ECLI:NL:RBOVE:2020:4460

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
08/996021-16 (FP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en oplichting door feitelijk leidinggevende van een rechtspersoon

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 70-jarige man uit Den Haag, die als feitelijk leidinggevende van een rechtspersoon betrokken was bij gewoontewitwassen van meer dan 1,3 miljoen euro. De verdachte heeft van 2001 tot heden geldbedragen verborgen en verhuld door deze te investeren in de aankoop van grond en de bouw van een appartementencomplex op Aruba. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting van het UWV en de ASR door valse documenten in te dienen om onterecht uitkeringen en verzekeringsgelden te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze strafbare feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden. De rechtbank overweegt dat het witwassen van criminele gelden een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het sociale stelsel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat heeft geleid tot een strafvermindering van 10%.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/996021-16 (FP) (P)
Datum vonnis: 21 december 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1950 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door de raadsman van verdachte mr. M.G. Cantarella, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode 14 december 2001 tot heden samen met een ander of alleen (primair) binnen [bedrijfsnaam/medeverdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van (gewoonte)witwassen dan wel (subsidiair) het (gewoonte)witwassen van in totaal 1,5 miljoen euro;
feit 2:in de periode 2007 tot en met 2010 samen met een ander of alleen gebruik heeft gemaakt of laten maken van loonstrookjes, een jaaropgave, een arbeidsovereenkomst, een brief beëindiging arbeidsovereenkomst en een aanvraag voor een WIA-uitkering, die alle vals waren;
feit 3:in de periode 2006 tot en met 2015 het UWV heeft opgelicht;
feit 4:in de periode 2010 tot en met 2013 A.S.R. Schadeverzekering N.V. heeft opgelicht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.primair[bedrijfsnaam/medeverdachte] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met heden in de gemeente(n) Den Haag en/of Lelystad, althans in Nederland en/of Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

a.
a)

van voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (omgerekend) in totaal ongeveer EUR 1.500.000,=, althans van een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, terwijl zij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit het overtreden van de Opiumwet althans uit enig misdrijf, en/of

b)een of meer geldbedrag(en) van (omgerekend) in totaal ongeveer EUR 1.500.000,=, althans van een of meer geldbedrag(en), en/of onroerend(e ) goed(eren), althans enig goed, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten geld en of (een) goeder(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit het overtreden van de Opiumwet, althans uit enig misdrijf, terwijl hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet in vereniging met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);

1.subsidiairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met heden in de gemeente(n) Den Haag en/of Lelystad, althans in Nederland en/of Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte,

a.
a)van voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (omgerekend) in totaal ongeveer EUR 1.500.000,=, althans van een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit het overtreden van de Opiumwet althans uit enig misdrijf, en/of
b)een of meer geldbedrag(en) van (omgerekend) in totaal ongeveer EUR 1.500.000,=, althans van een of meer geldbedrag(en), en/of onroerend(e ) goed(eren), althans enig goed, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten geld en of (een) goeder(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit het overtreden van de Opiumwet, althans uit enig misdrijf.
terwijl hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 april 2007 tot en met 15 april 2010 te Lelystad en/of Den Haag en/of Amsterdam en/of Zwolle en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken van (de/een) (onder meer) hierna te noemen valse document(en) - (elk) zijnde een geschrift dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen- waaronder:
(ASR)- een of meer loonstro(o)k(en) ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , over de maand januari en/of februari en/of maart en/of april en/of mei en/of juni en/of juli en/of augustus en/of september en/of oktober en/of november van het jaar 2006, bestaande die valsheid hierin dat in dat in strijd met de waarheid in voornoemde geschrift(en) een bruto en/of netto loon is opgenomen die niet in overeenstemming is/zijn met de werkelijkheid [vindplaats m5/p152 ev], en/of
- een jaaropgave ten name van [verdachte] afkomstig van [naam bedrijf] , over het jaar 2006, bestaande die valsheid hierin dat dat in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift een fiscaal loon is opgenomen die niet in overeenstemming is/zijn met de werkelijkheid [vindplaats m5/p163], en/of
- een arbeidsovereenkomst ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , dd 01-07-03, bestaande die valsheid hierin dat dat in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift verdachte als werknemer in loondienst wordt aangeduid en/of waarin staat dat verdachte in dienst is getreden als bedrijfsleider/verkoper op 01-01-00 [vindplaats m5/p164], en/of
(UWV)- een loonstro(o)k(en) ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , over een/of meer van de maanden van het/de ja(a)r(en) 2004 en/of 2005 en/of 2006,bestaande die valsheid hierin dat in dat in strijd met de waarheid in voornoemde geschrift(en) een bruto en/of netto loon is opgenomen die niet in overeenstemming is/zijn met de werkelijkheid [vindplaats m3/p276 ev], en/of
- een aanvraag WIA-uitkering ten name van [verdachte] , ondertekend op 10-08-2007, bestaande die valsheid hierin dat in dat in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift als functie is opgegeven 'bedrijfsleider' en/of als datum in dienst gekomen '01-07-2000', [vindplaats m3/p254]
(ASR + UWV)- een brief beëindiging arbeidsovereenkomst dd 30-10-06, gericht aan [verdachte] en afkomstig van [naam bedrijf] ., bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift is opgenomen dat wegens beëindiging van alleondernemingsactiviteiten en de zeer moeilijke financiële situatie de arbeidsovereenkomst per 01 november 2006 wordt beëindigd, [vindplaats m3/p229],
- als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst –
en bestaande dat gebruikmaken (telkens) in het overleggen van- dat/die geschrift(en) genoemd onder A) aan A.S.R. Nederland N.V. en/of A.S.R. Schadeverzekering B.V. en/of- dat/die geschrift(en) genoemd onder B) aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, en/of- dat/die geschrift(en) genoemd onder C) aan A.S.R. Nederland N.V en/of A.S.R. Schadeverzekering B.V. en/of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;
