ECLI:NL:RBOVE:2015:3126

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
C/08/150548 / HA ZA 14-39
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste informatieverstrekking door gemeente over bestemmingsmogelijkheden perceel

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de gemeente Rijssen-Holten. De zaak betreft onjuiste informatie die door de gemeente is verstrekt aan [eiser] over de bouwmogelijkheden op een perceel aan de hoek Esstraat/Tabaksgaarden. [eiser] had in 2009 een gesprek aangevraagd met de gemeente, waarin hij informatie vroeg over de maximale bebouwingsmogelijkheden op het perceel. De ambtenaar [D] heeft tijdens dit gesprek onjuiste informatie verstrekt, namelijk dat er op het perceel slechts één woning gebouwd mocht worden, terwijl er in werkelijkheid geen bestemmingsplan van toepassing was en meerdere woningen gebouwd konden worden.

Na de aankoop van het perceel door [eiser] en de aanvraag van een bouwvergunning voor drie woningen, heeft hij de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden door de onjuiste informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste inlichtingen te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat de informatie die hij ontving juist was, gezien de deskundigheid van de ambtenaar en de context van het gesprek.

De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden, nader op te maken bij staat. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van gemeenten om correcte informatie te verstrekken aan burgers, vooral wanneer deze informatie van invloed is op belangrijke beslissingen zoals vastgoedtransacties.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/150548 HA ZA 14-39
datum vonnis: 17 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. F. Kolkman te Almelo,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE RIJSSEN-HOLTEN,
zetelende te Rijssen,
gedaagde,
verder te noemen de gemeente,
behandelend advocaat: mr. J.A. Mohuddy te Breda,
procesadvocaat: mr. J.A. Holsbrink te Enschede.

Het procesverloop

In deze zaak is op 7 mei 2014 een tussenvonnis gewezen. Voor wat betreft het procesverloop tot aan dat tussenvonnis, verwijst de rechtbank daarnaar.
Vervolgens zijn de volgende stukken aan het dossier toegevoegd:
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 11 juli 2014;
  • een incidenteel verzoek ex artikel 162 juncto 834a Rv, tevens conclusie van repliek van de zijde van [eiser] d.d. 24 september 2014;
  • een akte inbreng stuk van de zijde van de gemeente d.d. 8 oktober 2014, met productie 9;
  • een akte zijdens [eiser] d.d. 22 oktober 2014 met productie 13;
  • een akte zijdens de gemeente d.d. 19 november 2014;
  • het vonnis in het incident van 17 december 2014;
  • de conclusie van dupliek van de zijde van de gemeente d.d. 14 januari 2015, met de producties 9 tot en met 12;
  • een akte uitlating producties van de zijde van [eiser] d.d. 11 februari 2015, met de producties 17 tot en met 19;
  • een akte van de zijde van de gemeente d.d. 15 maart 2015.
Tot slot hebben partijen vonnis gevraagd.

De overwegingen

Vaststaande feiten.
1. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste producties het navolgende vast.
1.1.
[eiser] heeft in 2009 een gesprek aangevraagd bij de gemeente Rijssen-Holten. Het gesprek heeft plaatsgevonden op 24 september 2009 met de heer [D], ambtenaar van de Afdeling Wonen en Ondernemen van deze gemeente (hierna ook: [D]). Het onderwerp van gesprek was de bouwmogelijkheden op het perceel kadastraal bekend gemeente Rijssen, sectie H nummer 1785 (hoek van de Esstraat/Tabaksgaarden). Dit perceel met woning stond op dat moment te koop.
1.2.
Tijdens dit gesprek heeft [D] gezegd dat op dit perceel niet meer dan één woning gebouwd mocht worden.
1.3.
In december 2009 heeft een collega van [D], de heer [eiser] (geen familie van eiser; hierna te noemen: [X]) uitgezocht dat op het betreffende perceel wel meer dan één woning gebouwd kon worden. Het perceel is vervolgens op 14 december 2009 aangekocht. Door bouwbedrijf [H] is april 2010, ten behoeve van de zoon van [X], een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van drie woningen op het perceel.
