ECLI:NL:RBOVE:2021:2406

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
08/952634-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor medeplichtigheid aan poging tot moord en drugshandel in Zwolle

Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot moord en drugshandel. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. De zaak kwam voort uit een conflict in de drugswereld in Zwolle, waarbij de verdachte betrokken was bij een poging tot liquidatie van een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de poging tot moord, omdat hij als bestuurder van de auto fungeerde tijdens het schietincident. De verdachte had eerder een GPS-tracker onder het voertuig van het beoogde slachtoffer geplaatst, wat onderdeel was van de voorbereidingen voor de liquidatie. Daarnaast was de verdachte betrokken bij de handel in cocaïne en MDMA, wat leidde tot de tenlastelegging van drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen de daden heeft gepleegd, maar ook dat hij zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de voorbereiding van moord, maar heeft wel de bewezenverklaring van de andere feiten vastgesteld. De strafmaat is mede bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijk gaf van motivatie om zijn leven te beteren en hulp te zoeken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952634-19 (P)
Datum vonnis: 15 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 september 2020, 12 november 2020, 28 januari 2021, 26 mei 2021 en 1 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Veen en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. C.A. Boeve, advocaat in Putten, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
feit 1:ter voorbereiding van het misdrijf moord opzettelijk een baken bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad en/of onder het voertuig van het beoogde slachtoffer heeft aangebracht;
feit 2:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te vermoorden dan wel medeplichtig is geweest aan dat misdrijf;
feit 3:opzettelijk brand heeft gesticht door een Renault Clio in brand te steken dan wel medeplichtig is geweest aan dat misdrijf;
feit 4:in cocaïne en/of MDMA heeft gehandeld dan wel dit aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Onderzoek Karlsbad
1.
hij in of omstreeks de periode van 05 oktober 2019 tot en met 15 oktober 2019
in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het misdrijf moord (te weten het opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer 1] ), in elk geval van een
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht
jaren of meer is gesteld,
opzettelijk een plaatsbepalend baken, bestemd tot het in vereniging begaan van
dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd
en/of voorhanden heeft gehad,
en/of voornoemd plaatsbepalend baken onder het voertuig van het beoogde
slachtoffer (te weten [slachtoffer 1] ) heeft aangebracht;
Onderzoek Mexico
2 primair
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 in de gemeente Zwolle, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te
beroven, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de openbare weg met een
(automatisch) vuurwapen heeft/hebben beschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1]
werd geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 26 oktober 2019 in de gemeente
Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de openbare weg met een (automatisch) vuurwapen
heeft/hebben beschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] werd geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest,
door op 25 oktober 2019 in de gemeente Den Haag een (personen)auto (merk
Renault Clio, kleur rood) op te halen en/of deze (personen)auto (vervolgens)
naar Zwolle te rijden en/of door op 26 oktober 2019 voornoemde (personen)auto
tijdens het voornoemde schietincident te besturen;
3.
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 in de gemeente Zwolle, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
benzine, althans met een brandbare stof (die over/tegen een personenauto was
gesprenkeld/gegoten/gegooid), ten gevolge waarvan die personenauto (merk
Renault, type Clio) (met inhoud) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die personenauto en/of een of meer goed(eren) in
die personenauto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Onderzoek Košice
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus
2019 tot en met 29 oktober 2019 in de gemeente Zwolle, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA (te weten een hoeveelheid XTC-pillen), zijnde
cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Leeswijzer
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis de bewijsoverweging als volgt indelen. Allereerst zal de rechtbank een samenvatting geven van de onderzoeken die aan verdachte zijn ten laste gelegd. De rechtbank bespreekt de onderzoeken in chronologische volgorde. Hierna zal de rechtbank per onderzoek oordelen of er al dan niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Bij dit onderdeel komen tevens de standpunten van de officier van justitie en de verdediging aan de orde. In het geval van een bewezenverklaring, zijn de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen opgenomen in de ‘bijlage bewijsmiddelen’.
4.2
Samenvatting van de onderzoeken
Het onderzoek
Košice, feit 4, draait om de handel in harddrugs in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 29 oktober 2019 in Zwolle en omgeving. Het dealernetwerk dat zich daarmee bezighield was voor afnemers bereikbaar via een zogenoemde ‘deallijn’, genaamd Ali 24/7. Via het telefoonnummer van die lijn konden bestellingen worden geplaatst en werd een locatie afgesproken voor de overdracht van de drugs.
Het onderzoek
Karlsbad, feit 1, heeft betrekking op de voorbereiding van een liquidatie van [slachtoffer 1] , door het verwerven en voorhanden hebben van een plaatsbepalend baken. De voorbereidingshandelingen hebben zich voorgedaan in de periode van 5 oktober 2019 tot en met 15 oktober 2019.