3
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 11 december 2015 te Lelystad en/of Den Haag en/of Amsterdam en/of Zwolle, althans in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen heeft bewogen tot de afgifte van (totaal) EUR 277.332,= althans van enig( e) geldbedrag(en) , in elk geval tot uitbetaling van een uitkering (anders dan waartoe hij recht op had) in het kader van de Ziektewet en/of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen afgegeven en/of doen toekomen:- een loonstro(o)k(en) ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , over een/of meer van de maanden van het/de ja(a)r(en) 2004 en/of 2005 en/of 2006, [vindplaats m3/p276 ev], en/of- een brief beëindiging arbeidsovereenkomst dd 30-10-06, gericht aan [verdachte] en afkomstig van [naam bedrijf] ., [vindplaats m3/p229];- een aanvraag WIA-uitkering ondertekend op 10-08-2007, [vindplaats m3/p254]
waardoor zij werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;4
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2010 tot en met 20 september 2013 te Lelystad en/of Den Haag en/of Utrecht, althans in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels A.S.R. Nederland N.V. en/of A.S.R. Schadeverzekering N.V. heeft bewogen tot de afgifte van EUR 28.000 en/of EUR 25.000,=, althans van enig(e) geldbedrag(en), in elk geval tot uitbetaling van een (schade)claim (anders dan waartoe hij recht op had), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan A.S.R. Nederland N.V. en/of A.S.R. Schadeverzekering N.V. afgegeven en/of doen toekomen:- een of meer loonstro(o)k(en) ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , over een of meer van de maand(en) over het jaar 2006, [vindplaats m5/p152 ev] en/of- een jaaropgave ten name van [verdachte] afkomstig van [naam bedrijf] , over het jaar 2006, [vindplaats m5/p163, en/of- een arbeidsovereenkomst ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , dd 01-07-03, [vindplaats m5/p164],en/of- een brief beëindiging arbeidsovereenkomst dd 30-10-06, gericht aan [verdachte] en afkomstig van [naam bedrijf] , [vindplaats m3/p229],
waardoor zij werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de dagvaarding (partieel) nietig is. De tenlastelegging voldoet niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Allereerst is de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig. De tenlastelegging bevat de beschuldiging dat sprake is van gewoontewitwassen, zijnde een opzetdelict, terwijl in de tenlastelegging ook de schuldvariant van witwassen is opgenomen. De zinssnede ‘dan wel redelijkerwijs moest vermoeden’ is innerlijk tegenstrijdig, omdat slechts sprake kan zijn van gewoontewitwassen als er sprake is van opzet. De dagvaarding dient op dit punt nietig te worden verklaard. Daarnaast is de dagvaarding onvoldoende feitelijk omschreven. Het is niet duidelijk op welke concrete geldbedragen, bestaande uit omgerekend in totaal 1,5 miljoen euro, de officier van justitie heeft gedoeld bij het opstellen van de tenlastelegging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de wet en vaste rechtspraak volgt dat een beschuldiging voldoende bepaald moet zijn, zodat het voor een verdachte duidelijk is waar hij zich tegen moet verdedigen. De rechtbank stelt vast dat drie varianten van witwassen impliciet alternatief ten laste zijn gelegd. Dit betekent dat bij de beantwoording van de vraag of en zo ja welke onderdelen van de tenlastelegging bewezen zijn, de niet te bewijzen onderdelen kunnen worden weggestreept, waarna, in geval van bewezenverklaring, een alleszins begrijpelijke variant resteert. De dagvaarding is om die reden niet innerlijk tegenstrijdig.
Als de tenlastelegging in samenhang wordt bezien met de inhoud van het dossier, volgt daaruit waar de geldbedragen van in totaal 1,5 miljoen euro op zien. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt immers uitgelegd dat er ruim 1,3 miljoen euro gemoeid gaat met (bancaire en contante) betalingen, en dat daar de contante stortingen op de eigen bankrekening bij op moeten worden geteld. Verdachte heeft dus kunnen begrijpen wat hem wordt verweten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen, zoals gesteld in artikel 261 Sv. De verweren van de raadsman worden daarom verworpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat (ook) voor het overige de dagvaarding geldig is.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 1 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de witwasverdenking lijkt te zijn gebaseerd op de eerdere drugsveroordeling van verdachte in 1994, waardoor sprake lijkt te zijn van een rechtstreeks verband tussen het gronddelict en de geldbedragen die zijn aangewend voor de aankoop en de bebouwing van de grond. Het is volgens de raadsman in strijd met het ‘ne bis in idem’-beginsel om verdachte alsnog voor het onderhavige feit te vervolgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het verweer van de raadsman impliceert dat de gelden, voor het witwassen waarvan verdachte wordt vervolgd, afkomstig zijn uit de drugsdelicten waarvoor verdachte in 1994 is veroordeeld. Feiten en omstandigheden waar dit uit blijkt zijn evenwel niet aannemelijk geworden. Drugsdelicten en witwasdelicten zijn bovendien per definitie verschillende feiten in de zin van artikel 68 van het wetboek van Strafrecht (Sr). Van strijd met het ne bis in idem-beginsel is derhalve geen sprake.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.3
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Artikel 359a Sv verweer

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde en dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De raadsman heeft hiertoe - kort samengevat - aangevoerd dat het Openbaar Ministerie door het doen van een vordering ex artikel 126nd Sv doelbewust een aangifte bij de ASR heeft geforceerd en de Belastingdienst heeft aangezet om een fraudemelding te maken bij het UWV. Hierdoor is volgens de raadsman sprake van doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. Dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel tot compensatie in de vorm van strafvermindering.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van een vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een geschonden norm, die een belang van verdachte beoogt te beschermen. Die schending moet onherstelbaar zijn en verdachte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier is gebleken dat gedurende het witwasonderzoek naar verdachte eveneens een verdenking van oplichting en valsheid in geschrift is ontstaan. Op basis van deze verdenking zijn op grond van artikel 126nd Sv gegevens bij de ASR en het UWV opgevraagd. De bevoegdheid van artikel 126nd Sv ziet op het vorderen van gegevens van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens andere dan identificerende gegevens, met uitzondering van gevoelige gegevens. Deze bevoegdheid dient te worden uitgeoefend ‘in het belang van het onderzoek’. Niet is gebleken dat het Openbaar Ministerie door het doen van een dergelijke vordering doelbewust uit was op een aangifte of fraudemelding tegen verdachte.
