5.1.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt onder het primair ten laste gelegde verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het (gewoonte)witwassen van geldbedragen door [bedrijfsnaam/medeverdachte] Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijk leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat verdachte aan die gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
De pleitnota van mr. Kloes
In een civiele procedure tegen de nicht van verdachte, betreffende de vraag wie de eigenaar van [bedrijfsnaam/medeverdachte] is, heeft mr. Kloes, de advocaat van verdachte in die procedure, een pleitnota ingediend waarin een betalingsoverzicht is opgenomen. Deze pleitnota maakt deel uit van het onderhavige strafdossier. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen reden om te twijfelen dat het betalingsoverzicht betrekking heeft op de betalingen die zijn verricht ten behoeve van het appartementencomplex op de [adres 2] . De rechtbank acht, gelet op de belangen die in deze procedure hebben gespeeld, het niet aannemelijk dat de advocaat van verdachte in die civiele procedure zich hierin heeft vergist. Nu de pleitnota als zodanig deel uitmaakt van het onderhavige strafdossier, kan en zal de rechtbank dit schriftelijke stuk gebruiken bij de vaststelling van de feiten. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In 1993 heeft verdachte de rechtspersoon [bedrijfsnaam/medeverdachte] (hierna: [bedrijfsnaam/medeverdachte] ) opgericht. De onderneming is bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) op Aruba ingeschreven en verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van deze rechtspersoon.
Op 1 september 1993 heeft [bedrijfsnaam/medeverdachte] voor 150.000 Antilliaanse guldens (ANG) een stuk grond op Aruba ( [adres 2] ) gekocht van [onderneming] , een onderneming van projectontwikkelaar [projectontwikkelaar] .Dit bedrag is door verdachte contant betaald.Op de aangekochte grond is vervolgens een appartementencomplex gebouwd, bekend onder de naam ‘ [naam appartementencomplex] ’. Uit de pleitnota van mr. Kloes blijkt dat verdachte hierin honderdduizenden (Antilliaanse) guldens heeft geïnvesteerd.Het betreft een totaalbedrag van 2.585.101,-- Nederlandse guldens (NLG) onder meer bestaande uit zes contante betalingen met een totale waarde van NLG 478.000,-- en negen girale betalingen met een waarde van NLG 1.958.775,--.
Ter afwending van een beslaglegging op het appartementencomplex van [bedrijfsnaam/medeverdachte] heeft verdachte in november 1998 aanzienlijke bedragen betaald, waaronder een bedrag van NLG 140.000,--.Onderdeel van deze betaling was een contante storting van NLG 100.000,-- bestaande uit onder meer 39 biljetten van NLG 1.000,-- bij de ING bank.
Vlak nadat met de bouw van het appartementencomplex is aangevangen is verdachte op 24 mei 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de handel in verdovende middelen. [projectontwikkelaar] heeft vanaf dat moment de zaken van verdachte, waaronder [bedrijfsnaam/medeverdachte] , waargenomen. Vanaf het moment dat verdachte in Nederland vast kwam te zitten, zijn volgens [projectontwikkelaar] problemen met de betalingen ontstaan. Daarom heeft [projectontwikkelaar] in 2002 namens [bedrijfsnaam/medeverdachte] een lening afgesloten bij Aruba Investment Bank. In het kader van deze herfinanciering heeft verdachte van zijn rekening geldbedragen overgemaakt naar een rekening ten gunste van [bedrijfsnaam/medeverdachte] . In totaal heeft verdachte betalingen verricht voor ANG 118.250,--.
Bovenstaande bevindingen leiden tot het volgende betalingsoverzicht:
September 1993
ANG 150.000
Aankoop grond
1993
NLG 2.585.101
Betalingen i.v.m. de bouw van het appartementencomplex
November 1998
NLG 140.000
Afwending beslaglegging van het appartementencomplex
2002
ANG 118.250
Betaling i.v.m. herfinanciering van het appartementencomplex
Totaal
EUR 1.369.898
Uit het onderzoek is verder gebleken dat verdachte in de periode 2002 tot 2004 een bedrag van totaal € 156.550,-- middels 55 contante stortingen op zijn privérekening heeft ontvangen.
Uit de bij de Belastingdienst bekende gegevens blijkt niet dat verdachte in die periode zodanige legale inkomsten genoot dat daarmee bovenstaande investeringen zouden kunnen worden gedaan.