Het onderzoek
Mexico, feiten 2 en 3, borduurt voort op het onderzoek Karlsbad. [slachtoffer 1] is namelijk op 26 oktober 2019 in Zwolle daadwerkelijk beschoten in zijn voertuig, waarin zich op dat moment ook [slachtoffer 2] bevond. Als gevolg daarvan is [slachtoffer 1] gewond geraakt aan zijn schouder. Na afloop van dit feit is de auto, van waaruit is geschoten, in brand gestoken. Dit onderzoek ziet op deze pogingen tot moord en de brandstichting.
4.3
Overwegingen per onderzoek
Onderzoek Košice (feit 4)
Op 22 maart 2019 wordt [naam 1] aangehouden op verdenking van bezit van en handel in verdovende middelen. In zijn nektasje worden zeventien ponypacks met wit poeder, naar later blijkt cocaïne, en elf pillen, naar later blijkt xtc, aangetroffen. De telefoon van [naam 1] wordt in beslag genomen en onderzocht. Hierin worden onder meer chatgesprekken aangetroffen tussen [naam 1] en ene ‘ [naam 2] ’. Dit contact maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat te linken is aan de deallijn Ali 24/7. De appberichten zijn verstuurd in de periode van 23 februari 2019 tot en met 22 maart 2019. In de chats verstuurt [naam 2] een groot aantal adressen/locaties in Zwolle en omgeving, in totaal 174, naar [naam 1] . Hier moet hij langsgaan met SOS, SNOEP, KIP, 3MC en hasj. Uit nader onderzoek blijkt dat het codewoorden zijn voor cocaïne, xtc pillen en 3MMC. Ook wordt er gesproken over papier, wat volgens de politie papiergeld betekent.
Op 23 mei 2019 wordt [medeverdachte 3] in een voertuig, een Mercedes C 220, met het kenteken [kenteken 1] , staande gehouden in Zwolle. Zij appt naar ‘ [bijnaam] ’, van wie de rechtbank heeft vastgesteld dat het de bijnaam van [medeverdachte 1] betreft, dat zij is stopgezet door de politie en dat haar auto wordt doorzocht. Hierop vraagt [bijnaam] waar het papier is, waarop [medeverdachte 3] antwoordt dat het in de auto ligt, onder de stoel. Ze vraagt vervolgens aan [bijnaam] om hoeveel geld het precies gaat en krijgt als antwoord ‘23625’. De politie treft onder de bestuurdersstoel een plastic tas aan waarin een contact geldbedrag zit van € 23.625,-. Het dossier bevat meerdere getuigenverklaringen dat dit geld afkomstig is uit de drugshandel.
Op 22 september 2019 meldt [naam 3] zich op het politiebureau in Zwolle. Hij verklaart daar onder meer dat hij in april 2019 gedurende twee weken dagelijks drugs heeft rondgebracht voor [medeverdachte 1] . Het geld dat hij verdiende bracht hij naar [medeverdachte 1] of naar een meisje dat voor hen werkt, genaamd [medeverdachte 3] . Dit meisje rijdt in een Mercedes C klasse en op een bruine scooter. Zij was ook degene die hem bevoorraadde. [naam 3] was na die twee weken gestopt, omdat hij nog een gevangenisstraf moest uitzitten. Kort na zijn vrijlating, nam [medeverdachte 3] contact met hem op via de ‘Ali lijn’.
Op 13 oktober 2019 maakt een bewoner melding van een verdachte situatie in Blaricum. Dit leidt tot een politieachtervolging van het voertuig waarvan de verdachten gebruik maken, zijnde een Ford Ka, met het kenteken [kenteken 2] . Uiteindelijk worden twee van de drie verdachten aangehouden in Baarn, namelijk [medeverdachte 3] en [naam 4] . De derde verdachte weet te ontkomen aan de politie. In de kofferbak van de Ford Ka wordt onder meer een Apple iPhone 6S aangetroffen, met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] . Uit onderzoek naar de telefoon blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt gebruikt voor WhatsApp. Hiermee worden drugsgerelateerde chats gevoerd met klanten, in die zin dat er bestellingen worden geplaatst en een locatie wordt afgesproken voor de overdracht. Vervolgens worden er bezorgers aangestuurd om die drugs op de afgesproken plek af te leveren. Op de telefoon zijn useraccounts aangetroffen die de politie linkt aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Op 28 oktober 2019 worden verdachte en [medeverdachte 3] in een voertuig, een Peugeot 307, met het kenteken [kenteken 3] , staande gehouden bij de BP in Zwolle. Zij hebben een hond bij zich. Een verbalisant ziet dat [medeverdachte 3] op dat moment een champagnekleurige iPhone in haar hand heeft. Tijdens de controle laat [medeverdachte 3] de hond uit rondom het tankstation. Nadat de controle is afgerond, controleren de verbalisanten de route die zij heeft gelopen in verband met het mogelijk verstoppen van bewijsmateriaal. Een verbalisant vindt onder een esdoornhaag twee geldrollen en een champagnekleurige iPhone, met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] (hierna aangeduid als: ‘de moddertelefoon’), die deels in de ondergrond zijn weggedrukt. Uit onderzoek naar de telefoon blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt gebruikt voor WhatsApp. Hiermee worden drugsgerelateerde chats gevoerd met klanten, in die zin dat er bestellingen worden geplaatst en een locatie wordt afgesproken voor de overdracht. Vervolgens worden er bezorgers aangestuurd om die drugs op de afgesproken plek af te leveren. Op de telefoon zijn useraccounts aangetroffen die de politie linkt aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Bovenstaande gebeurtenissen leiden tot de start van het strafrechtelijk onderzoek Košice.