Deze bouwvergunning is op 21 juni 2010 verleend.
1.4.
Bij brief van 10 juni 2010 heeft [eiser] de heer [D] om zijn zienswijze over deze situatie gevraagd. In zijn reactie van 26 juli 2010 heeft de heer [D] [eiser] laten weten dat er in dit geval sprake was van een opeenstapeling van besluiten en dat in het interne raadpleegsysteem het bestemmingsplan “Herziening Kern 1970” als het geldende planologische regiem naar voren kwam. Het blijkt echter dat aan dit bestemmingsplan deels goedkeuring was onthouden, zodat teruggevallen moest worden op het oude bestemmingsplan “Kern”. Dit was echter op zijn beurt deels ingetrokken, waardoor er voor het betreffende perceel geen planologisch regiem gold. Dit laatste was door [D] echter niet herkend en dat is inderdaad niet goed gegaan. Hij biedt hiervoor zijn excuses aan.
1.5.
Bij brief van 7 maart 2011 heeft [eiser] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van onjuiste informatieverstrekking. De schade is bij brieven van 3 april 2012 en 20 juli 2012 nader onderbouwd.
De gemeente heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
Vordering
2. [eiser] vordert in deze procedure dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser], althans onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] onjuist te informeren omtrent de maximale bestemmingsmogelijkheden op het perceel hoek Esstraat/Tabaksgaarden;
II. de gemeente veroordeelt tot vergoeding van schade en/of kosten die [eiser] door het toerekenbaar tekortschieten althans het onrechtmatig handelen van de gemeente heeft geleden, onder meer bestaande uit de onderzoekskosten en gederfde winst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding, te begroten volgens het gebruikelijke tarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening niet binnen bedoelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de nakosten tot een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, op € 199,00.
Onderbouwing
3. Voor wat betreft de onderbouwing van de vordering en het verweer van de gemeente, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover is opgenomen in het tussenvonnis van 7 mei 2014 en neemt dat hier over.
3.1.
Kort samengevat komt de onderbouwing van de vordering van [eiser] daarop neer dat hij stelt dat de gemeente hem onjuist heeft geïnformeerd. Op basis van het vigerende planologische regiem was de bouw van een klein appartementencomplex, zoals hem voor ogen stond, wel mogelijk. Dit verkeerd informeren is jegens [eiser] onrechtmatig, en de gemeente is daarom aansprakelijk (Hoge Raad 25 mei 2012; LJN: BW0219).
In ieder geval hadden de ambtenaren van de gemeente, [eiser] moeten informeren toen zij hun vergissing ontdekten.
Als de gemeente hem correct had geïnformeerd, zou hij het perceel hebben aangekocht en zou hij woningen hebben laten bouwen. Daarmee zou hij winst hebben gemaakt. Hij heeft door het handelen van de gemeente derhalve schade geleden, welke schade de gemeente hem dient te vergoeden.
3.2.
Het verweer van de gemeente komt er, kort samengevat, op neer dat zij betwist onrechtmatig gehandeld te hebben. Op grond van de omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat [eiser] zelf deskundig is, moet volgens de gemeente geconcludeerd worden dat [eiser] niet op de informatie mocht vertrouwen en er dus geen sprake is van onrechtmatigheid.
De gemeente betwist dat er sprake is van causaal verband met de gestelde schade. Ze stelt dat de gestelde schade niet toerekenbaar is en dat, als er al schade is, die (al dan niet deels) voor rekening van [eiser] moet blijven. De gemeente betwist de door [eiser] opgevoerde schade.