Maar ook indien de stellingen van de verdediging al feitelijk juist zouden zijn, dan nog kan het niet tot het door de verdediging gestelde gevolg leiden. Er is geen geschreven of ongeschreven rechtsregel die verbiedt dat een opsporingsinstantie een natuurlijke of rechtspersoon direct of indirect uitnodigt om aangifte te doen van een vermoedelijk gepleegd strafbaar feit, indien daartoe voldoende aanleiding bestaat. Niet valt in te zien welk gerechtvaardigd belang in dat geval geschonden zou zijn. Indien onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven, kan een opsporingsinstantie contact opnemen met mogelijke benadeelden om (onder andere op grond van een vordering ex artikel 126nd Sv) nadere informatie op te vragen. Indien dat vervolgens leidt tot aangifte door die mogelijke benadeelden, dan betekent dat nog niet dat de verdachte daardoor onrechtmatig is aangetast in enig rechtens te respecteren recht of belang. Dat kan anders zijn indien een opsporingsinstantie (rechts)personen beweegt om aangifte te doen om op die wijze een (op dat moment nog niet bestaande, of onvoldoende gebleken) verdenking te creëren. Dat is evenwel gesteld nog anderszins aannemelijk geworden. Van de schending van een voorschrift of veronachtzaming van essentiële vormen in de zin van artikel 359a Sv is derhalve geen sprake
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
5. De bewijsoverwegingen [1]
5.1
Ten aanzien van feit 1
5.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat een vermoeden van witwassen is vastgesteld en dat de summiere verklaringen van verdachte over de herkomst van de geldbedragen onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn. Dit betekent dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Nu verdachte de handelingen als enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijfsnaam/medeverdachte] heeft gepleegd, en die rechtspersoon als enige doel had het beheren van het appartementencomplex aan de [adres 2] op Aruba, heeft verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met de rechtspersoon gepleegd.
5.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Het dossier bevat onvoldoende feiten en omstandigheden dan wel witwastypologieën op basis waarvan met enige redelijkheid kan worden vastgesteld dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Voor zover het witwasvermoeden wel bestaat, heeft verdachte voldoende concrete en verifieerbare verklaringen over de herkomst van deze geldbedragen afgelegd. Gelet op deze door verdachte afgelegde verklaringen, alsmede het ontbreken van nader onderzoek van die verklaringen omtrent de herkomst van deze geldbedragen door het Openbaar Ministerie dient vrijspraak te volgen.
Verdachte dient eveneens van het onderdeel feitelijk leidinggeven te worden vrijgesproken, omdat verdachte een lange periode niet het bestuur over de rechtspersoon voerde.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt onder het primair ten laste gelegde verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het (gewoonte)witwassen van geldbedragen door [bedrijfsnaam/medeverdachte] Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijk leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat verdachte aan die gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
De pleitnota van mr. Kloes
In een civiele procedure tegen de nicht van verdachte, betreffende de vraag wie de eigenaar van [bedrijfsnaam/medeverdachte] is, heeft mr. Kloes, de advocaat van verdachte in die procedure, een pleitnota ingediend waarin een betalingsoverzicht is opgenomen. Deze pleitnota maakt deel uit van het onderhavige strafdossier. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen reden om te twijfelen dat het betalingsoverzicht betrekking heeft op de betalingen die zijn verricht ten behoeve van het appartementencomplex op de [adres 2] . De rechtbank acht, gelet op de belangen die in deze procedure hebben gespeeld, het niet aannemelijk dat de advocaat van verdachte in die civiele procedure zich hierin heeft vergist. Nu de pleitnota als zodanig deel uitmaakt van het onderhavige strafdossier, kan en zal de rechtbank dit schriftelijke stuk gebruiken bij de vaststelling van de feiten. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
De feiten
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In 1993 heeft verdachte de rechtspersoon [bedrijfsnaam/medeverdachte] (hierna: [bedrijfsnaam/medeverdachte] ) opgericht. De onderneming is bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) op Aruba ingeschreven en verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van deze rechtspersoon. [2]
Op 1 september 1993 heeft [bedrijfsnaam/medeverdachte] voor 150.000 Antilliaanse guldens (ANG) een stuk grond op Aruba ( [adres 2] ) gekocht van [onderneming] , een onderneming van projectontwikkelaar [projectontwikkelaar] . [3] Dit bedrag is door verdachte contant betaald. [4] Op de aangekochte grond is vervolgens een appartementencomplex gebouwd, bekend onder de naam ‘ [naam appartementencomplex] ’. Uit de pleitnota van mr. Kloes blijkt dat verdachte hierin honderdduizenden (Antilliaanse) guldens heeft geïnvesteerd. [5] Het betreft een totaalbedrag van 2.585.101,-- Nederlandse guldens (NLG) onder meer bestaande uit zes contante betalingen met een totale waarde van NLG 478.000,-- en negen girale betalingen met een waarde van NLG 1.958.775,--. [6]
Ter afwending van een beslaglegging op het appartementencomplex van [bedrijfsnaam/medeverdachte] heeft verdachte in november 1998 aanzienlijke bedragen betaald, waaronder een bedrag van NLG 140.000,--. [7] Onderdeel van deze betaling was een contante storting van NLG 100.000,-- bestaande uit onder meer 39 biljetten van NLG 1.000,-- bij de ING bank. [8]
Vlak nadat met de bouw van het appartementencomplex is aangevangen is verdachte op 24 mei 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de handel in verdovende middelen. [projectontwikkelaar] heeft vanaf dat moment de zaken van verdachte, waaronder [bedrijfsnaam/medeverdachte] , waargenomen. Vanaf het moment dat verdachte in Nederland vast kwam te zitten, zijn volgens [projectontwikkelaar] problemen met de betalingen ontstaan. Daarom heeft [projectontwikkelaar] in 2002 namens [bedrijfsnaam/medeverdachte] een lening afgesloten bij Aruba Investment Bank. In het kader van deze herfinanciering heeft verdachte van zijn rekening geldbedragen overgemaakt naar een rekening ten gunste van [bedrijfsnaam/medeverdachte] . In totaal heeft verdachte betalingen verricht voor ANG 118.250,--. [9]
Bovenstaande bevindingen leiden tot het volgende betalingsoverzicht [10] :
September 1993
ANG 150.000
Aankoop grond
1993
NLG 2.585.101
Betalingen i.v.m. de bouw van het appartementencomplex
November 1998
NLG 140.000
Afwending beslaglegging van het appartementencomplex
2002
ANG 118.250
Betaling i.v.m. herfinanciering van het appartementencomplex
Totaal
EUR 1.369.898
Uit het onderzoek is verder gebleken dat verdachte in de periode 2002 tot 2004 een bedrag van totaal € 156.550,-- middels 55 contante stortingen op zijn privérekening heeft ontvangen.