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat [bedrijfsnaam/medeverdachte] dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De zittingsrechter dient bij de toetsing het volgende stappenplan te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Indien van dit laatste sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in bewijs voor een direct aanwijsbare criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Gelet daarop dient het hiervoor besproken toetsingskader te worden toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Verdachte heeft ten behoeve van [bedrijfsnaam/medeverdachte] , een rechtspersoon die is opgericht met als doel ‘
het bezitten, beheren en exploiteren van de appartementen, bekend als ‘ [naam appartementencomplex] ’ gelegen op het perceel [adres 2] ’, een stuk grond op Aruba gekocht, waarna hij blijkens het voornoemde betalingsoverzicht in de pleitnota van mr. Kloes, ten behoeve van [bedrijfsnaam/medeverdachte] aanzienlijke bedragen heeft geïnvesteerd. Eén van de zogenoemde witwastypologieën is het bezit van vastgoed in het buitenland.De investeringen ten behoeve van dit appartementencomplex hebben voor een groot deel plaatsgevonden middels contante betalingen, in en na een periode waarin verdachte is veroordeeld voor de handel in verdovende middelen. Uit meerdere getuigenverklaringen blijkt dat verdachte begin jaren 90 in het bezit was van een grote hoeveelheid contant geld.Het bezit van grote hoeveelheden bankbiljetten (onder meer 39 van NLG 1.000,--) en het omzetten van contant geld in girale tegoeden zijn eveneens bekende witwastypologieën. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Bij de Belastingdienst in Nederland was niet bekend dat verdachte beschikte over een buitenlands vermogen op Aruba of aldaar een aanmerkelijk belang had.Voorts heeft [bedrijfsnaam/medeverdachte] de ten laste gelegde periode niet volledig voldaan aan haar belastingverplichtingen op Aruba, zodat geen zicht bestond op de geldstromen van de rechtspersoon.
Van verdachte of van [bedrijfsnaam/medeverdachte] is geen legale bron van inkomsten bekend die dergelijke investeringen kunnen verklaren. Daarbij komt dat verdachte geen administratie of andere documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze gelden een legale herkomst hebben. Onder deze omstandigheden leveren de hier aan de orde zijnde geldbedragen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen op. Alsdan mag van verdachte volgens vaste rechtspraak worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Verdachte heeft verklaard dat de NLG 150.000,-- voor de aankoop van de grond (deels) van familie uit Suriname afkomstig is. Verdachte heeft naar eigen zeggen NLG 50.000,-- van de bank geleend, NLG 80.000,-- van zijn broertje gekregen, en NLG 20.000,-- met eigen geld geïnvesteerd. Verdachte heeft later verklaard dat het bedrag van NLG 80.000,-- niet afkomstig was van zijn broertje, maar van zijn vader, die het geld had verdiend met een grondverzetbedrijf in Suriname. De naam van het bedrijf wist verdachte niet meer precies. Het geld is contant via familieleden in Nederland aan verdachte overgedragen. Er is niets over op papier gezet. Volgens verdachte is een deel van het geld (NLG 40.000,--) ter afwending van beslaglegging op het appartementencomplex afkomstig van zijn broer uit Suriname. Hij kon hiervan echter geen bankafschriften of andere belegstukken overleggen. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen toen hem werd gevraagd naar de herkomst van het bedrag van NLG 2.585.101.-- die hij in totaal heeft geïnvesteerd in het appartementencomplex en de bedragen die vanaf zijn privérekening zijn overgemaakt ten behoeve van [bedrijfsnaam/medeverdachte] .
Omdat de verklaring van verdachte weinig concreet en verifieerbaar is, is verdachte door het Openbaar Ministerie (middels een brief aan zijn raadsman) in de gelegenheid gesteld om de herkomst van de geldbedragen nader te onderbouwen. Dit heeft niet geleid tot een nadere onderbouwing. Gezien deze omstandigheid is het voor het onderzoeksteam niet mogelijk geweest de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld te verifiëren dan wel te falsificeren. Desondanks heeft het Openbaar Ministerie gepoogd te onderzoeken wat verdachte wel heeft aangedragen, maar dit heeft niet tot een bevestiging van de door hem afgelegde verklaring geleid. Zo heeft men via digitaal bronnenonderzoek niet kunnen vaststellen dat de vader en/of broer van verdachte in Suriname een bouwbedrijf hebben gedreven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van verdachte met betrekking tot de herkomst van de gelden het vermoeden van witwassen niet heeft ontzenuwd, omdat die verklaring niet concreet, min of meer verifieerbaar is. Ondersteunende verklaringen, al dan niet in combinatie met concludente financiële gegevens, zoals bankafschriften, en/of boekhoudkundige gegevens ontbreken. De verklaring van verdachte biedt aldus onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden van witwassen. Dit brengt mee dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek hoefde te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van de geïnvesteerde geldbedragen.
