is uiteindelijk bij [X] Gebiedsontwikkeling en taxaties in [plaats] (hierna: [X] ) uitgekomen.
2.8.
[X] heeft [verzoeker] op maandag 28 oktober 2019 laten weten dat zij geen rapport voor [verzoeker] kon opstellen, omdat zij van de gemeente eerder de opdracht gekregen had om een schadeberekening op te stellen inzake onderhavige kwestie.
2.9.
[X] heeft uiteindelijk een rapport opgesteld in opdracht van de verzekeraar van de gemeente.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] vordert - kort samengevat - dat de rechtbank, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:de gemeente gebiedt om binnen een week na de te geven beschikking het rapport dat door [X] is opgesteld aan [verzoeker] te verstrekken, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat dit gebod niet wordt nagekomen;
subsidiair:
1. een deskundigenonderzoek beveelt omtrent het hiervoor gestelde;
2. hiertoe één onafhankelijke deskundige benoemt en deze opdraagt de onder punt 16 van het verzoekschrift, althans de door de rechtbank te formuleren vragen te beantwoorden en daaromtrent een deskundigenbericht uit te brengen;
3. zodanige verdere voorzieningen treft als de rechtbank geraden zal voorkomen;
primair en subsidiair:
de gemeente veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

afgifte rapport [X] op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat een verzoek op de voet van artikel 843a Rv kan worden gedaan bij verzoekschrift. De Hoge Raad heeft in het arrest van 26 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1985) immers overwogen dat, gelet op de rechtsontwikkeling en de opvattingen in de literatuur, moet worden aangenomen dat inzage, afschrift of uittreksel ex artikel 843a Rv ook kan worden verzocht bij verzoekschrift.
4.2.
In artikel 843a lid 1 Rv is bepaald dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Er moet aan vier cumulatieve vereisten worden voldaan, wil een vordering tot afgifte van stukken of inzage in stukken toewijsbaar zijn, namelijk:
er moet sprake zijn van een rechtmatig belang,
het moet gaan om bepaalde bescheiden,
er moet sprake zijn van een rechtsbetrekking, en
degene van wie de bescheiden worden gevorderd, dient deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting te hebben.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat de bescheiden voldoende bepaald zijn (b), dat er een rechtsbetrekking tussen partijen bestaat (c) en dat de gemeente de bescheiden onder haar berusting heeft (d).
4.4.
Tussen partijen is in geschil of sprake is van een rechtmatig belang (a). [verzoeker] stelt dat hij een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van een afschrift van het rapport. [verzoeker] heeft daartoe aangevoerd dat hij naar verwachting met het rapport zijn rechtspositie in de schadestaatprocedure beter kan onderbouwen. Volgens [verzoeker] is dit ook van belang, omdat hij al meerdere partijen had benaderd voordat hij bij [X] terecht kwam en die allemaal zeiden niet in staat en/of bereid te zijn om een schaderapportage op te stellen.
4.5.
De gemeente heeft zich op het primaire standpunt gesteld dat geen sprake is van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843 a lid 1 Rv. De gemeente heeft daartoe naar voren gebracht dat van de gemeente niet verwacht kan worden een rapport aan haar wederpartij te verstrekken enkel ter onderbouwing van de schade van de wederpartij. Volgens de gemeente betreft dit geen rechtmatig belang van [verzoeker] . Verder stelt de gemeente dat partijrapporten niet met derden gedeeld hoeven te worden, nu zij geen rechtmatig belang hebben bij het verkrijgen van een afschrift of inzage daarin. De gemeente heeft voorts naar voren gebracht dat het rapport in de schadestaatprocedure niet kan dienen om de vordering van [verzoeker] te onderbouwen, zoals hij beoogt. Het rapport van [X] bevat geen berekening van de schade die [verzoeker] zou hebben geleden, zoals [verzoeker] aanneemt, maar is een controle van de schadeberekening die [verzoeker] heeft laten opstellen.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Het staat in beginsel een partij, in dit geval de gemeente, vrij om zich ten behoeve van de bepaling van haar eigen positie, zowel in als buiten rechte, te laten adviseren door (externe) deskundigen. Het rapport van [X] is als een zodanig (extern) advies te beschouwen. Dat het rapport is opgesteld in opdracht van de verzekeraar van de gemeente leidt, anders dan [verzoeker] heeft betoogd, naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie, nu het rapport is opgesteld ter beoordeling van de risico’s (van de verzekeraar) van de gemeente en specifiek betrekking heeft op deze kwestie. In zoverre kan er worden gesproken van vereenzelviging tussen de verzekeraar van de gemeente en de gemeente.