Uit de bij de Belastingdienst bekende gegevens blijkt niet dat verdachte in die periode zodanige legale inkomsten genoot dat daarmee bovenstaande investeringen zouden kunnen worden gedaan. [11]
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat [bedrijfsnaam/medeverdachte] dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. [12]
De zittingsrechter dient bij de toetsing het volgende stappenplan te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Indien van dit laatste sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in bewijs voor een direct aanwijsbare criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Gelet daarop dient het hiervoor besproken toetsingskader te worden toegepast.
Vermoeden van witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Verdachte heeft ten behoeve van [bedrijfsnaam/medeverdachte] , een rechtspersoon die is opgericht met als doel ‘
het bezitten, beheren en exploiteren van de appartementen, bekend als ‘ [naam appartementencomplex] ’ gelegen op het perceel [adres 2] ’ [13] , een stuk grond op Aruba gekocht, waarna hij blijkens het voornoemde betalingsoverzicht in de pleitnota van mr. Kloes, ten behoeve van [bedrijfsnaam/medeverdachte] aanzienlijke bedragen heeft geïnvesteerd. Eén van de zogenoemde witwastypologieën is het bezit van vastgoed in het buitenland. [14] De investeringen ten behoeve van dit appartementencomplex hebben voor een groot deel plaatsgevonden middels contante betalingen, in en na een periode waarin verdachte is veroordeeld voor de handel in verdovende middelen. Uit meerdere getuigenverklaringen blijkt dat verdachte begin jaren 90 in het bezit was van een grote hoeveelheid contant geld. [15] Het bezit van grote hoeveelheden bankbiljetten (onder meer 39 van NLG 1.000,--) en het omzetten van contant geld in girale tegoeden zijn eveneens bekende witwastypologieën. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Bij de Belastingdienst in Nederland was niet bekend dat verdachte beschikte over een buitenlands vermogen op Aruba of aldaar een aanmerkelijk belang had. [16] Voorts heeft [bedrijfsnaam/medeverdachte] de ten laste gelegde periode niet volledig voldaan aan haar belastingverplichtingen op Aruba, zodat geen zicht bestond op de geldstromen van de rechtspersoon. [17]
Van verdachte of van [bedrijfsnaam/medeverdachte] is geen legale bron van inkomsten bekend die dergelijke investeringen kunnen verklaren. Daarbij komt dat verdachte geen administratie of andere documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze gelden een legale herkomst hebben. Onder deze omstandigheden leveren de hier aan de orde zijnde geldbedragen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen op. Alsdan mag van verdachte volgens vaste rechtspraak worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Verdachte heeft verklaard dat de NLG 150.000,-- voor de aankoop van de grond (deels) van familie uit Suriname afkomstig is. Verdachte heeft naar eigen zeggen NLG 50.000,-- van de bank geleend, NLG 80.000,-- van zijn broertje gekregen, en NLG 20.000,-- met eigen geld geïnvesteerd. Verdachte heeft later verklaard dat het bedrag van NLG 80.000,-- niet afkomstig was van zijn broertje, maar van zijn vader, die het geld had verdiend met een grondverzetbedrijf in Suriname. De naam van het bedrijf wist verdachte niet meer precies. Het geld is contant via familieleden in Nederland aan verdachte overgedragen. Er is niets over op papier gezet. Volgens verdachte is een deel van het geld (NLG 40.000,--) ter afwending van beslaglegging op het appartementencomplex afkomstig van zijn broer uit Suriname. Hij kon hiervan echter geen bankafschriften of andere belegstukken overleggen. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen toen hem werd gevraagd naar de herkomst van het bedrag van NLG 2.585.101.-- die hij in totaal heeft geïnvesteerd in het appartementencomplex en de bedragen die vanaf zijn privérekening zijn overgemaakt ten behoeve van [bedrijfsnaam/medeverdachte] .