De vraag is of verdachte een strafbare rol heeft gespeeld in de drugshandel die daarin centraal wordt gesteld. Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het handelen in harddrugs.
De verdediging refereert zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Onderzoek Karlsbad (feit 1)
Op 8 oktober 2019 treft [slachtoffer 1] een GPS-tracker onder zijn voertuig aan. Hij maakt hiervan melding bij de politie. Die start een onderzoek en komt tot de conclusie dat verdachte samen met [medeverdachte 3] in opdracht van [medeverdachte 1] het baken heeft geplaatst. Verdachte bekent dit ook. Volgens verdachte werd hij gebeld door [medeverdachte 3] , met de mededeling dat hij ‘wat’ moest doen. Zij heeft hem vervolgens op de scooter opgehaald, aangewezen onder welk voertuig hij een GPS-tracker moest aanbrengen, instructies gegeven met betrekking tot het plakken van het baken en hem naderhand in de omgeving afgezet.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en de verklaring van verdachte, vaststaat dat verdachte het plaatsbepalend baken onder het voertuig van [slachtoffer 1] heeft aangebracht. Echter, in tegenstelling tot [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] had verdachte hier een uitvoerende rol. Hij ontving enkel de opdracht van hen en voerde deze uit. Verdachte heeft verklaard daarbij geen vragen te stellen en in het dossier blijkt hiervan niet het tegendeel, laat staan wat in voorkomend geval het antwoord op die vragen zou zijn geweest. Het bewijs voor de wetenschap dat het baken bedoeld was om [slachtoffer 1] te traceren én te liquideren ontbreekt. Daarmee ontbreekt dus het bewijs voor het opzet op de voorbereiding van moord. De rechtbank zal verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken.
Onderzoek Mexico (feiten 2 en 3)
Op 26 oktober 2019 rond 02.15 uur ontvangt de politie een 112-melding van een schietincident aan de [adres] . In de woning bij de plaats delict treffen de verbalisanten [slachtoffer 1] aan, die vertelt dat hij is beschoten. De verbalisanten horen en zien dat hij een schaafwond heeft op zijn linkerschouder. Later die dag doet [slachtoffer 1] aangifte. Hij verklaart dat hij ten tijde van de schietpartij met een vriend, naar later blijkt [slachtoffer 2] , in zijn auto zat te chillen. Op enig moment reed er een rode Renault Clio langs met twee inzittenden. Datzelfde voertuig kwam drie tot vier minuten later nog een keer aanrijden. De auto stopte naast de zijne en enkele seconden later zag [slachtoffer 1] dat er opeens een wapen afging. Over de afstand tussen de auto’s verklaart [slachtoffer 2] dat de Renault Clio letterlijk naast het voertuig van [slachtoffer 1] ging staan, zo dicht dat de deur waarschijnlijk niet meer geopend kon worden. De ramen zaten naast elkaar, alsof je wat aan elkaar wil vragen. Vervolgens hoorde [slachtoffer 2] een harde knal en zag hij vuurvonkjes. Hij denkt dat het vuurwapen van de schutter is vastgelopen. Volgens [slachtoffer 2] zaten er twee personen in de Renault Clio. Hij zag namelijk twee handen aan het stuur toen er op hen werd geschoten. Later die dag, rond 06.00 uur, ziet een voorbijganger een uitgebrande auto staan op de IJsselcentraleweg in Zwolle. Het blijkt een rode Renault Clio te zijn, voorzien van valse kentekenplaten, namelijk [kenteken 4] .
De vraag is of verdachte betrokken is geweest bij de poging tot liquidatie en de brandstichting en zo ja, hoe deze betrokkenheid strafrechtelijk kan worden geduid. Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan een poging tot liquidatie. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de brandstichting, aldus de officier van justitie.
