ECLI:NL:RBOVE:2021:1079

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
08.295491.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het veroorzaken van een explosie door het gooien van vuurwerk door de brievenbus

Op 15 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 37-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man had op 25 oktober 2020 illegaal vuurwerk, een Cobra 6, door de brievenbus van de woning van de aangever in Vroomshoop gegooid, wat leidde tot een explosie en aanzienlijke schade aan de woning. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een contact- en locatieverbod. Tijdens de zitting op 1 maart 2021 werd de vordering van de officier van justitie besproken, waarbij werd gesteld dat er gemeen gevaar voor goederen was, maar dat er geen levensgevaar voor de bewoners was te duchten, aangezien de aangever zich op het moment van de explosie buiten de woning bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, maar sprak hem vrij van de beschuldiging dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals met de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor andere misdrijven. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met bijzondere voorwaarden die gericht zijn op behandeling en toezicht door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.295491.20 (P)
Datum vonnis: 15 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1983 in [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de P.I. Almelo te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-van Dijk en van wat door verdachte en de raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte knalvuurwerk heeft aangestoken en dat vervolgens door de brievenbus van een woning in Vroomshoop (gemeente Twenterand) heeft gegooid, waarna dat vuurwerk tot ontploffing kwam en gevaar voor goederen en/of gevaar voor de bewoner(s) is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2020 te Vroomshoop, binnen de gemeente Twenterand, althans in Nederland,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door,
een stuk vuurwerk met knaleffect, in elk geval enig vuurwerk/explosief, aan te steken/ontsteken en/of (vervolgens) dat aangestoken/ontstoken stuk vuurwerk met knaleffect, in elk geval enig vuurwerk/explosief door de brievenbus van de (voor)deur van een woning, gelegen op/aan de [adres] , te gooien en/of te laten vallen waardoor/alwaar dat stuk vuurwerk met knaleffect, althans dat explosief tot ontploffing is gekomen/gebracht
en daarvan gemeen gevaar voor die ramen en/of kozijnen en/of deuren en/of inboedel van die
woning en/of/althans die woning en/of aangrenzende/omliggende woningen en/of aldaar
geparkeerd staande auto’s en/of (huis)dieren aanwezig in die woning, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van de woning
gelegen op/aan de [adres] en/of de bewoner(s) van de aangrenzende woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Er was niet alleen gemeen gevaar voor goederen te duchten, maar ook – nu aangever thuis was en zich bewoog in en rondom zijn woning – gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dat er ook levensgevaar te duchten was kan niet worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw kan het feit wettig en overtuigend bewezen worden, zij het dat er uitsluitend gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Uit jurisprudentie van met name de Hoge Raad volgt immers dat voor een bewezenverklaring van “gevaar voor zwaar lichamelijk letsel” vereist dat het gevaar daadwerkelijk te duchten en naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Uit de jurisprudentie volgt dat er geen gevaar voor personen te duchten is indien zich geen persoon in de woning bevond. Nu aangever zich buiten de woning bevond ten tijde van de explosie dient verdachte van dat deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feitelijke toedracht
Verdachte is op 25 oktober 2020 omstreeks 02.30 uur naar de woning van aangever [aangever] aan de [adres] te Vroomshoop gegaan. Bij de woning heeft verdachte een stuk vuurwerk, te weten een Cobra 6 aangestoken en door de brievenbus van de voordeur gegooid. Als gevolg hiervan is een explosie in de woning ontstaan. Op het moment dat verdachte de Cobra 6 door de brievenbus gooide was aangever achter de woning, achter de schutting (buiten de tuin voor de poortdeur) met zijn brommer bezig. De huisdieren van verdachte waren ten tijde van de explosie in de woning aanwezig. Na de explosie lag er glas in de gang, waren de beide ruiten van de voordeur volledig vernield, was de wc-pot kapot, de wc-deur beschadigd en zaten er scheuren in het plafond.
4.3.2
De kwalificerende gevolgen
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat er sprake is van gemeen gevaar voor goederen en dat niet bewezen is dat er door de ontploffing levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er “gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was”.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij het teweegbrengen van een ontploffing het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
daadwerkelijkte duchten moet zijn geweest. Dit betekent dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Van die vereiste voorzienbaarheid zal in de regel geen sprake zijn indien zich ten tijde van de ontploffing geen personen in de nabijheid bevonden. [1]
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat aangever [aangever] zich op het moment van de explosie niet binnen ín de woning, maar buiten, achter de woning bij de poortdeur van de tuin, bevond. Nu aangever zich niet in de directe nabijheid van de explosie bevond, was gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor hem niet daadwerkelijk te duchten. Uit het dossier blijkt niet dat een andere persoon dan aangever zich in de directe omgeving van de ontploffing bevond.
De rechtbank is op grond van deze overwegingen van oordeel dat geen sprake is geweest van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner of de bewoners van de aangrenzende woning(en), zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
4.3.3
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [2]
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 maart 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 25 oktober 2020 (pagina’s 7 en 8);
het proces-verbaal forensisch onderzoek woning van 26 oktober 2020 (pagina’s 40 tot en met 43).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks25 oktober 2020 te Vroomshoop, binnen de gemeente Twenterand,
althans in Nederland,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk vuurwerk met knaleffect
, in elk geval enig vuurwerk/explosief,aan te steken
/ontstekenen
/of(vervolgens