Omdat de verklaring van verdachte weinig concreet en verifieerbaar is, is verdachte door het Openbaar Ministerie (middels een brief aan zijn raadsman) in de gelegenheid gesteld om de herkomst van de geldbedragen nader te onderbouwen. Dit heeft niet geleid tot een nadere onderbouwing. Gezien deze omstandigheid is het voor het onderzoeksteam niet mogelijk geweest de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld te verifiëren dan wel te falsificeren. Desondanks heeft het Openbaar Ministerie gepoogd te onderzoeken wat verdachte wel heeft aangedragen, maar dit heeft niet tot een bevestiging van de door hem afgelegde verklaring geleid. Zo heeft men via digitaal bronnenonderzoek niet kunnen vaststellen dat de vader en/of broer van verdachte in Suriname een bouwbedrijf hebben gedreven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van verdachte met betrekking tot de herkomst van de gelden het vermoeden van witwassen niet heeft ontzenuwd, omdat die verklaring niet concreet, min of meer verifieerbaar is. Ondersteunende verklaringen, al dan niet in combinatie met concludente financiële gegevens, zoals bankafschriften, en/of boekhoudkundige gegevens ontbreken. De verklaring van verdachte biedt aldus onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden van witwassen. Dit brengt mee dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek hoefde te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van de geïnvesteerde geldbedragen.
Tussenconclusie
Op grond van het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de door verdachte via [bedrijfsnaam/medeverdachte] geïnvesteerde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [bedrijfsnaam/medeverdachte] de herkomst van de hiervoor genoemde geldbedragen van omgerekend in totaal
€ 1.369.898,-- heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen was. Gelet op de frequentie en de ruime periode waarin grote bedragen zijn witgewassen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat [bedrijfsnaam/medeverdachte] ook betrokken is geweest bij de contante stortingen van totaal € 156.550,-- die zijn gedaan op de privé-rekening van verdachte.
Feitelijk leidinggeven aan strafbare gedragingen door [bedrijfsnaam/medeverdachte]
Nu vaststaat dat [bedrijfsnaam/medeverdachte] de hiervoor genoemde geldbedragen van totaal € 1.369.898,-- heeft witgewassen, dient vervolgens te worden beoordeeld of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze gedraging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de vraag of sprake is geweest van feitelijk leidinggeven dient op grond van jurisprudentie aan navolgend criterium te worden getoetst.
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden zich voordoen: [18]
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank constateert dat de betalingen/investeringen, zoals uiteengezet in het betalingsoverzicht bij de vaststelling van de feiten, hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt verder dat de geldbedragen door verdachte via [bedrijfsnaam/medeverdachte] zijn geïnvesteerd in onroerende zaken op Aruba en dat de rechtspersoon [bedrijfsnaam/medeverdachte] is opgericht voorafgaand aan de aankoop van de grond, met als doel het bezitten, beheren en exploiteren van het appartementencomplex op de [adres 2] . De gedragingen passen dan ook in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en waren dienstig in het door haar uitgeoefende bedrijf.
De rechtbank is verder van oordeel dat het, gelet op de feitelijke gang van de betalingen volgend uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, én de doelomschrijving van [bedrijfsnaam/medeverdachte] , niet anders kan zijn dan dat die gedragingen bewust en daarmee opzettelijk zijn verricht. De witwasgedragingen en het opzet waarmee die zijn verricht, kunnen daarom in redelijkheid aan [bedrijfsnaam/medeverdachte] worden toegerekend.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijk leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. Als feitelijk leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijk leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon, rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen die te maken hebben met het witwassen van geldbedragen, zoals hiervoor uiteengezet. Verdachte was in de ten laste gelegde periode bestuurder en enig aandeelhouder van de rechtspersoon. Verdachte was degene die besliste wat er moest gebeuren en ervoor zorgde dat de geldbedragen bij [bedrijfsnaam/medeverdachte] terecht kwamen. Dat verdachte op enig moment, al dan niet in verband met zijn detentie, aan zijn nicht [naam 1] een volmacht heeft gegeven om namens hem bepaalde (rechts)handelingen inzake [bedrijfsnaam/medeverdachte] te verrichten, maakt niet dat verdachte daardoor geen zeggenschap over [bedrijfsnaam/medeverdachte] meer had. Het verlenen van een volmacht, die te alle tijde weer kan worden ingetrokken, bevestigt veeleer dat verdachte uiteindelijk de feitelijk leidinggever was. Het handelen van de gevolmachtigde kan daarom eveneens aan verdachte worden toegerekend.
MedeplegenDe rechtbank is van oordeel dat verdachte bij zijn gedragingen gebruik heeft gemaakt van de door hem opgerichte rechtspersoon [bedrijfsnaam/medeverdachte] , en voorts dat zijn strafbare handelen zozeer kan worden vereenzelvigd met het handelen van de rechtspersoon, dat er in beginsel gesproken kan worden van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen blijkt evenwel niet dat er sprake is van een op witwassen gerichte nauwe en bewuste samenwerking met derden, anders dan verdachte en de rechtspersoon. Bij bewezenverklaring van medeplegen in de voorliggende tenlastelegging, die gericht is op het feitelijk leidinggeven door verdachte aan strafbare feiten door de rechtspersoon, zou dat betekenen dat bewezen verklaard wordt het feitelijk leidinggeven aan het eigen (mede)plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk in strafrechtelijke zin feitelijk leiding te geven aan eigen gedragingen, zodat verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij het door [bedrijfsnaam/medeverdachte] begane strafbare feit, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van 14 december 2001 tot en met heden (de rechtbank begrijpt “heden” als de datum van de dagvaarding), feitelijk leiding heeft gegeven aan de onder 1 primair ten laste gelegde gedraging van [bedrijfsnaam/medeverdachte] , met uitzondering van de contante stortingen van totaal € 156.550,--.
5.2
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft zich voor deze feiten gebaseerd op onder meer de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van de ASR, het proces-verbaal van het UWV en de schriftelijke vals gebleken bescheiden.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de feiten 2, 3 en 4 dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte de geschriften niet geheel in strijd met de waarheid heeft opgemaakt, omdat de documenten nagenoeg overeenkwamen met de werkelijk bestaande situatie. Voorts kan volgens de raadsman het onderdeel medeplegen niet worden bewezen.