Maatstaf
4.1
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 25 mei 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW0219) de maatstaf geformuleerd aan de hand waarvan beoordeeld moet worden of onjuiste of onvolledige inlichtingen van een gemeente ook onrechtmatig zijn. De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.5.1):
Het gaat in deze zaak om de vraag of een gemeente onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft gegeven aan een belanghebbende, naar aanleiding van een door deze gedaan verzoek, over de mogelijkheden die haar regelgeving – in dit geval een bestemmingsplan - die belanghebbende biedt en of die gemeente om die reden onrechtmatig heeft gehandeld jegens de belanghebbende. Het antwoord op die vraag hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder in de eerste plaats de inhoud van het gedane verzoek en hetgeen de gemeente daaromtrent heeft moeten begrijpen, en de aard en inhoud van de door de gemeente in antwoord daarop gegeven inlichtingen en hetgeen de belanghebbende daaromtrent heeft moeten begrijpen. Eerst indien de belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs erop heeft mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud werden gegeven, kan plaats zijn voor het oordeel dat het verstrekken van die inlichtingen, indien deze onjuist of onvolledig zijn, onrechtmatig is jegens de belanghebbende en dat de gemeente deswege jegens de belanghebbende aansprakelijk is, doordat deze door die onjuiste of onvolledige inlichtingen, kort gezegd, op het verkeerde been is gezet.
4.2
De AG geeft in zijn Conclusie (onder 4.22) bij dit arrest een aantal gezichtspunten, aan de hand waarvan in voorkomende gevallen kan worden bepaald of in een concrete situatie onrechtmatig is gehandeld. Hij noemt de volgende omstandigheden, met de kanttekening dat waarschijnlijk is dat er nog (vele) andere relevante omstandigheden kunnen bestaan:
a. heeft de burger redelijkerwijs mogen vertrouwen of de juistheid van de verstrekte informatie;
b. is de informatie verstrekt in antwoord op een duidelijke vraag, of was de vraag voor verschillende uitleg vatbaar?
c. met welk doel is de vraag gesteld en was dat doel voor degenen aan wie de informatie werd gevraagd en degene die het antwoord heeft gegeven (voldoende) kenbaar? In dit verband lijkt niet zonder gewicht of het gaat om een eenvoudige dan wel om een lastige kwestie. Zeker in dat laatste geval zal niet licht mogen worden afgegaan op de mededelingen van loketmedewerkers en/of andere overheidsfiguren van wie redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat zijn, gezien hun functie (voldoende) op de hoogte zijn om de vraag (juist) te beantwoorden;
d. mocht van de justitiabele (particulier of ondernemer) worden verwacht dat hij de informatie zou verifiëren? In dat verband kan van belang zijn over welke kennis en ervaring hij beschikt en wat op dat punt voor degene aan wie de vraag werd gesteld en degene die deze heeft beantwoord kenbaar was of wellicht had moeten zijn?
e. kon of mocht van de justitiabele worden gevergd dat hij een deskundige adviseur inschakelde of dat hij (ten minste) advies zou inwinnen van een deskundige adviseur?
f. welke belangen stonden op het spel en was dat voor degene aan wie de informatie werd gevraagd en degene die het antwoord gaf (redelijkerwijs) kenbaar?
g. de context waarin en de overige omstandigheden waaronder de informatie werd gevraagd. In dat verband kan – kort gezegd – de voorgeschiedenis een rol spelen;
h. werden voor het verstrekken van informatie kosten in rekening gebracht en zo ja hoeveel?
4.3
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, geoordeeld moet worden dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door onjuiste inlichtingen te verstrekken. De rechtbank motiveert dat als volgt.
Duidelijk verzoek
4.3.1
[eiser] heeft een voldoende duidelijke vraag gesteld. Dat blijkt uit het volgende. [eiser] heeft de gemeente gevraagd om een afspraak. Uit het feit dat de afspraak is ingepland met de heer [D], ambtenaar van de afdeling Wonen en Ondernemen van de gemeente, met als functie beleidsmedewerker Ruimtelijke Ordening, [1] alsmede dat de heer [D] de relevante bestemmingsplan vooraf had opgezocht en al had bekeken wat de mogelijkheden waren, [2] volgt dat het de gemeente duidelijk was dat [eiser] informatie wilde over de mogelijkheden van het bestemmingsplan.