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde betrokkenheid bij de schietpartij. Weliswaar heeft verdachte, volgens de verdediging, het voertuig bestuurd van waaruit is geschoten, maar hij had geen wetenschap van de poging tot liquidatie. Hierdoor ontbreekt het opzet. Er was evenmin sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de schutter. De verdediging refereert zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde brandstichting aan het oordeel van de rechtbank.
Poging tot moord (feit 2)
De rechtbank overweegt dat verdachte uitvoerig heeft verklaard. In zijn verklaring wijst hij niet alleen [medeverdachte 1] aan als de schutter, maar verklaart hij ook uitgebreid en belastend over zijn eigen aandeel in het geheel. Over zijn eigen rol verklaart hij dat hij de bestuurder is geweest van de Renault Clio van waaruit is geschoten en dat hij die eerder die avond in opdracht van en samen met [medeverdachte 2] had opgehaald in Den Haag. Verdachte verklaart verder dat zij tijdens de schietpartij met zijn tweeën in de auto zaten. [medeverdachte 1] heeft hem een bivakmuts gegeven en haalde een automatisch wapen uit zijn tas. Hij kreeg aanwijzingen en opdrachten van [medeverdachte 1] over de te rijden route en hij moest de auto op een gegeven moment parkeren bij een wit busje, dat naast de woning van [slachtoffer 1] stond. [medeverdachte 1] deed zijn raam open en zei hem dat zijn raam naast dat van het witte busje moest staan. Toen verdachte stopte, zag hij dat [medeverdachte 1] zijn wapen richtte op degene die in het voertuig zat. Hij hoorde één knal en [medeverdachte 1] zei hem dat het wapen blokkeerde en dat hij moest doorrijden. Tijdens de vluchtroute vertelde [medeverdachte 1] hem dat hij ‘hem’ had geraakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 26 mei 2021 verklaard dat hij, op het moment dat [medeverdachte 1] hem een bivakmuts gaf en zelf een wapen uit zijn tas haalde, wel het idee had dat er geschoten ging worden. Verdachte heeft verder verklaard dat hij ook wel wist in welke positie hij zich begaf, omdat hij kort daarvoor samen met [medeverdachte 1] langs de hem bekende woning van [slachtoffer 1] was gereden. Bovendien was hij op de hoogte van het conflict tussen de groep van de gebroeders [slachtoffers 1] en [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte wist waarom hij de auto met [medeverdachte 1] erin naast het busje moest zetten en dat hij wist dat deze een automatisch vuurwapen bij zich had waarmee hij aldaar zou gaan schieten.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van medeplegen, nu een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] ontbreekt. Zij zal hem daarom vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de poging tot liquidatie. Zij overweegt daartoe dat hij, ondanks dat hij wist dat er een aanslag op [slachtoffer 1] zou plaatsvinden, toch als bestuurder van de auto de aanwijzingen en opdrachten van [medeverdachte 1] heeft uitgevoerd en zodoende opzettelijk behulpzaam is geweest bij de poging tot liquidatie. Hij had opzet op zowel het behulpzaam zijn als op het strafbare feit zelf. De rechtbank overweegt verder dat deze wetenschap en het opzet bij verdachte nog ontbrak toen hij de (bij de aanslag gebruikte) Renault Clio heeft opgehaald uit Den Haag en deze naar Zwolle heeft gereden, zodat zij hem daarvan partieel zal vrijspreken.
De rechtbank acht, gelet op bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 oktober 2019 in Zwolle opzettelijk behulpzaam is geweest bij de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegde poging tot liquidatie op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de Renault Clio tijdens het voornoemde schietincident te besturen. Als gevolg hiervan werd [slachtoffer 1] geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank is de schietpartij te kwalificeren als een poging tot moord.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit.
Brandstichting (feit 3)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Onderzoek Mexico
2 subsidiair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 26 oktober 2019 in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de openbare weg met een (automatisch) vuurwapen hebben beschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest, door op 26 oktober 2019 een (personen)auto tijdens het voornoemde schietincident te besturen;
3.
hij op 26 oktober 2019 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine (die over/tegen een personenauto was gegooid), ten gevolge waarvan die personenauto (merk Renault, type Clio met inhoud) is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Onderzoek Košice
4
.