Met betrekking tot de feiten 3 en 4 voert de raadsman aan dat niet is voldaan aan de criteria van oplichting, en dat zowel de verzekeraar ASR als het UWV ‘de onjuiste voorstelling’ van zaken hadden moeten doorzien.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar aanleiding van het witwasonderzoek tegen verdachte, met onder meer een fraudemelding van de Belastingdienst tot gevolg, heeft het UWV nader onderzoek gedaan naar een dossier van verdachte met betrekking tot een ziektewetuitkering en WIA-uitkering die verdachte via het UWV heeft genoten.
Uit het proces-verbaal van het UWV blijken de volgende feiten en omstandigheden. [19]
Op 12 april 2007 heeft het UWV een brief ‘beëindiging arbeidsovereenkomst’ ontvangen, gedateerd op 30 oktober 2006. [20] In deze brief staat dat wegens de beëindiging van alle ondernemingsactiviteiten en de zeer moeilijke financiële situatie de arbeidsovereenkomst tussen verdachte en [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) per 1 november 2006 is beëindigd. Bij de brief zijn 25 loonstroken over de periode november 2004 tot en met oktober 2006 gevoegd. [21] Op basis van een vangnetconstructie heeft het UWV per 1 november 2006 met terugwerkende kracht een ziektewetuitkering aan verdachte uitgekeerd. Deze uitkering wordt per 28 november 2007 beëindigd wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur. Aansluitend op de ziektewetuitkering wordt op 10 augustus 2007 op naam van verdachte een aanvraagformulier WIA-uitkering bij het UWV ingediend. [22] Deze uitkering wordt per 28 november 2007 aan verdachte toegekend. Per 11 december 2015 wordt de WlA-uitkering stopgezet wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. In totaal is door het UWV over die jaren een bedrag van € 277.382,-- aan verdachte uitgekeerd. De rapporteur stelt na bestudering van het dossier onder meer vast dat een aantal salarisstroken afwijken van eerdere over die maanden aangeleverde salarisstroken, dat het opbouwde vakantiegeld niet klopt en dat verdachte nooit vakantie-uren heeft opgenomen en/of uitbetaald heeft gekregen. [23]
ASR Schadeverzekering N.V. (hierna: de ASR) heeft, naar aanleiding van een vordering ex artikel 126nd Sv, het dossier met betrekking tot een door haar gedane schade-uitkering aan verdachte, nogmaals bestudeerd en vervolgens aangifte van oplichting gedaan. [24]
Uit de aangifte blijkt dat de ASR op 15 december 2015 een schademelding heeft ontvangen met betrekking tot een aanrijding die zich op 26 november 2005 heeft voorgedaan. De ASR heeft naar aanleiding van dit ongeval een bedrag aan materiële schade aan verdachte uitgekeerd. Op 15 april 2010 heeft de ASR van de raadsman van verdachte in die procedure een brief ontvangen waarin staat dat verdachte als gevolg van de complicaties die wijzen op een whiplash, arbeidsongeschikt is geraakt. [25] Bij die brief zijn loonstroken over de periode van januari tot en met november 2006 [26] , een jaaropgave afkomstig van “ [naam bedrijf] ” over het jaar 2006 [27] , een ondertekende arbeidsovereenkomst [28] en een brief beëindiging arbeidsovereenkomst [29] gevoegd. De ASR heeft hierop een vaststellingsovereenkomst met verdachte gesloten en aan verdachte een bedrag van € 28.000,-- uitgekeerd. [30] Bij bestudering van het dossier is bij aangever het ernstige vermoeden ontstaan dat de door verdachte overgelegde stukken valselijk zijn opgemaakt. Zo kwam het opgebouwde vakantiegeld volgens de loonstroken niet overeen met het jaarsalaris dat op de salarisstroken stond vermeld, klopte het vermelde loon op de jaaropgave niet, en heeft verdachte een salarisstrook over de maand november 2006 aangeleverd, terwijl volgens de brief beëindiging arbeidsovereenkomst de ondernemersactiviteiten van “ [naam bedrijf] ” per 30 oktober 2006 zijn beëindigd. Daarnaast kan verdachte niet vanaf 1 juli 2000 in dienst zijn getreden als bedrijfsleider/verkoper, omdat verdachte blijkens de historische KvK-gegevens van “ [naam bedrijf] ” van 1 juni 1998 tot 8 maart 2007 alleen/ zelfstandig bevoegd directeur was. [31]
Verdachte heeft in zijn verhoor van 4 februari 2016 bekend dat hij de salarisstroken, de werkgeversverklaring, de arbeidsovereenkomst, de beëindiging arbeidsovereenkomst en de jaaropgave zelf heeft vervaardigd en ondertekend. [32] Er bestaan volgens verdachte geen echte salarisstroken. Verdachte heeft in zijn verhoor eveneens toegegeven dat hij hogere bedragen op de loonstrookjes en jaaropgaven heeft ingevuld om zo een hogere uitkering te krijgen en daarmee het UWV ‘voor de gek te houden’.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte ten behoeve van zijn verzoeken bij het UWV en de ASR gebruik heeft gemaakt van alle onder 2 genoemde valselijk opgemaakte geschriften als waren deze echt en onvervalst (feit 2). De omstandigheid dat de valse documenten volgens de raadsman nagenoeg overeenkwamen met de werkelijk bestaande situatie, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
De rechtbank acht verder op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte door het aannemen van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels het UWV en de ASR heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van € 277.332,-- respectievelijk € 28.000,--, met het oogmerk om zichzelf te bevoordelen. Verdachte heeft door hem zelf valselijk opgemaakte stukken opgestuurd, met de bedoeling om op grond van een onjuiste voorstelling van zaken met betrekking tot zijn persoon en zijn inkomsten geldbedragen van het UWV en de ASR te verkrijgen. De door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat beide instanties ‘de onjuiste voorstelling’ van zaken hadden moeten doorzien, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. In beginsel mag men afgaan op de echtheid van aangeleverde stukken. Dit geldt evenzeer voor professionele partijen. De rechtbank acht de oplichting van het UWV en de ASR (feit 3 en 4) dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Omdat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank verdachte ten aanzien van het onderdeel medeplegen vrijspreken.
