4.3Overwegingen per onderzoek
Onderzoek Košice (feit 4)
Op 22 maart 2019 wordt [naam 1] aangehouden op verdenking van bezit van en handel in verdovende middelen. In zijn nektasje worden zeventien ponypacks met wit poeder, naar later blijkt cocaïne, en elf pillen, naar later blijkt xtc, aangetroffen. De telefoon van [naam 1] wordt in beslag genomen en onderzocht. Hierin worden onder meer chatgesprekken aangetroffen tussen [naam 1] en ene ‘ [naam 2] ’. Dit contact maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat te linken is aan de deallijn Ali 24/7. De appberichten zijn verstuurd in de periode van 23 februari 2019 tot en met 22 maart 2019. In de chats verstuurt [naam 2] een groot aantal adressen/locaties in Zwolle en omgeving, in totaal 174, naar [naam 1] . Hier moet hij langsgaan met SOS, SNOEP, KIP, 3MC en hasj. Uit nader onderzoek blijkt dat het codewoorden zijn voor cocaïne, xtc pillen en 3MMC. Ook wordt er gesproken over papier, wat volgens de politie papiergeld betekent.
Op 23 mei 2019 wordt [medeverdachte 3] in een voertuig, een Mercedes C 220, met het kenteken [kenteken 1] , staande gehouden in Zwolle. Zij appt naar ‘ [bijnaam] ’, van wie de rechtbank heeft vastgesteld dat het de bijnaam van [medeverdachte 1] betreft, dat zij is stopgezet door de politie en dat haar auto wordt doorzocht. Hierop vraagt [bijnaam] waar het papier is, waarop [medeverdachte 3] antwoordt dat het in de auto ligt, onder de stoel. Ze vraagt vervolgens aan [bijnaam] om hoeveel geld het precies gaat en krijgt als antwoord ‘23625’. De politie treft onder de bestuurdersstoel een plastic tas aan waarin een contact geldbedrag zit van € 23.625,-. Het dossier bevat meerdere getuigenverklaringen dat dit geld afkomstig is uit de drugshandel.
Op 22 september 2019 meldt [naam 3] zich op het politiebureau in Zwolle. Hij verklaart daar onder meer dat hij in april 2019 gedurende twee weken dagelijks drugs heeft rondgebracht voor [medeverdachte 1] . Het geld dat hij verdiende bracht hij naar [medeverdachte 1] of naar een meisje dat voor hen werkt, genaamd [medeverdachte 3] . Dit meisje rijdt in een Mercedes C klasse en op een bruine scooter. Zij was ook degene die hem bevoorraadde. [naam 3] was na die twee weken gestopt, omdat hij nog een gevangenisstraf moest uitzitten. Kort na zijn vrijlating, nam [medeverdachte 3] contact met hem op via de ‘Ali lijn’.
Op 13 oktober 2019 maakt een bewoner melding van een verdachte situatie in Blaricum. Dit leidt tot een politieachtervolging van het voertuig waarvan de verdachten gebruik maken, zijnde een Ford Ka, met het kenteken [kenteken 2] . Uiteindelijk worden twee van de drie verdachten aangehouden in Baarn, namelijk [medeverdachte 3] en [naam 4] . De derde verdachte weet te ontkomen aan de politie. In de kofferbak van de Ford Ka wordt onder meer een Apple iPhone 6S aangetroffen, met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] . Uit onderzoek naar de telefoon blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt gebruikt voor WhatsApp. Hiermee worden drugsgerelateerde chats gevoerd met klanten, in die zin dat er bestellingen worden geplaatst en een locatie wordt afgesproken voor de overdracht. Vervolgens worden er bezorgers aangestuurd om die drugs op de afgesproken plek af te leveren. Op de telefoon zijn useraccounts aangetroffen die de politie linkt aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Op 28 oktober 2019 worden verdachte en [medeverdachte 3] in een voertuig, een Peugeot 307, met het kenteken [kenteken 3] , staande gehouden bij de BP in Zwolle. Zij hebben een hond bij zich. Een verbalisant ziet dat [medeverdachte 3] op dat moment een champagnekleurige iPhone in haar hand heeft. Tijdens de controle laat [medeverdachte 3] de hond uit rondom het tankstation. Nadat de controle is afgerond, controleren de verbalisanten de route die zij heeft gelopen in verband met het mogelijk verstoppen van bewijsmateriaal. Een verbalisant vindt onder een esdoornhaag twee geldrollen en een champagnekleurige iPhone, met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] (hierna aangeduid als: ‘de moddertelefoon’), die deels in de ondergrond zijn weggedrukt. Uit onderzoek naar de telefoon blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt gebruikt voor WhatsApp. Hiermee worden drugsgerelateerde chats gevoerd met klanten, in die zin dat er bestellingen worden geplaatst en een locatie wordt afgesproken voor de overdracht. Vervolgens worden er bezorgers aangestuurd om die drugs op de afgesproken plek af te leveren. Op de telefoon zijn useraccounts aangetroffen die de politie linkt aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Bovenstaande gebeurtenissen leiden tot de start van het strafrechtelijk onderzoek Košice.