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 29 oktober 2019 in de gemeente Zwolle,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (te weten een hoeveelheid
XTC-pillen), zijnde cocaïne en MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47, 48, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
medeplichtigheid aan een poging tot moord;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 4
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde op het standpunt dat sprake is van psychische overmacht, omdat verdachte geen weerstand kon bieden aan de druk die op hem werd uitgeoefend. [medeverdachte 1] , die bij verdachte bekend staat als een agressief persoon, zat immers met een automatisch vuurwapen op de achterbank in het voertuig dat verdachte bestuurde.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een beroep op psychische overmacht niet kan slagen en dat verdachte strafbaar is voor de onder 2 subsidiair bewezen verklaarde medeplichtigheid aan de poging tot moord.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het bij psychische overmacht gaat om een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. [1] Hoe ernstiger het feit, hoe zwaarder de toets of van de verdachte redelijkerwijs geen ander handelen mocht worden gevergd. [2] Ook als sprake is van kwetsbaarheden in de persoonlijkheid, zoals afhankelijkheid en een bijzondere angstgevoeligheid, geldt als uitgangspunt dat in de regel van de verdachte gevergd mag worden weerstand te bieden aan de van buiten komende drang tot het begaan van een strafbaar feit. [3] Om die reden moet de reikwijdte van psychische overmacht beperkt worden tot exceptionele gevallen, aldus de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie van 10 november 2020.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang die zodanig was dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Bij dat oordeel heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op het psychologisch rapport van 2 november 2020, opgemaakt door dr. R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog. Hieruit volgt dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en een stoornis in cannabisgebruik. Hierdoor stond hij onvoldoende stil bij het strafbare karakter van zijn gedragingen. De stoornissen van verdachte zijn echter op geen enkel moment overweldigend geweest. Volgens de psycholoog had verdachte nog steeds gedragsalternatieven. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte van die alternatieven gebruik moeten maken, vooral omdat het een ernstig feit betreft waarbij mensenlevens op het spel stonden. Verdachte heeft bijvoorbeeld niet geprobeerd om [medeverdachte 1] bij het uitreiken van de bivakmuts en het zien van het wapen te weerhouden van de poging tot liquidatie, maar heeft zijn aanwijzingen en opdrachten klakkeloos opgevolgd. Dit terwijl verdachte en [medeverdachte 1] op dat moment op goede voet met elkaar stonden. Verdachte werkte voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de drugshandel en ging daar ook mee door toen zij in detentie zaten. Het was dus niet zo dat [medeverdachte 1] verdachte in zijn macht had.
De rechtbank verklaart verdachte dan ook strafbaar voor het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit. Verdachte is eveneens strafbaar voor de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten, aangezien daar ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake het onder 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hij houdt hierbij rekening met het feit dat verdachte blijk geeft van eigen verantwoordelijkheid en met de door hem afgelegde verklaringen justitie een stap op weg heeft geholpen met de bestrijding van ernstige criminaliteit.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte zeer gemotiveerd is om een positieve draai aan zijn leven te geven. Hij grijpt alle hulp aan die hij krijgt aangeboden. Verdachte toont inzicht in zijn gedrag en wil dit gedrag veranderen. De reclassering heeft een uitgebreid plan van aanpak gemaakt om verdachte te helpen. Verdachte is inmiddels gestart met de uitvoering van dit plan en krijgt hierbij steun van zijn sociale netwerk. Uit de psychologische rapportage volgt dat de feiten aan verdachte verminderd kunnen worden toegerekend. De verdediging verzoekt hier bij de strafoplegging rekening mee te houden. De deskundige oordeelt bovendien dat het recidiverisico laag is op het moment dat verdachte zijn leven op orde krijgt. De verdediging acht het daarom van groot belang dat verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om zijn inmiddels ingezette behandeling en begeleiding te continueren. Voor het overige refereert de verdediging zich met betrekking tot de strafmaat aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte is onder meer medeplichtig aan een poging tot moord op [slachtoffer 1] . De aanleiding daarvan is een conflict tussen de groep van de gebroeders [slachtoffers 1] , waartoe verdachte behoorde, en het slachtoffer. Er is vervolgens een baken geplaatst onder het voertuig van het beoogde slachtoffer om hem te lokaliseren en van het leven te kunnen beroven. Bij de schietpartij, zoals die uiteindelijk heeft plaatsgevonden, is vanuit een voertuig geschoten op het voertuig van [slachtoffer 1] , waarin [slachtoffer 2] zich op dat moment ook bevond. [slachtoffer 1] is als gevolg daarvan gewond geraakt aan zijn schouder. De gelukkige omstandigheid dat hij niet dodelijk is geraakt, is niet aan de schutter te danken, maar aan het feit dat het vuurwapen is blijven steken. Na afloop van de schietpartij heeft verdachte het voertuig dat bij de poging tot moord was gebruikt in brand gestoken. De rechtbank acht het kwalijk dat verdachten hun sporen hebben willen uitwissen.
De rechtbank overweegt dat verdachte met zijn handelen niet alleen de slachtoffers, maar ook de samenleving als geheel heeft geschokt. De schietpartij vond nota bene plaats in een woonwijk. Omwonenden hebben de geloste schoten gehoord of zijn zelfs met de gevolgen daarvan geconfronteerd. Het handelen van verdachte zal bij hen, maar ook bij anderen die op andere wijze daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een schietpartij – ook als deze geen dodelijke afloop kent – voor het grote publiek dat gevoel van onveiligheid met zich.