5.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

1.primair[bedrijfsnaam/medeverdachte] in de periode van 14 december 2001 tot en met heden in Nederland en Aruba van voorwerpen, te weten geldbedragen van omgerekend in totaal ongeveerEUR 1.369.898,-, de herkomst heeft verborgen en verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven voorwerpen was, terwijl zij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,

terwijl zij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedragingen;
2
hij in de periode van 12 april 2007 tot en met 15 april 2010 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de hierna te noemen valse documenten - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - waaronder:
(ASR)- loonstroken ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , over de maanden januari en februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november van het jaar 2006, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid in voornoemde geschriften een bruto en/of netto loon is opgenomen dat niet in overeenstemming is met de werkelijkheid, en
- een jaaropgave ten name van [verdachte] afkomstig van [naam bedrijf] , over het jaar 2006, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift een fiscaal loon is opgenomen dat niet in overeenstemming is met de werkelijkheid, en
- een arbeidsovereenkomst ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , dd 01-07-03, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift verdachte als werknemer in loondienst wordt aangeduid en waarin staat dat verdachte in dienst is getreden als bedrijfsleider/verkoper op 01-01-00, en
(UWV)- loonstroken ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , over de maanden van de jaren 2004 en 2005 en 2006, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid in voornoemde geschriften een bruto en/of netto loon is opgenomen dat niet in overeenstemming is met de werkelijkheid, en
- een aanvraag WIA-uitkering ten name van [verdachte] , ondertekend op 10-08-2007, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift als functie is opgegeven 'bedrijfsleider' en als datum in dienst gekomen '01-07-2000', en
(ASR + UWV)- een brief beëindiging arbeidsovereenkomst dd 30-10-06, gericht aan [verdachte] en afkomstig van [naam bedrijf] ., bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid in voornoemd geschrift is opgenomen dat wegens beëindiging van alleondernemingsactiviteiten en de zeer moeilijke financiële situatie de arbeidsovereenkomst per 1 november 2006 wordt beëindigd,
als waren die geschriften echt en onvervalst -
en bestaande dat gebruikmaken telkens in het overleggen van die geschriften aan A.S.R. Nederland N.V. en/of A.S.R. Schadeverzekering B.V. en/of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;
3
hij in de periode van 1 november 2006 tot en met 11 december 2015 in Nederland telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen heeft bewogen tot de afgifte van totaal EUR 277.332,= hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen afgegeven en doen toekomen:- loonstroken ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , over de maanden van de jaren 2004 en 2005 en 2006 en;- een brief beëindiging arbeidsovereenkomst dd 30-10-06, gericht aan [verdachte] en afkomstig van [naam bedrijf] .;- een aanvraag WIA-uitkering ondertekend op 10-08-2007,
waardoor zij werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.4
hij in de periode van 15 april 2010 tot en met 20 september 2013 in Nederland telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels A.S.R. Nederland N.V. en/of A.S.R. Schadeverzekering N.V. heeft bewogen tot de afgifte van EUR 28.000,=, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid aan A.S.R. Nederland N.V. en/of A.S.R. Schadeverzekering N.V. afgegeven en doen toekomen:- loonstroken ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , over meer maanden van het jaar 2006, en- een jaaropgave ten name van [verdachte] afkomstig van [naam bedrijf] , over het jaar 2006, en- een arbeidsovereenkomst ten name van [verdachte] , afkomstig van [naam bedrijf] , dd 1-07-03, en- een brief beëindiging arbeidsovereenkomst dd 30-10-06, gericht aan [verdachte] en afkomstig van [naam bedrijf] ,
waardoor zij werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2, 3 of 4 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat niet tot een kwalificatie van witwassen kan worden gekomen, omdat de beweerdelijke witwashandelingen hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de witwasbepaling in 2001.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat wel degelijk tot een kwalificatie van witwassen kan worden gekomen, nu het verbergen en verhullen van voorwerpen voortdurende delicten betreffen. [33] Hoewel de grond in 1993 door [bedrijfsnaam/medeverdachte] is gekocht en bebouwd, en daarmee de gelden afkomstig uit enig misdrijf zijn verborgen en verhuld, heeft [bedrijfsnaam/medeverdachte] deze geldbedragen de daaropvolgende jaren verborgen en verhuld gehouden. Dit geldt eveneens voor de bedragen die daarna door verdachte in [bedrijfsnaam/medeverdachte] zijn geïnvesteerd ten behoeve van herfinanciering en afwending van civielrechtelijke beslaglegging op het appartementencomplex. De tenlastelegging ziet op de periode gelegen na inwerkingtreding van de witwasbepalingen op 14 december 2001.
De raadsman heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 of een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr.
De rechtbank is van oordeel dat van eendaadse samenloop geen sprake is. De strekking van de twee betrokken wetsbepalingen, te weten valsheid in geschrift en oplichting, dienen elk een verschillend rechtsbelang en de strekking van de betrokken wetsbepalingen is derhalve niet vergelijkbaar. Evenmin is er grond voor toepassing van artikel 56 lid 1 Sr, nu er - gelet op de ongelijksoortigheid van de feitelijke handelingen - sprake is geweest van meer dan één ongeoorloofd wilsbesluit.
De verweren van de raadsman op dit punt worden daarom verworpen.
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 51, 225, 326 en 420ter juncto 420bis Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:een gewoonte maken van witwassen, begaan door een rechtspersoon, waaraan hij feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 2
het misdrijf:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3 en 4
telkens het misdrijf:oplichting.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. Mocht de rechtbank tot een strafoplegging komen, dan heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de leeftijd en gezondheid van verdachte, de reeds ondergane voorlopige hechtenis, de ouderdom van de feiten en de schending van de redelijke termijn. De raadsman heeft daarnaast verzocht om niet aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van de LOVS Fraude. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat het strafblad van verdachte geen rol mag spelen bij de strafoplegging.