4.7.
[verzoeker] vraagt exhibitie van het rapport van [X] om vast te kunnen stellen wat [X] heeft begroot aan schade als gevolg van de door de gemeente jegens hem gepleegde onrechtmatige daad. Uitgaande van een in beginsel ruime exhibitieplicht is het rechtmatig belang van [verzoeker] daarmee in beginsel gegeven.
4.8.
Een beperking van de exhibitieplicht is evenwel gelegen in het bepaalde in artikel 843a, lid 4 Rv, waarin is opgenomen dat indien daarvoor gewichtige redenen zijn, degene die de bescheiden tot zijn beschikking heeft toch niet gehouden is om aan de exhibitieplicht te voldoen. Bij de beoordeling van de vraag of er gewichtige redenen aanwezig zijn, gaat het (onder meer) om de vraag of het zwaarwegende belang van waarheidsvinding moet wijken voor het belang van vertrouwelijkheid.
4.9.
De gemeente heeft (subsidiair) een beroep op deze uitzondering gedaan. Daartoe heeft zij allereerst aangevoerd dat het rapport van [X] voor de gemeente kan dienen om tot een standpuntbepaling te komen. Volgens vaste rechtspraak mogen procespartijen niet belemmerd worden bij het vormen van gedachten met het oog op een standpuntbepaling. Daarnaast hoeven interne rapporten die vallen onder de vertrouwelijke communicatie tussen een advocaat en cliënt en die kunnen dienen ten behoeve van de voorbereiding van de civiele verdediging niet te worden verstrekt. De gemeente verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2018 [1] en het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 oktober 2003 [2] . Verder heeft de gemeente aangevoerd dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van het rapport gewaarborgd is.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen die aan het verstrekken van een afschrift van het rapport aan [verzoeker] in de weg staan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het door de gemeente gedane beroep op vertrouwelijkheid berust op de algemeen aanvaarde opvatting dat een partij niet mag worden belemmerd in haar mogelijkheden in vrijheid en zonder mogelijke inmenging van anderen haar gedachten te vormen met het oog op een standpuntbepaling. De gemeente heeft aangevoerd dat het rapport een intern rapport betreft dat kan dienen om tot een standpuntbepaling te komen en daarmee ook kan worden gebruikt ter voorbereiding van de civiele verdediging. Iedere partij heeft een eigen recht om haar verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden. In de motieven van de gemeente voor haar beroep op de aanwezigheid van voormelde gewichtige reden, vindt de voor de gemeente in beginsel bestaande exhibitieplicht dan ook naar het oordeel van de rechtbank zijn begrenzing.
Dit betekent dat het belang van de gemeente bij handhaving van de vertrouwelijkheid van het rapport van [X] zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij verstrekking van dat rapport.
4.11.
Op grond van het vorenstaande is de conclusie dan ook dat het primaire verzoek van [verzoeker] dat strekt tot afgifte van het rapport van [X] moet worden afgewezen.
verzoek benoeming deskundige
4.12.
Nu het primaire verzoek van [verzoeker] door de rechtbank wordt afgewezen, zal de rechtbank zijn subsidiaire verzoek beoordelen, inhoudende het verzoek tot benoeming van een deskundige.