Daarnaast heeft verdachte onderdeel uitgemaakt van het zogenoemde Ali 24/7 netwerk. In dit verband hield hij zich op grote schaal bezig met de handel in cocaïne, xtc pillen en 3-MMC. Uit verklaringen van afnemers volgt dat er meerdere bezorgers in dienst waren bij de Ali 24/7 deallijn. Zij leverden dag en nacht op bestelling drugs af. De rechtbank acht verdachte daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen bij gebruikers veroorzaakt. Dit zijn stoffen die sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Ook gaat het dealen van drugs op straat veelal gepaard met overlast en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft kennelijk slechts gehandeld uit eigen winstbejag. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 april 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder, zij het vijftien jaren geleden, is veroordeeld voor geweldsdelicten en overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank overweegt dat verdachte, gelet op zijn positieve persoonlijke ontwikkelingen, kennelijk de ernst van zijn gedrag inziet. Dit volgt onder meer uit de inhoud van het reclasseringsrapport van 4 juni 2020. Begin 2020 heeft verdachte zelf hulp gevraagd aan een begeleidende instantie bij het op de rit krijgen van zijn leven. Er werd een begin gemaakt met het regelen van praktische zaken. Verdachte is gemotiveerd om aan hulpverlening mee te werken. De reclassering vindt ambulante psychologische behandeling geïndiceerd om de gedragspatronen en denkwijzen van verdachte te onderzoeken en behandelen. Op alle leefgebieden spelen er problemen. Het middelengebruik en de gedragspatronen van verdachte maken de responsiviteit lager, maar hij toont wel inzicht in zijn gedrag en is gemotiveerd dit gedrag te veranderen. Verder geeft verdachte aan verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn delictgedrag. Hij wordt bij dit alles ondersteund door zijn familie. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht, ambulante behandeling, schuldhulpverlening, middelencontrole en ambulante begeleiding als bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het psychologisch rapport van 2 november 2020, opgemaakt door dr. R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog. Hieruit volgt dat verdachte vanuit zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en stoornis in cannabisgebruik weinig energie besteedde aan het zoeken van alternatieven voor zijn gedragingen en dat hij onvoldoende stilstond bij het strafbare karakter van zijn gedragingen. Tegelijkertijd zijn de stoornissen ten tijde van het begaan van de feiten op geen enkel moment overweldigend geweest voor verdachte en had hij nog steeds gedragsalternatieven. Als zodanig wordt geadviseerd verdachte het bewezen verklaarde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies van de psycholoog over.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de aard en ernst van de gepleegde feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan weegt de rechtbank mee dat de reclassering positief is over de motivatie en inzet van verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte, de verantwoordelijkheid die hij neemt voor zijn daden en het feit dat deze daden hem in verminderde mate worden toegerekend. De officier van justitie heeft bij zijn eis ook rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen, maar naar het oordeel van de rechtbank wordt met die lagere vergelding onvoldoende nagestreefd dat verdachte in de toekomst niet recidiveert. Voornoemde ontwikkelingen en de proceshouding van verdachte geven aanleiding om meer gewicht toe te kennen aan het strafdoel speciale preventie en rechtvaardigen een straf die in het licht van vergelding door de buitenwereld mogelijk als licht wordt ervaren. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Daarnaast zal zij aan verdachte de maximale voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Ook legt de rechtbank de maximale taakstraf op. Dat betekent dat de rechtbank verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank bepaalt de duur van de proeftijd op drie jaren en stelt als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, schuldhulpverlening, middelencontrole en ambulante begeleiding. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 subsidiairhet misdrijf:
medeplichtigheid aan een poging tot moord;
feit 3het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 4het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
24 (vierentwintig) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich op afspraken met de reclassering meldt, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- zich ambulant laat behandelen door een polikliniek zoals Transfore, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan ambulante begeleiding door een organisatie zoals Limor, of een soortgelijke begeleidende instantie, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de begeleidende instantie hem geeft;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum en
mr. S. Jentzsch, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.
Buiten staat
Mr. R.M. van Vuure en mr. B.T.C. Jordaans zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland genaamd TGO Mexico / ON1R019091 (ZD04) en Košice / ON1R019101 (ZD05). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Onderzoek Košice
1. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

(…) De voorzitter vraagt mij hoe lang ik heb gedeald. Sowieso wel een half jaar. De voorzitter houdt mij voor dat er drie maanden op de tenlastelegging staan. Ik ben ook doorgegaan toen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vastzaten. (…) De voorzitter vraagt mij hoe vaak ik dealde. Ik was er 24/7 mee bezig. (…)

2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 6 mei 2020 (pagina’s 1506-1512);
3. Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek betrokkenheid [verdachte] bij de handel in verdovende middelen van 4 maart 2020 (pagina’s 1088-1105).