8.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich van 2001 tot heden als feitelijk leidinggevende van [bedrijfsnaam/medeverdachte] schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van een geldbedrag van ruim 1,3 miljoen euro. Verdachte heeft de herkomst en de rechthebbende van geldbedragen verborgen en verhuld door de gelden te investeren in de aankoop van grond en de bouw van een appartementencomplex op Aruba. Door zijn handelen heeft de verdachte kennelijk de criminele herkomst van deze bedragen aan het zicht van justitie willen onttrekken. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting van het UWV en de ASR. Verdachte heeft deze instanties met door hem valselijk opgemaakte documenten betreffende zijn inkomen bewogen om ten onrechte verzekeringsgelden uit te keren en uitkeringen te verstrekken. Verdachte heeft hierbij uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Door zo te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat en het vertrouwen geschaad dat een verzekeraar in beginsel moet kunnen stellen in de juistheid van overgelegde schriftelijke stukken.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 27 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte – in ieder geval in Nederland – niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal hiermee daarom noch in strafverzwarende, noch in strafverminderende zin rekening houden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht), straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd alsmede de eis van de officier van justitie. De oriëntatiepunten geven als vertrekpunt voor witwasfeiten met een benadelingsbedrag boven 1 miljoen euro (de hoogste categorie) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden.
De combinatie van het feitelijk leidinggeven aan gewoontewitwassen van ruim 1,3 miljoen euro, het (meermalen) plegen van valsheid in geschrift en oplichting maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van ernstige feiten. Mede gelet op de duur van de bewezen verklaarde periode en de hoogte van het benadelingsbedrag, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals geëist door de officier van justitie, gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het feit dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op de dag waarop verdachte in Aruba is aangehouden, te weten 24 januari 2017. Dit betekent, uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren, dat verdachte in beginsel de afronding van zijn proces met een eindvonnis op 24 januari 2019 had mogen verwachten. Dit vonnis is echter gewezen op 21 december 2020, ruim 23 maanden na het verstrijken van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek na het laatste verhoor van verdachte lange tijd heeft stilgelegen, maar ook dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting op verzoek van de verdediging om COVID-19 gerelateerde redenen meerdere keren is aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dat echter onvoldoende rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding van de vastgestelde duur. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van 10% van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Afgerond in het voordeel van de verdachte leidt dat tot een aftrek van vier maanden gevangenisstraf.
Alles overwegende, rekening houdend met het tijdsverloop in deze zaak, acht de rechtbank derhalve passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam 2] heeft zich namens ASR Schadeverzekering N.V. als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 84.756,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 500,-- schade aan de auto van verdachte;
- € 50.000,-- uitkering aan het UWV;
- € 2.500,-- voorschot verlies arbeidsvermogen;
- € 1.000,-- zaakschade;
- € 21.500,-- verlies arbeidsvermogen;
- € 6.756,30 buitengerechtelijke kosten aan advocaat;
- € 2.500,-- uitgekeerd smartegeld.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de vereiste machtiging met bijbehorend uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt, en de vordering niet is onderbouwd. De raadsman heeft tenslotte opgemerkt dat voorkomen moet worden dat de post “uitkering aan het UWV” twee keer voor rekening van verdachte wordt gebracht, nu het UWV mogelijk ook haar schade terugvordert.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij een niet-natuurlijk persoon is. In het schadevergoedingsformulier is vermeld dat in die situatie een KvK-uittreksel moet worden meegestuurd en een volmacht van de directie of de bestuurder, waaruit blijkt dat de indiener van de vordering de organisatie of het bedrijf mag vertegenwoordigen. Nu sprake is van een rechtspersoon die slechts bij vertegenwoordiging kan handelen, had het ASR Schadeverzekering N.V. duidelijk moeten zijn dat een KvK-uittreksel moet worden overgelegd waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt van degene die de machtiging namens de rechtspersoon heeft afgegeven. Nu een dergelijk uittreksel ontbreekt, en de verdediging de vertegenwoordiging door de indiener namens de benadeelde partij betwist, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:een gewoonte maken van witwassen, begaan door een rechtspersoon, waaraan hij feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 2
het misdrijf:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3 en 4
telkens het misdrijf:oplichting;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 maanden (tweeëndertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de
benadeelde partij ASR Schadeverzekering N.V.(feit 4), in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter en mr. M. Melaard en mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van het onderzoek van de FIOD/DLR, genaamd ‘26Fairfield / LERED16004. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 1199.
3.Pagina 416 e.v. en pagina 433-434.
4.Pagina 137 en 138.
5.Pagina 660.
6.Pagina 694.
7.Pagina 662.
8.Pagina 707.
9.Pagina 664-665 en 701 e.v.
10.Pagina 42.
11.Pagina 42-44.
12.Hof Amsterdam 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.
13.Pagina 1199.
14.Een witwastypologie is een beschrijving van kenmerken, opgesteld aan de hand van ervaringsregels, die kunnen duiden op het witwassen van opbrengsten uit misdrijven.
15.Pagina 36 en 37.
16.Pagina 362-363.
17.Pagina 38-39.
18.HR 25 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
19.Pagina 768-775.
20.Pagina 784-785.
21.Pagina 831-855.
22.Pagina 807-811.
23.Pagina 772-773.
24.Pagina 306-308.
25.Pagina 316-317.
26.Pagina 318-328.
27.Pagina 329.
28.Pagina 330-331.
29.Pagina 332.
30.Pagina 337-339.
31.Pagina 307-308.
32.Pagina 146-147.
33.HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5557 en HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236: Het hof overweegt dat de kern van het witwassen - een voortdurend delict - uit het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing van bepaalde voorwerpen bestaat.