Inhoud vraag
4.3.2
[eiser] stelt dat hij tijdens het gesprek heeft gevraagd om de maximale bebouwingsmogelijkheden op het betreffende perceel. Het perceel stond te koop, en zijn bedoeling was de bouw van een klein appartementencomplex, vergelijkbaar met hetgeen aan de overkant van de straat stond. Hij stelt dat hij een PowerPointpresentatie had gemaakt, waarin een appartementencomplex op dit perceel was geprojecteerd. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij zijn laptop bij zich had om deze te laten zien, maar uiteindelijk heeft hij alleen de uitdraai laten zien (productie 2 bij dagvaarding).
4.3.3
Namens de gemeente is gesteld dat niet is gevraagd om de maximale bebouwingsmogelijkheden, maar dat het een informeel en oriënterend en weinig concreet gesprek was.
Ter comparitie heeft de heer [D] verklaart dat hij niet meer weet of er een PowerPoint presentatie is laten zien. Er zijn in elk geval geen grote bouwtekeningen op tafel gekomen. Wel weet hij dat hij in december 2009 een gespreksverslag heeft gemaakt.
4.3.4
De gemeente heeft dit gespreksverslag, dat overigens is gedateerd 6 december 2010, na een incidenteel verzoek ex artikel 162 juncto 834a Rv, bij akte van 8 oktober 2014 in het geding gebracht.
In het gespreksverslag staat:
Op donderdag 24 september 2009 heb ik op het gemeentehuis in Rijssen gesproken met [eiser]. Hij had een idee om een klein appartementengebouw op de hoek Esstraat/Tabaksgaarden te realiseren. Volgens mij had hij ook een eenvoudig schetsje bij zich.
Ik gaf aan dat het bestemmingsplan ‘Herziening Kern ‘70’ van toepassing is en dat er geen appartementen zijn toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan. (...)
4.3.5
Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat er tijdens het gesprek is gesproken over een klein appartementencomplex. Ook in de brief van de advocaat van de gemeente d.d. 25 september 2012 staat dat [eiser] heeft gevraagd naar de mogelijkheid op dit perceel voor een klein appartementencomplex.
De vraag die [eiser] de gemeente voorlegde was dus duidelijk (welke bebouwings-mogelijkheden zijn er) en concreet (op het perceel hoek Esstraat/Tabaksgaarden).
4.3.6
De gemeente heeft nog aangevoerd dat dit gespreksverslag buiten beschouwing moet worden gelaten. Het is namelijk opgesteld ten behoeve van een leidinggevende van [D] (dus in een ander kader) en het had een voorlopig karakter. Het was de bedoeling daar op enig moment aanvullingen en verbeteringen in aan te brengen. De verklaring die [D] op 7 april 2014 heeft afgelegd (productie 3 bij conclusie van antwoord), is wel een deugdelijke verklaring over hetgeen er volgens hem op 24 september 2009 is besproken.
4.3.7
De rechtbank kan de gemeente niet volgen. Het gespreksverslag is min of meer kort na het gesprek opgesteld (in elk geval korter daarna dan de verklaring van 14 april 2014) en de rechtbank ziet niet in waarom [D] daarin niet gewoon in één keer zou hebben opgeschreven wat er is gezegd, maar dat daar nog verbeteringen in aangebracht zouden moeten worden. Dergelijke verbeteringen zijn overigens kennelijk niet gevolgd. De verklaring van 14 april 2014 daarentegen is opgesteld naar aanleiding van de dagvaarding van [eiser]. Het gespreksverslag komt bovendien overeen met hetgeen [eiser] heeft verklaard omtrent het gesprek van 24 september 2009, en komt de rechtbank ook om die reden voldoende geloofwaardig voor.