De vraag is of verdachte een strafbare rol heeft gespeeld in de drugshandel die daarin centraal wordt gesteld. Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het handelen in harddrugs.
De verdediging refereert zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Onderzoek Karlsbad (feit 1)
Op 8 oktober 2019 treft [slachtoffer 1] een GPS-tracker onder zijn voertuig aan. Hij maakt hiervan melding bij de politie. Die start een onderzoek en komt tot de conclusie dat verdachte samen met [medeverdachte 3] in opdracht van [medeverdachte 1] het baken heeft geplaatst. Verdachte bekent dit ook. Volgens verdachte werd hij gebeld door [medeverdachte 3] , met de mededeling dat hij ‘wat’ moest doen. Zij heeft hem vervolgens op de scooter opgehaald, aangewezen onder welk voertuig hij een GPS-tracker moest aanbrengen, instructies gegeven met betrekking tot het plakken van het baken en hem naderhand in de omgeving afgezet.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en de verklaring van verdachte, vaststaat dat verdachte het plaatsbepalend baken onder het voertuig van [slachtoffer 1] heeft aangebracht. Echter, in tegenstelling tot [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] had verdachte hier een uitvoerende rol. Hij ontving enkel de opdracht van hen en voerde deze uit. Verdachte heeft verklaard daarbij geen vragen te stellen en in het dossier blijkt hiervan niet het tegendeel, laat staan wat in voorkomend geval het antwoord op die vragen zou zijn geweest. Het bewijs voor de wetenschap dat het baken bedoeld was om [slachtoffer 1] te traceren én te liquideren ontbreekt. Daarmee ontbreekt dus het bewijs voor het opzet op de voorbereiding van moord. De rechtbank zal verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken.
Onderzoek Mexico (feiten 2 en 3)
Op 26 oktober 2019 rond 02.15 uur ontvangt de politie een 112-melding van een schietincident aan de [adres] . In de woning bij de plaats delict treffen de verbalisanten [slachtoffer 1] aan, die vertelt dat hij is beschoten. De verbalisanten horen en zien dat hij een schaafwond heeft op zijn linkerschouder. Later die dag doet [slachtoffer 1] aangifte. Hij verklaart dat hij ten tijde van de schietpartij met een vriend, naar later blijkt [slachtoffer 2] , in zijn auto zat te chillen. Op enig moment reed er een rode Renault Clio langs met twee inzittenden. Datzelfde voertuig kwam drie tot vier minuten later nog een keer aanrijden. De auto stopte naast de zijne en enkele seconden later zag [slachtoffer 1] dat er opeens een wapen afging. Over de afstand tussen de auto’s verklaart [slachtoffer 2] dat de Renault Clio letterlijk naast het voertuig van [slachtoffer 1] ging staan, zo dicht dat de deur waarschijnlijk niet meer geopend kon worden. De ramen zaten naast elkaar, alsof je wat aan elkaar wil vragen. Vervolgens hoorde [slachtoffer 2] een harde knal en zag hij vuurvonkjes. Hij denkt dat het vuurwapen van de schutter is vastgelopen. Volgens [slachtoffer 2] zaten er twee personen in de Renault Clio. Hij zag namelijk twee handen aan het stuur toen er op hen werd geschoten. Later die dag, rond 06.00 uur, ziet een voorbijganger een uitgebrande auto staan op de IJsselcentraleweg in Zwolle. Het blijkt een rode Renault Clio te zijn, voorzien van valse kentekenplaten, namelijk [kenteken 4] .