Op grond van het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de door verdachte via [bedrijfsnaam/medeverdachte] geïnvesteerde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [bedrijfsnaam/medeverdachte] de herkomst van de hiervoor genoemde geldbedragen van omgerekend in totaal
€ 1.369.898,-- heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen was. Gelet op de frequentie en de ruime periode waarin grote bedragen zijn witgewassen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat [bedrijfsnaam/medeverdachte] ook betrokken is geweest bij de contante stortingen van totaal € 156.550,-- die zijn gedaan op de privé-rekening van verdachte.
Feitelijk leidinggeven aan strafbare gedragingen door [bedrijfsnaam/medeverdachte]
Nu vaststaat dat [bedrijfsnaam/medeverdachte] de hiervoor genoemde geldbedragen van totaal € 1.369.898,-- heeft witgewassen, dient vervolgens te worden beoordeeld of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze gedraging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de vraag of sprake is geweest van feitelijk leidinggeven dient op grond van jurisprudentie aan navolgend criterium te worden getoetst.
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden zich voordoen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank constateert dat de betalingen/investeringen, zoals uiteengezet in het betalingsoverzicht bij de vaststelling van de feiten, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt verder dat de geldbedragen door verdachte via [bedrijfsnaam/medeverdachte] zijn geïnvesteerd in onroerende zaken op Aruba en dat de rechtspersoon [bedrijfsnaam/medeverdachte] is opgericht voorafgaand aan de aankoop van de grond, met als doel het bezitten, beheren en exploiteren van het appartementencomplex op de [adres 2] . De gedragingen passen dan ook in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en waren dienstig in het door haar uitgeoefende bedrijf.
De rechtbank is verder van oordeel dat het, gelet op de feitelijke gang van de betalingen volgend uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, én de doelomschrijving van [bedrijfsnaam/medeverdachte] , niet anders kan zijn dan dat die gedragingen bewust en daarmee opzettelijk zijn verricht. De witwasgedragingen en het opzet waarmee die zijn verricht, kunnen daarom in redelijkheid aan [bedrijfsnaam/medeverdachte] worden toegerekend.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijk leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. Als feitelijk leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijk leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon, rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen die te maken hebben met het witwassen van geldbedragen, zoals hiervoor uiteengezet. Verdachte was in de ten laste gelegde periode bestuurder en enig aandeelhouder van de rechtspersoon. Verdachte was degene die besliste wat er moest gebeuren en ervoor zorgde dat de geldbedragen bij [bedrijfsnaam/medeverdachte] terecht kwamen. Dat verdachte op enig moment, al dan niet in verband met zijn detentie, aan zijn nicht [naam 1] een volmacht heeft gegeven om namens hem bepaalde (rechts)handelingen inzake [bedrijfsnaam/medeverdachte] te verrichten, maakt niet dat verdachte daardoor geen zeggenschap over [bedrijfsnaam/medeverdachte] meer had. Het verlenen van een volmacht, die te alle tijde weer kan worden ingetrokken, bevestigt veeleer dat verdachte uiteindelijk de feitelijk leidinggever was. Het handelen van de gevolmachtigde kan daarom eveneens aan verdachte worden toegerekend.
MedeplegenDe rechtbank is van oordeel dat verdachte bij zijn gedragingen gebruik heeft gemaakt van de door hem opgerichte rechtspersoon [bedrijfsnaam/medeverdachte] , en voorts dat zijn strafbare handelen zozeer kan worden vereenzelvigd met het handelen van de rechtspersoon, dat er in beginsel gesproken kan worden van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen blijkt evenwel niet dat er sprake is van een op witwassen gerichte nauwe en bewuste samenwerking met derden, anders dan verdachte en de rechtspersoon. Bij bewezenverklaring van medeplegen in de voorliggende tenlastelegging, die gericht is op het feitelijk leidinggeven door verdachte aan strafbare feiten door de rechtspersoon, zou dat betekenen dat bewezen verklaard wordt het feitelijk leidinggeven aan het eigen (mede)plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk in strafrechtelijke zin feitelijk leiding te geven aan eigen gedragingen, zodat verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij het door [bedrijfsnaam/medeverdachte] begane strafbare feit, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van 14 december 2001 tot en met heden (de rechtbank begrijpt “heden” als de datum van de dagvaarding), feitelijk leiding heeft gegeven aan de onder 1 primair ten laste gelegde gedraging van [bedrijfsnaam/medeverdachte] , met uitzondering van de contante stortingen van totaal € 156.550,--.