In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Borne. De eiser had een bijstandsuitkering ontvangen, die op 2 juli 2019 door verweerder werd ingetrokken met terugwerkende kracht naar 1 maart 2019. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat eiser zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij eerder dan afgesproken op zijn werkplek aanwezig was en later vertrok. Eiser had ook geen melding gemaakt van contante giften van zijn broer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarnemingen van verweerder niet voldoende bewijs opleverden dat eiser daadwerkelijk meer uren had gewerkt dan toegestaan. Eiser heeft verklaard dat zijn aanwezigheid buiten de afgesproken werktijden niet betekende dat hij aan het werk was, maar dat hij daar was voor rust en ontspanning. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat eiser zijn inlichtingenverplichting had geschonden en dat er geen bewijs was voor de contante giften. Het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.