De vraag is of verdachte betrokken is geweest bij de poging tot liquidatie en de brandstichting en zo ja, hoe deze betrokkenheid strafrechtelijk kan worden geduid. Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan een poging tot liquidatie. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de brandstichting, aldus de officier van justitie.
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde betrokkenheid bij de schietpartij. Weliswaar heeft verdachte, volgens de verdediging, het voertuig bestuurd van waaruit is geschoten, maar hij had geen wetenschap van de poging tot liquidatie. Hierdoor ontbreekt het opzet. Er was evenmin sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de schutter. De verdediging refereert zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde brandstichting aan het oordeel van de rechtbank.
Poging tot moord (feit 2)
De rechtbank overweegt dat verdachte uitvoerig heeft verklaard. In zijn verklaring wijst hij niet alleen [medeverdachte 1] aan als de schutter, maar verklaart hij ook uitgebreid en belastend over zijn eigen aandeel in het geheel. Over zijn eigen rol verklaart hij dat hij de bestuurder is geweest van de Renault Clio van waaruit is geschoten en dat hij die eerder die avond in opdracht van en samen met [medeverdachte 2] had opgehaald in Den Haag. Verdachte verklaart verder dat zij tijdens de schietpartij met zijn tweeën in de auto zaten. [medeverdachte 1] heeft hem een bivakmuts gegeven en haalde een automatisch wapen uit zijn tas. Hij kreeg aanwijzingen en opdrachten van [medeverdachte 1] over de te rijden route en hij moest de auto op een gegeven moment parkeren bij een wit busje, dat naast de woning van [slachtoffer 1] stond. [medeverdachte 1] deed zijn raam open en zei hem dat zijn raam naast dat van het witte busje moest staan. Toen verdachte stopte, zag hij dat [medeverdachte 1] zijn wapen richtte op degene die in het voertuig zat. Hij hoorde één knal en [medeverdachte 1] zei hem dat het wapen blokkeerde en dat hij moest doorrijden. Tijdens de vluchtroute vertelde [medeverdachte 1] hem dat hij ‘hem’ had geraakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 26 mei 2021 verklaard dat hij, op het moment dat [medeverdachte 1] hem een bivakmuts gaf en zelf een wapen uit zijn tas haalde, wel het idee had dat er geschoten ging worden. Verdachte heeft verder verklaard dat hij ook wel wist in welke positie hij zich begaf, omdat hij kort daarvoor samen met [medeverdachte 1] langs de hem bekende woning van [slachtoffer 1] was gereden. Bovendien was hij op de hoogte van het conflict tussen de groep van de gebroeders [slachtoffers 1] en [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte wist waarom hij de auto met [medeverdachte 1] erin naast het busje moest zetten en dat hij wist dat deze een automatisch vuurwapen bij zich had waarmee hij aldaar zou gaan schieten.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van medeplegen, nu een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] ontbreekt. Zij zal hem daarom vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de poging tot liquidatie. Zij overweegt daartoe dat hij, ondanks dat hij wist dat er een aanslag op [slachtoffer 1] zou plaatsvinden, toch als bestuurder van de auto de aanwijzingen en opdrachten van [medeverdachte 1] heeft uitgevoerd en zodoende opzettelijk behulpzaam is geweest bij de poging tot liquidatie. Hij had opzet op zowel het behulpzaam zijn als op het strafbare feit zelf. De rechtbank overweegt verder dat deze wetenschap en het opzet bij verdachte nog ontbrak toen hij de (bij de aanslag gebruikte) Renault Clio heeft opgehaald uit Den Haag en deze naar Zwolle heeft gereden, zodat zij hem daarvan partieel zal vrijspreken.
De rechtbank acht, gelet op bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 oktober 2019 in Zwolle opzettelijk behulpzaam is geweest bij de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegde poging tot liquidatie op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de Renault Clio tijdens het voornoemde schietincident te besturen. Als gevolg hiervan werd [slachtoffer 1] geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank is de schietpartij te kwalificeren als een poging tot moord.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit.
Brandstichting (feit 3)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.