4.13.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen ter beantwoording van de in het verzoekschrift opgenomen vraagstelling ten aanzien van de schade die [verzoeker] heeft geleden ten gevolge van de onjuiste informatieverstrekking door de gemeente
,met benoeming van een door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijke deskundige.
4.14.
De gemeente verzet zich tegen inwilliging van het verzoek en voert het volgende aan. Volgens de gemeente is [verzoeker] gehouden om zijn schade zelf te onderbouwen: dit is zijn eigen verantwoordelijkheid. De gemeente heeft daarnaast aangevoerd dat de antwoorden op de vragen die [verzoeker] voorstelt hem niet kunnen helpen in een schadestaatprocedure. Volgens de gemeente wil [verzoeker] de deskundige vragen welk bouwplan hij had kunnen realiseren op het perceel, maar het is aan [verzoeker] om aan te tonen welk bouwplan hij zou hebben ingediend. De rechtbank dient vervolgens in de schadestaatprocedure te bepalen of dit door [verzoeker] beoogde bouwplan ook door de gemeente vergund zou zijn of had moeten worden.
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 203 jo. 202 Rv ertoe kan dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden, om aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen. De rechter die op het verzoek dient te beslissen komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het deskundigenonderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is anders als de rechter op grond van in zijn beslissing vermelde feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot uitoefening van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten op dit moment prematuur en daarmee in strijd met de goede procesorde is. Zij acht daartoe het volgende redengevend. Het staat vast dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [verzoeker] en dat de schade die [verzoeker] daardoor heeft geleden vergoed dient te worden. De rechtbank stelt echter vast dat de uitgangspunten voor het bepalen van de schade nog niet (voldoende) vaststaan.
[verzoeker] noemt bepaalde uitgangspunten die aan de deskundige moeten worden voorgelegd bij de bepaling van de schade, maar deze worden door de gemeente bestreden. Zo is tussen partijen in discussie welk bouwplan [verzoeker] zou hebben ingediend als [B] hem de juiste inlichtingen zou hebben verstrekt en of dit vergund zou zijn of had moeten worden. Dat zijn vragen die (nu) niet door een deskundige kunnen worden beantwoord. Door de deskundige (onder meer) de vraag voor te willen leggen welke appartementencomplex [verzoeker] qua omvang had mogen realiseren op het perceel (wetende dat de ontwikkelingsmogelijkheden van het perceel enkel beperkt werden door algemene stedenbouwkundige randvoorwaarden uit de bouwverordening), gaat [verzoeker] dus in feite voorbij aan een (daaraan voorafgaand) belangrijk geschilpunt tussen partijen dat ook van aanzienlijke invloed kan zijn op de door [verzoeker] gestelde schade. Gelet hierop zou het deskundigenonderzoek dat [verzoeker] voor ogen heeft dan ook veeleer een partijrapport opleveren. Dat staat op gespannen voet met het uitgangspunt dat een op artikel 202 Rv gebaseerd voorlopig deskundigenbericht in beginsel voor beide partijen bindend is. Bovendien staat het de gemeente in de schadestaatprocedure vrij om nog allerlei verweren over de berekening van de schade, de toerekening en het beroep op eigen schuld naar voren te brengen, waar de deskundige geen rekening mee kan houden, althans geen knoop over kan doorhakken.
4.17.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek nu prematuur. [verzoeker] heeft onvoldoende belang bij zijn verzoek om thans reeds een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
4.18.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het [verzoeker] uiteraard vrij staat een deskundige te benaderen op basis van zijn eigen uitganspunten.
Proceskosten
4.19.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 667,-- aan griffierecht en € 1.126,00 (2 punten x tarief € 563,00) aan salaris advocaat.
4.20.
De verzochte nakosten zullen als onweersproken op na te melden wijze worden toegewezen.
4.21.
De verzochte wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen, met dien verstande dat een termijn van veertien dagen na betekening van de beschikking zal worden gehanteerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst af het verzochte;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.793,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van de beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van deze beschikking tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart de onderdelen 5.2. en 5.3. van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
6 april 2021.