Onderzoek Mexico
Feit 2 subsidiair (medeplichtigheid aan een poging tot moord)
1. Het proces-verbaal van bevindingen van 26 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 101-102):
(…) Op zaterdag 26 oktober 2019, omstreeks 02.00 uur, waren wij verbalisanten, [verbalisant 1]
en [verbalisant 2] , belast met een nachtdienst incidenten afhandeling voor Zwolle. (…) Omstreeks 02.15 uur, werden wij, door het Operationeel Centrum te Apeldoorn, gestuurd naar de [adres] . Aldaar zou een schietincident hebben plaatsgevonden. (…) Wij, verbalisanten, hoorden dat [slachtoffer 1] vertelde, dat hij was beschoten. Wij hoorden dat hij een schaafwond op zijn linkerschouder had. Wij zagen dat [slachtoffer 1] ons de schaafwond toonde. Wij zagen inderdaad een schaafwond op zijn linkerschouder. (…)
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 26 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 599-607):
(…) A; Ik had met een vriend afgesproken. Wij chillen altijd op de parkeerplaats naast mijn huis. (…) Gisteren begon het hard te waaien dus ging ik op een gegeven moment de auto in met hem. (…) Vanaf de … Laan kwam een bordeauxrode Clio rijden. (…) Reden weg, rondje gemaakt. Opeens zie ik die auto en kijk die kant op en opeens poem. Het raam naast me ging kapot ik ben in shock en die jongen naast me springt eruit, nou ja dat was het en toen heb ik de politie gebeld. (…)
V; Over wat voor auto praten we dan?
A; Een bordeauxrode Renault Clio RS, het was een Nederlandse auto. (…)
V; Wie zaten er in de auto?
A; Er zaten twee personen in de auto. (…) Ik denk dat ze 3 tot 4 minuten later weer bij me waren. (…) Opeens zag ik dezelfde Renault Clio weer voorbij komen. Ik weet niet hoe hij voorbij reed. Het ging in een flits. Ik hoorde de auto, hij stopt en boom.
V; Waar stopte de auto?
A; Ik denk twee drie stappen voorbij mijn auto, net iets voorbij mijn bus. Ik zag hem al voorbij komen. Ik kreeg een heel slecht gevoel bij deze auto. Opeens een flits er werd geschoten. Ik kijk in de flits, ik zie het wapen gewoon afgaan. Ik zie een vlam. (…) Ik hoorde een enorme knal. (…)
V; Hoeveel tijd zit er tussen het moment van stilstaan van de Renault en het schot dat jij ziet?
A; Ik denk iets van twee seconden, dit ging heel snel. (…)
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] van 27 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 631-637):
(…) Na 5 of 6 minuten kwam er een bordeauxrode Clio langsrijden. 10 minuten later zag hij in zijn spiegel dat er een auto aankwam. Hij naderde van achteren. Hij kwam letterlijk naast ons staan en opeens poem, was echt een harde knal. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt, het raam ging kapot. (…)
V; Hoe snel was de auto toen bij jullie?
A; Ik zie de lampen, hij rijdt gewoon heel rustig en hij stopt gewoon letterlijk naast ons. Volgens mij om te kijken wie in de auto zit. De ramen zaten gewoon naast elkaar, alsof je wat aan elkaar wilt vragen. (…) Hij zou de deur waarschijnlijk niet eens open kunnen doen want dan raakt hij als de bus van [slachtoffer 1] , zo dicht stond hij naast de bus.
V; Hij stopt en dan?
A; Ik keek opzij naar links en ik zag dat [slachtoffer 1] ook opzij naar links keek naar de auto. En opeens hoorde ik een harde knal en zag vuurvonkjes. (…)Wat ik denk is dat het wapen is vastgelopen van degene die schoot. (…)
V: Wat weet jij van de bedreigingen naar [slachtoffer 1] toe?
A; Ik weet dat 1 keer heeft [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] geslagen volgens mij heeft [slachtoffer 1] een stoot teruggegeven. [medeverdachte 2] is toen tegen een paal aan gevallen. [medeverdachte 2] is opgehouden en toen heeft hij [slachtoffer 1] bedreigd, hij had hem gezegd: "wacht maar je gaat het zien je vrouw en kinderen ook". (…) V; Heb je zelf nog iets toe te voegen aan dit verhoor?
A; Ja, ik herinner me nu dat er twee mensen in de rode Renault Clio zaten. Ik zag twee handen aan het stuur en toen werd er op ons geschoten. Dan moeten er wel twee mensen in de auto zitten. (…)
4. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 22 april 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 484-493):
(…) V: Heb jij de schutter naar de hoek Klooienberglaan/ Bachlaan (de woning van [slachtoffer 1] ) gebracht alwaar de aanslag op [slachtoffer 1] heeft plaats gevonden?