Onjuistheid van het antwoord
4.3.8
Vast staat dat het antwoord dat door de heer [D] is gegeven, onjuist was. Hij heeft gezegd dat het bestemmingsplan “Herziening Kern 1970” van toepassing was en dat op grond daarvan geen appartementen zijn toegestaan (gespreksnotitie van 6 december 2010), althans dat de bouw van meerdere woningen op dit perceel niet mogelijk was (reactie d.d. 15 juni 2010 op de brief van [eiser] d.d. 10 juni 2010). Volgens [eiser] heeft [D] gezegd dat op grond van het bestemmingsplan slechts één woning met het gezicht (de voorgevel) naar de Esstraat gebouwd mag worden.
4.3.9
Deze informatie was onjuist. Ten tijde van het gesprek gold er geen bestemmingsplan voor het perceel, en dat betekent dat bouwaanvragen alleen getoetst worden aan algemene stedenbouwkundige randvoorwaarden uit de Bouwverordening. Er gold dus geen (bestemmingsplantechnische) beperking voor het aantal woningen.
Geen voorbehoud
4.3.10
Met de gemeente ziet de rechtbank dat het planologische regime voor dit perceel ingewikkeld was. Niet is echter gesteld, noch is gebleken, dat [D] dat tegen [eiser] heeft gezegd of dat hij om die (of om een andere) reden een voorbehoud heeft gemaakt.
[eiser] mocht uitgaan van de juistheid van het antwoord
4.3.11
Omdat [D] het gesprek had voorbereid, de bestemmingsplannen had opgezocht en vooraf had bekeken wat de mogelijkheden waren, en gelet op de functie van [D] (beleidsmedewerker Ruimtelijke Ordening), mocht [eiser] ervan uitgaan dat het antwoord van [D] juist was. [D] heeft tijdens het gesprek gezegd dat [eiser] een principeverzoek kon doen, maar dat de kans dat dat positief zou uitpakken heel klein was (volgens [eiser]: afgewezen zou worden). Ook dat maakt dat [eiser] ervan uit mocht gaan dat [D] zeker was van zijn zaak en dat zijn antwoord juist was.
Conclusie
4.3.12
[eiser] mocht er aldus in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichten zijn gegeven over de (on)mogelijkheid om meerdere woningen op het betreffende perceel te bouwen.
4.4
De gemeente heeft aan de hand van de door de AG genoemde gezichtspunten (zie r.o. 4.2 hierboven) aangevoerd dat er in casu geen sprake is van onrechtmatig handelen.
Voor zover deze gezichtspunten in het bovenstaande nog niet aan de orde zijn gekomen, overweegt de rechtbank daarover het volgende.
Verifiëren informatie / deskundigheid
4.4.1
[eiser] hoefde de informatie die hij van de gemeente had gekregen niet te verifiëren. Er was voor hem geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het antwoord (zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen) en bovendien was degene van wie hij het antwoord kreeg, deskundiger op dit gebied dan hijzelf. [D] werkte immers voor de gemeente (“eigenaar” van de bestemmingsplannen) en het ontwikkelen en dus “lezen” van bestemmingsplannen behoorde tot zijn functie.
Het feit dat [eiser] (in 2009) de opleiding Vastgoed en Makelaardij (specialisatie Makelaardij) had voltooid, maakt dat niet anders. Het maakt niet dat [eiser] vanuit zijn eigen kennis – die, voor zover dat ziet op bestemmingsplannen, niet anders dan algemeen kan zijn - had moeten twijfelen aan de juistheid van de informatie van de gemeente.
Indienen principeverzoek/bouwvergunningaanvraag
4.4.2
Evenmin was [eiser] in de gegeven omstandigheden gehouden om een principeverzoek in te dienen of een bouwvergunningaanvraag te doen. Van het indienen van een principeverzoek had [D] (blijkens zijn verklaring ter comparitie) gezegd dat het College van Burgemeester en Wethouders daarover beslist op basis van een advies van de ambtenaren, en dat het College dat in 99% van de gevallen volgt. Dat, gevoegd bij het feit dat er voor [eiser] geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de informatie, maakt dat de keuze van [eiser] om geen principeverzoek in te dienen (à € 250,00) hem niet kan worden tegengeworpen. Dat geldt temeer voor het indienen en volgen van een kostbare en bewerkelijke bouwvergunningaanvraag en –procedure.