)dat aangestoken
/ontstoken stuk vuurwerk met knaleffect
, in elk geval enig
vuurwerk/explosiefdoor de brievenbus van de
(voor
)deur van een woning, gelegen
op/aan de
[adres] , te gooien en/of te laten vallen waardoor
/alwaardat stuk vuurwerk met knaleffect
, althans dat explosieftot ontploffing is
gekomen/gebracht en daarvan gemeen gevaar voor die ramen en
/ofkozijnen en
/ofdeuren en
/ofinboedel van die woning en
/of/althans die woning en/of aangrenzende/omliggende woningen en/of aldaar
geparkeerd staande auto’s en/of (huis
)dieren aanwezig in die woning
, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van de woning gelegen
op/aan de [adres] en/of de bewoner(s) van de aangrenzende woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar wordt opgelegd, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, welke voorwaarden dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk deel, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Het locatieverbod is echter te ruim geformuleerd en dient volgens de raadsvrouw te worden beperkt tot een nader te bepalen straal rond het huis van aangever.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft ’s nachts zwaar en illegaal knalvuurwerk – te weten een cobra 6 – in de brievenbus van de woning van aangever gegooid, ten gevolge waarvan een ontploffing is ontstaan. Door de kracht van de ontploffing zijn de ruiten van de voordeur van aangever vernield en is onder andere schade aan de wc en het plafond ontstaan. De huisdieren van aangever zijn in paniek gevlucht. Volgens aangever is zijn hond, die zich ten tijde van de ontploffing in de woning bevond, sinds de ontploffing zeer angstig geworden. Het gevoel van veiligheid van verdachte is door het handelen van verdachte ernstig aangetast, wat ongetwijfeld ook geldt voor de omwonenden. Dat er geen slachtoffers zijn gevallen is niet de verdienste van verdachte geweest.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 26 februari 2021 blijkt dat verdachte weliswaar is veroordeeld voor onder meer gekwalificeerde diefstallen en vernieling, maar niet eerder voor een soortgelijk feit als het onderhavige.
De reclassering heeft op 23 februari 2021 over verdachte gerapporteerd. Daarin schat reclasseringswerker J. Busscher het recidiverisico in als hoog omdat verdachte onder invloed van verdovende middelen onberekenbaar, gevaarlijk en agressief gedrag kan vertonen en omdat hij vaker vanwege een agressiedelict is veroordeeld. Daarnaast is er instabiliteit op meerdere levensgebieden. Wanneer betrokkene aantoonbaar abstinent van middelen is, zullen de risico's op strafbaar gedrag afnemen. De reclassering constateert dat verdachte in het verleden hulpverlening en onderzoek heeft geweigerd, maar dat hij momenteel welwillend is om mee te werken. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard het eens te zijn met de voorgestelde bijzondere voorwaarden en dat hij gemotiveerd is om zich aan die voorwaarden te houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, dus inclusief het geadviseerde locatieverbod nu verdachte zich daarin kan vinden. De rechtbank acht, gelet op de forse problematiek van verdachte, een proeftijd van drie jaren geïndiceerd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Verdachte had en heeft immers ruzie met aangever [aangever] en voorkomen moet worden dat verdachte opnieuw de confrontatie met aangever zal zoeken, wat met name gelet op het door de reclassering geconstateerde hoge recidiverisico, niet kan worden uitgesloten.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.170,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico verzekering € 500,00;
- niet vergoede materiële schade (multi-tool en afzuigkap) € 400,00;
- slaapmedicatie € 25,00;
- reiskosten (huisarts, dierenarts, rechtbank) € 20,00.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.200,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van [aangever] geheel voor toewijzing vatbaar is, inclusief de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, aangezien zowel de gestelde materiële als de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Wat de immateriële schadevergoeding betreft heeft de raadsvrouw gewezen op het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019, waarin – zakelijk weergegeven – is bepaald dat immateriële schade in het geval dat benadeelde “op andere wijze in zijn persoon is aangetast” voor vergoeding in aanmerking komt indien voldoende concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Dat is hier echter niet het geval.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [aangever] . De opgevoerde materiële schadeposten zijn wat betreft de gestelde reiskosten en slaapmedicatie voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank wijst gevorderde toe tot een bedrag van € 45,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voor zover een vergoeding is gevorderd voor het eigen risico verzekering en de niet-vergoede schade aan de multi-tool en de afzuigkap zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd en namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Ook met betrekking tot de gevorderde immateriële schadepost zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering aangezien deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt ook hier tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet zijn nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Tactus Enschede (Raiffeisenstraat 75,
7514 AM Enschede) op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat behandelen door JusTact forensische verslavingspoli of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de Reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de Reclassering nodig vindt;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1983 , zo lang de reclassering dit nodig acht;
- zich niet ophoudt binnen de bebouwde kom van Vroomshoop (gemeente Twenterand), zo lang de reclassering dit nodig acht;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek, ademonderzoek en de alcoholband gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] : van een bedrag van € 45,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2020);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 45,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever] , voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2021.

Voetnoten

1.Zie onder meer Hoge Raad 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653 en Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1700.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Noord, met zaakregistratienummer PL0600-2020551179. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.