A: Dat klopt (…)
V: Je komt daar aan bij de woning van [slachtoffer 1] wat gebeurd en dan?
A: Dan wordt er gezegd hier heb je een bivak muts rij maar door het ging heel snel
V: Met hoeveel mensen zat jij in de auto?
A: We zaten met ons tweeën in de auto. (…) De persoon die bij mij in de auto zat, zat rechtsachter in de Clio. (…)
V: Vanaf het moment dat jij de bivakmuts opzette hoe ben je toen gereden?
A: Ik ben gereden via de Bachlaan. Ik kreeg deze opdracht van de persoon om rechtdoor te rijden. Ik kreeg aanwijzingen van hem hoe ik moest rijden.
V: En toen?
A: Hij zei langzaam. Ik moest de Clio parkeren bij een wit busje. (…) De bus stond aan de rechterkant van de weg naast het huis van [slachtoffer 1] . Ik stopte en toen hoorde ik een harde knal. De persoon die achter in de Clio zat zei vervolgens rij door... rij door. (…)
V: Je hebt tegen je broer verteld dat het wapen blokkeerde. Hoe zit dit?
A: Dat klopt de persoon die achter in de Clio zat vertelde mij dat het wapen blokkeerde en daarom zei hij ook rij, rij... (…)
5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 6 mei 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 503-509):
(…) V: Je hebt vorige keer verklaard dat je reed ten tijde van de liquidatie poging op [slachtoffer 1] op 26 oktober 2019. Wie zat er nu bij jou achterin de auto?
A: Dat was [medeverdachte 1] . Hij was degene die geschoten heeft op [slachtoffer 1] . (…)
6. Het proces-verbaal van verhoor van verhoor van verdachte [verdachte] van
6 augustus 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (vindplaats onderzoek Figuurzaag, pagina’s 247-257, digitaal verstrekt door de officier van justitie op 28 januari 2021):
(…) V: Jullie komen langs het winkelcentrum en toen?
A: Ik moest even stoppen, [medeverdachte 1] drukt mij een bivakmuts in de hand. Op dat moment zie ik ook dat hij een geweer uit de tas haalt. (…)
V: Kun je wat meer vertellen over het geweer wat je hebt gezien?
A: Het was een automatisch, het was groot. (…)
V: [medeverdachte 1] zegt dat je de bivakmuts op moet doen en wat gebeurt er dan?
A: Ik ga naast de witte bestelbus staan. [medeverdachte 1] zegt dan dat zijn raam, naast de bestuurderskant van de witte bestelbus moest staan. Dat heb ik gedaan. Hij had het raam al open gezet. Op het moment dat we stopten, zie ik dat [medeverdachte 1] richt op degene die in de auto zit. Er ging 1 knal. En toen werd er gezegd, rijden, rijden.
V: Je zegt hij had het raam al open gezet, wie bedoel je daarmee?
A: [medeverdachte 1] (…)
V: Het schot van [medeverdachte 1] , weet je waar deze terecht is gekomen?
A: Volgens mij degene die achter het stuur zat, die werd naar mijn weten geraakt.
V: Je zegt die werd naar mijn weten geraakt. Wat zag je dan?
A: Ik stopte en zag hoe dicht bij we waren. En zag dat [medeverdachte 1] het geweer uit het raam mikte, kon hij bijna niet missen. In onze vluchtweg zei hij ook, hij heeft geluk dat die bleef haken. Maar ik heb hem geraakt, ik heb hem geraakt. (…)
7. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
(…) Ik wist van het conflict met [slachtoffer 1] af. (…) De oudste rechter houdt mij voor dat er op enig moment bij mij een bivakmuts in mijn handen werd gedrukt en dat ik een wapen heb gezien en [medeverdachte 1] mij beveelt door te rijden. De oudste rechter houdt mij voor dat hij werkelijk niets anders kan bedenken dan dat er geschoten gaat worden. De oudste rechter houdt mij voor dat ik dat op dat moment toch moet hebben geweten? Dat idee had ik wel, ja, dat er geschoten zou worden. De oudste rechter vraagt mij of ik ook wist op wie en houdt mij voor dat ik naar de buurt ging waar [slachtoffer 1] woonde, terwijl ik toen ook wist dat wij een aanslag zouden gaan plegen. Op dat moment wist ik wel dat ik mij in die positie begaf. (…)
Feit 3 (brandstichting)
1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 22 april 2020 (pagina’s 484-493), inclusief een bijgevoegd WhatsApp gesprek tussen OPA en
Ali 24/7 (bijlage II, pagina’s 500-502);
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 4] van 16 april 2020 (pagina’s 1216-1222);
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een tekening van de IJsselcentraleweg met puntenwolk van 2 december 2019 (pagina 1401).
[afbeelding]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2067,
2.HR 6 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9394,
3.PHR 10 november 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1039.