Bevoegdheid ambtenaar
4.4.3
De gemeente heeft in dit kader voorts aangevoerd dat het niet een ambtenaar is die bevoegd is te beslissen over de mogelijkheden van een bestemmingsplan. Uiteindelijk ligt die bevoegdheid uitsluitend bij het College, welke beslissing getoetst kan worden door de rechter. [eiser] had niet mogen vertrouwen op de uitlatingen van de ambtenaar omdat deze niet beslissingsbevoegd was, aldus de gemeente.
De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (hierboven geciteerd) juist volgt dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, burgers mogen vertrouwen op de juistheid van door ambtenaren gegeven informatie. En dat het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie door ambtenaren onrechtmatig kan zijn, welke onrechtmatigheid wordt toegerekend aan de gemeente.
De rechtbank merkt ter aanvulling nog op dat uitgangspunt toch mag zijn dat informatie afkomstig van de gemeente, niet per definitie gewantrouwd moet hoeven worden.
Inwinnen deskundig advies
4.4.4
Om dezelfde redenen als hiervoor genoemd ([eiser] mocht in de gegeven omstandigheden vertrouwen op de informatie van de ambtenaar, er was geen reden om aan de juistheid te twijfelen), was [eiser] niet gehouden deskundig advies in te winnen over deze kwestie. De mogelijkheden die een bestemmingsplan biedt, is bovendien bij uitstek informatie die bij de gemeente is te halen.
Financieel belang
4.4.5
Het moet de gemeente voldoende duidelijk zijn geweest dat [eiser] een financieel belang had bij zijn vraag. Het perceel, met een oppervlakte van 523 m², stond te koop voor € 198.000,00 en [eiser] vroeg naar de mogelijkheid om op dit perceel een klein appartementencomplex te bouwen. [eiser] kan niet anders dan een, zelfs enigszins omvangrijk, financieel belang hebben gehad.
Conclusie
4.4.6
De rechtbank concludeert dat de door de gemeente gevoerde verweren, niet opgaan.
[X]
4.5
[eiser] heeft in dit kader ook de rol van [X] aan de orde gesteld. De rechtbank overweegt dat, hoewel die rol op z’n minst genomen merkwaardig te noemen is, ze aan de onrechtmatigheid van het handelen van de gemeente niet meer toe of afdoet, zodat de rechtbank dat verder onbesproken laat.
Causaal verband
4.6.1
De gemeente heeft aangevoerd dat er niet voldaan is aan het vereiste van conditio sine qua non verband tussen het handelen van de gemeente en de gestelde schade. Als de ambtenaar op 24 september 2009 zou hebben gezegd dat er geen bestemmingsplan vigeerde op het betreffende perceel, staat daarmee allerminst vast dat [eiser] vervolgens een bouwtitel zou hebben gekregen en het bouwwerk zou worden verwezenlijkt.
4.6.2
De rechtbank volgt de gemeente niet in die redenering. Vanwege het limitatief-imperatieve stelsel van de Woningwet had een aangevraagde bouwvergunning (mits deze voldeed aan de randvoorwaarden van de Bouwverordening) moeten worden toegewezen.
In werkelijkheid is ook een bouwvergunning afgegeven voor de bouw van drie woningen op dit perceel.
Als de zoon van [X], weliswaar via Bouwbedrijf [H], de financiering en de bouw wel voor elkaar heeft gekregen, is er geen reden om te veronderstellen dat het [eiser] niet zou zijn gelukt. In elk geval heeft de gemeente daarvoor te weinig gesteld. Dat geldt temeer in het licht van de door [eiser] overgelegde verklaring van projectontwikkelingsbedrijf [R], waarin staat dat zij hem in 2009 graag de financiering had verleend en ook graag in het project zou hebben geparticipeerd.
Schadestaatprocedure
4.7
[eiser] vordert vergoeding van schade en/of kosten die hij door het onrechtmatig handelen van de gemeente heeft geleden, onder meer bestaande uit de onderzoekskosten en gederfde winst, nader op te maken bij staat en de vereffenen volgens de wet.
4.7.1
De rechtbank overweegt dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is.
4.7.2
De schade in verband met onderzoekskosten is door [eiser] in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank ziet ook niet hoe [eiser] dergelijke schade kan hebben geleden.
4.7.3
Dat in casu gederfde winst zou moeten worden vergoed, is door de gemeente betwist. Gederfde winst moet in een geval als hier aan de orde concreet worden berekend. De schade bestaat dan uit de meerkosten voor de aankoop van een vervangend perceel. [eiser] heeft echter geen vervangend perceel gekocht, en dus is er geen sprake van schade, aldus de gemeente.
4.7.4
De rechtbank overweegt dat de schade moet worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Dat zal niet altijd de gederfde winst zijn.
Het is aan de rechter in de schadestaatprocedure om daar een oordeel over te geven. Voorstelbaar is echter dat er daarbij rekening mee wordt gehouden dat een vergelijkbaar perceel, naar [eiser] onbetwist heeft gesteld, niet voorhanden was. Het moet dan immers gaan om een perceel op een aantrekkelijke plek, dat te koop was, en op welk perceel geen bestemmingsplan van toepassing is.
4.7.5
Aldus acht de rechtbank de mogelijkheid dat [eiser] schade heeft geleden aannemelijk en kan de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure worden toegewezen. De rechtbank merkt daarbij op dat in de schadestaatprocedure alle verweren van de gemeente over de berekening van de schade (gederfde winst of concrete schadeberekening), de toerekening en het beroep op eigen schuld, alsmede verweren ten aanzien van de hoogte van de gestelde schade, in volle omvang aan de orde zullen zijn.
Toerekenbare tekortkoming
4.8
De vordering tot verklaring voor recht dat de gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser], kan niet worden toegewezen. Van een tekortkoming in de nakoming is geen sprake, omdat er geen contractuele verbinding tussen partijen bestaat.
Proceskosten
4.9
Als de in het ongelijk gestelde partij, dient de gemeente te worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] als volgt berekend:
- Salaris van de gemachtigde:
  • dagvaarding 1 procespunt
  • bijwonen comparitie van partijen: 1 procespunt
  • incidenteel verzoek tevens conclusie van repliek: 1 procespunt
  • akte d.d. 22 oktober 2014: 1 procespunt
  • akte uitlating producties d.d. 11 februari 2015: 0,5 procespunt
Totaal: 4,5 procespunt maal tarief II (€ 452,00 per procespunt) = € 2.034,00.
- Verschotten: griffierecht € 77,00.

De beslissing

De rechtbank:
I. Verklaart voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] onjuist te informeren omtrent de maximale bestemmingsmogelijkheden op het perceel hoek Esstraat/Tabaksgaarden.
II. Veroordeelt de gemeente in vergoeding van schade die [eiser] door het onrechtmatig handelen van de gemeente heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
III. Veroordeelt de gemeente in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 2.034,00 wegens het salaris van de gemachtigde en € 77,00 wegens verschotten, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de nakosten tot een bedrag van € 131,00, dan wel, indien betekening plaatsvindt, op € 199,00.
IV. Verklaart dit vonnis voor zover het betreft onderdeel III uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Bottenberg – van Ommeren en is op 17 juni 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Volgens zijn verklaring ter comparitie houdt [D] zich bezig met planontwikkeling en beleid.
2.Proces-verbaal van de comparitie d.d. 11 juli 2014.